Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 18
(2000)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdP. KraltIedere tekst ondergaat invloed van een andere tekst. Een roman kan ontstaan uit een bespreking, vorm krijgen door een bron, geïnspireerd zijn door een andere roman. Van deze niet aflatende beïnvloeding is de reeks boeken die begint met Johnsons studie uit 1724 en eindigt met een roman van Theun de Vries uit 1946 een goed voorbeeld. | |
[pagina 43]
| |
In 1724 verscheen bij uitgeverij Ch. Rivington, at the Bible and Crown in St. Paul's Churchyard (te Londen) A General History of the PyratesGa naar eind1 van Captain Charles Johnson, naar tegenwoordig algemeen wordt aangenomen een pseudoniem van Daniël Defoe. Erg boeiend is het boek niet, ondanks de grote schrijversnaam. Vestdijk typeerde het als een ‘volkomen onleesbare opsomming van feiten, namen en gebeurtenissen’.Ga naar eind2 Toch maakte het grote opgang. Al in 1725 verschenen een Franse en een Nederlandse vertaling; de laatste van ene Robert Hennebo: Historie der Engelsche Zee-roovers enz.; uit de lange titel citeer ik nog deze zin: Waar by gevoegd is het leeven van Mary Read en Anne Bonny, Twee Zee-Roovende Vrouwen. Wat Johnson over die twee zeerovende vrouwen vertelt, is niet mis. Zelf geeft hij toe: The odd Incidents of their rambling Lives are such, that some may be tempted to think the whole Story no better than a Novel or Romance, maar, zo laat hij er ogenblikkelijk op volgen: het verhaal wordt ondersteund door duizenden getuigen, namelijk de bewoners van Jamaica. Anne was het onwettige kind van de Ierse rechtsgeleerde William Cormac en zijn dienstbode Peg Brennan. De man vertrok met minnares en dochter naar Charleston in South Carolina, waar hij als koopman fortuin maakte. Anne trouwde na enkele liefdesavonturen in het geheim met de zeeman James Bonny, die haar meenam naar het zeeroversnest op New Providence in de Bahama's. Daar werd zij de minnares van Calico Jack Rackam, met wie ze vluchtte en een onstuimig piratenleven begon. Van de veroverde kustkoopvaarders dwongen ze de ervaren zeelui zich bij hen aan te sluiten. Een van die zeelieden was Mary Read, die als man verkleed op een schip werkte. In oktober 1720 overviel een Britse sloep de zeerovers die toen voor de kust van Jamaica voor anker lagen en stomdronken waren. Er volgde een proces waarbij de twee vrouwen net als de mannen ter dood werden veroordeeld, maar omdat ze zwanger waren, stelde men hun executie uit. Op de dag dat Calico Jack terechtgesteld werd en hem werd toegestaan zijn Anne een laatste groet te brengen, voegde zij hem toe, dat she was sorry to see him there, but if he had fought like a Man, he need not have been hang'd like a Dog. Mary Read stierf in gevangenschap, het einde van Anne Bonny is onbekend. Het is mogelijk dat haar rijke vader haar heeft vrijgekocht. | |
Philip Gosse en Arthur van SchendelIn 1932 publiceerde Philip Gosse zijn studie The History of Piracy, een geschiedenis in vier boeken. In het derde boek (‘The Pirates of the West’) behandelt hij het leven van de beide pirates. Hij doet dat met enige ironie. Zo begint hij zijn verslag: ‘Needless to say both Anne Bonney and Mary Read were very fair to look upon’. Overigens kuist hij Johnson aanmerkelijk. Hij vertelt bijvoorbeeld niet dat vader William vanwege het schandaal met minnares en dochtertje naar South Carolina vertrok, alleen dat Anne ‘at a tender age went with her father to Carolina’. The History of Piracy was niet Gosses eerste boek over dit onderwerp. Al in 1924 had hij The Pirate's Who's Who het licht doen zien. Een herdruk van dit boek werd in 1936 besproken door Arthur van Schendel.Ga naar eind3 Het is niet duidelijk of Van Schendel Gosses latere werk kende; waarschijnlijk niet, hij rept er althans met geen woord over. Aan The Pirate's Who's Who besteedt hij eigenlijk ook niet veel woorden; het naslagwerk is voor hem eerder aanleiding een en ander over de geschiedenis van de zeeroverij te vertellen. Aan Anne Bonny wijdt hij een zestal regels, net genoeg om de geïnteresseerde lezer nieuwsgierig te maken. Vrouwelijke zeerovers zijn er meer geweest. Gosse noemt er twee, beiden figuren waaraan de minnaar van romantiek zijn hart kan ophalen. Ann Bonny, een notarisdochter, was een moedige vrouw, strijdlustiger dan de mannen op het schip. Toen zij voor een overmacht zwichtten hield zij tot het laatste stand. Het is jammer dat er, uit overdreven preutsheid, te veel uit de biografie van Ann Bonny is weggelaten. | |
Arthur van Schendel en S. VestdijkEen dergelijk geïnteresseerde lezer was S. Vestdijk, die op zijn beurt Van Schendels | |
[pagina 44]
| |
bundel De zomerreis besprak, waarin de auteur zijn recensie over Gosses boek had opgenomen.Ga naar eind4 Vestdijk had nogal wat bezwaren tegen Van Schendels journalistieke stukjes; zijn bewondering voor de romanschrijver weerhield hem echter van te scherpe kritiek. Zijn hoofdbezwaar was dat Van Schendel teveel bekend veronderstelde, waardoor hij onduidelijk en te weinig informatief was. De recensent weet die tekortkoming echter aan Van Schendels voornaamheid. Toen hij vier jaar later zijn bespreking opnam in Muiterij tegen het etmaal, voegde hij er de volgende noot aan toe: Dit artikel, waarvan ik de strekking ongewijzigd handhaaf, geeft niettemin van grove ondankbaarheid blijk, hetgeen ik helaas niet weten kon toen ik het schreef. Van Schendel's bespreking, in De Zomerreis, van Gosse's boek The Pirate's Who's Who, bracht mij namelijk op het spoor van het bestaan der 18e eeuwse vrouwelijke piraten Mary Read en Anne Bonney, en daarmee indirect tot de conceptie van de roman Rumeiland. Deze roman verscheen in november 1940, met de voorbereiding ervan moet Vestdijk niet lang na het lezen van De zomerreis begonnen zijn. De eerste bron die hij raadpleegde, was een boek van Gosse, niet diens The Pirate's Who's Who, maar zijn History of Piracy. Zijn plannen waren hoogstwaarschijnlijk nog vaag. Hij maakte een aantal aantekeningen, waarin figuren als Edward Teach (de beruchte ‘Blackbeard’) en Bartholomeus Roberts meer aandacht kregen dan Anne Bonny, de pirate om wie het uiteindelijk zou gaan. Ook tekende hij uit een ander boek de kaart na van het Caraïbisch gebied; waarschijnlijk dacht hij een roman te schrijven over varende, vechtende en rovende piraten, terwijl Rumeiland (de titel zegt het al) uiteindelijk een eilandroman werd. Maar toen hij kapitein Johnsons boek las en excerpeerde, moet de geschiedenis die hij vertellen wilde hem in grote lijnen voor ogen hebben gestaan: de aantekening over Anne Bonny beslaat meer dan één kantje van het documentatieschrift en is bovendien voorzien van allerlei opmerkingen. (Bijvoorbeeld: ‘Anne Bonny, minder preutsch dan Mary, werd verliefd op haar, openbaarde haar sexe, maar Mary zei toen, dat ze óok een vrouw was!’, waarbij hij in de kantlijn noteerde: ‘dit wsch bedacht’ - hij liet zich kennelijk niet door Johnsons ‘duizenden getuigen’ misleiden.) In de roman heeft Anne Bonney (zij heeft in het boek in navolging van Gosse een ‘e’ in haar achternaam) slechts een rol op de achtergrond. In 1737 reist ene Richard Beckford naar Jamaica om daar de zaken voor zijn broer William te regelen. Hij heeft naast dit zakelijke doel ook een persoonlijk motief voor zijn reis: als achtjarig jongetje is hij ooit in aanraking geweest met de pirate Anne Bonney; hij weet dat ze veroordeeld is maar gratie heeft gekregen en hij wil proberen opnieuw contact met haar te krijgen. Dat mislukt. In plaats daarvan ontwikkelt zich een affaire met de vrouw van de gouverneur, Lady Jane, die zich als Anne Bonney voordoet. Tenslotte gaat Beckford naar Engeland terug. Anders dan bij Anne Bonney, die hij na jaren wilde terugzien, heeft hij die behoefte bij Lady Jane nooit gehad, ook niet toen zij, opnieuw jaren later, naar Engeland kwam. Rumeiland is een avontuurlijke roman; de couleur locale is wellicht iets te studieus, daar staat tegenover dat de karaktertekening suggestief en de handeling afwisselend is. Van Schendel vond het Vestdijks mooiste roman. | |
Van Schendels zee- en eilandromansVan Schendel moet het boek van Johnson gekend hebben, dat bewijst zijn opmerking dat Gosse in The Pirate's Who's Who uit overdreven preutsheid veel uit de biografie van Anne Bonny heeft weggelaten. Vermoedelijk heeft hij het geraadpleegd toen hij zich documenteerde voor zijn zeeroman Het fregatschip Johanna Maria (1930). Aart van der Leeuw, aan wie Van Schendel zijn roman had toegestuurd, schreef hem: ‘Ik heb het heel mooi gevonden, tot het beste van je werk behorend, en uitzeilend naar een ruim en nieuw gebied.’Ga naar eind5 Profetische woorden, want de roman staat aan het begin van de tien jaar van Van Schendels grootse scheppingen. Die befaamde periode opent met drie romans: het al genoemde Het fregatschip Johanna Maria, vervolgens Een eiland in de Zuidzee (1931) en Jan Compagnie (1932). De twee laatste zijn in de kritiek miskend: ze zouden te veel aandacht schenken aan de historische achtergrond en te weinig aan de psychologische uitbeelding van de figuren. Het verwijt is | |
[pagina 45]
| |
Anne Bonny. Naar de gravure in Johnson, A General History.
niet terecht. Want het ging de auteur juist om een beschrijving van de maatschappij: dát was zijn opzet en dáarop moet dus de kritiek gericht zijn. De romans vormen een drieluik. De eerste beschrijft het leven van een man die achter zijn droom aanjaagt en daar alles aan opoffert, die zich dus maatschappelijk afzijdig houdt. De tweede roman (net als Rumeiland een eilandroman) vertelt de bekende geschiedenis van de muiterij op de Bounty. Daarbij gaat het om de idee van de ideale maatschappij: een groot aantal bladzijden is gewijd aan de beschrijving eerst van de primitieve beschaving van Tahiti, later van de door christelijke elementen beïnvloede Tahiti-cultuur op het eiland Pitcairn, waar vrouwen en kinderen van Tahiti onder leiding van John Adams (de laatste der muiters) leven. Vooral die tweede samenleving is ideaal: er is alleen gemeenschappelijk bezit en iedereen is gelijk. Afgunst en haat komen niet voor. De derde roman geeft een beeld van een verdorven maatschappij: het Indië van Jan Pietersz. Coen, waar corruptie heerst en mensen onderdrukt worden. De hoofdpersoon, Jan de Brasser, is de antipode van Jacob Brouwer, de centrale figuur van Het fregatschip Johanna Maria: hij verwerft zich een positie binnen de maatschappij. Alleen niet ten koste van alles. Wanneer de Nederlanders de bevolking van het eiland Lontor uitroeien, vestigt hij zich buiten het gebied van de Verenigde Oost-Indische Compagnie: met dit regiem wil hij niets te maken hebben. In deze reeks romans wordt dus de ideale, utopistische maatschappij tegenover de reële, verdorven maatschappij geplaatst en wordt getoond welke houding men kan aannemen: die van de afzijdige of die van de kritische deelnemer. De historische zee- en eilandromans van Van Schendel zijn in de eerste plaats maatschappijromans. De gedachte om een aantal na elkaar verschenen romans van Van Schendel als een samenhangend geheel te zien, is niet nieuw. De vier romans die Van Schendel na zijn zee- en eilandromans publiceerde (De waterman, 1933, Een Hollands drama, 1935, De rijke man, 1936 en De grauwe vogels, 1937) zijn ooit door Vestdijk getypeerd als een tetralogie.Ga naar eind6 Ook hij zag als centraal gegeven van de romans de verhouding tussen individu en gemeenschap. In Een Hollands drama en De grauwe vogels zou het gaan om de invloed van de gemeenschap op het individu, in de twee andere romans zou die werking precies andersom zijn. | |
Twee eilandromansOver Een eiland in de Zuidzee heeft Vestdijk zich bij mijn weten nooit uitgelaten. Dat is jammer. Nu we weten dat Van Schendels studie van de zeegeschiedenis niet alleen zijn eigen drie romans opleverde, maar bovendien indirect aanleiding was tot het ontstaan van Vestdijks Rumeiland, zouden we ook willen weten hoe de laatste over de eilandroman van de eerste dacht. Want beide romans zijn kenmerkend voor het kunstenaarschap van de twee auteurs. Een korte vergelijking kan dat duidelijk maken. Van Schendels bron(nen) voor de Bounty-geschiedenis zijn niet bekend. Ik vermoed dat hij het verhaal op het spoor kwam via Byrons The Island, het gedicht dat de geschiedenis van kapitein William Bligh onder de aandacht van het publiek bracht. Hoe dit zij, de schrijver hield zich in ieder geval nauwkeurig aan de historische werkelijkheid. Wat meer is - en waar het in wezen om gaat - is dat het boek dat zelf suggereert. Het laatste hoofdstuk bijvoorbeeld gaat in op de verdere levensloop van Fletcher | |
[pagina 46]
| |
Christian, de officier die de muiterij leidde. Het noemt drie mogelijkheden, alle drie met de bron van de geruchten omtrent Christians einde. Met andere woorden: de verteller van het verhaal hecht eraan dat de lezer doordrongen raakt van de historiciteit van het vertelde. Het boek is eerder een kroniek dan een roman. Dat is van belang voor de idee ervan. In de laatste zin staat die verwoord: zonder Christians opstandige daad zou ‘er geen gelukkige kolonie geweest [...] zijn op een eiland in een verre zee’. Om die gelukkige kolonie draait alles. Zij was Van Schendels ideale maatschappij en de auteur hechtte eraan vast te stellen dat die maatschappij geen onbestaanbare wensdroom was, maar ooit bestaan had en derhalve bestaan kon. De conceptie past zonder meer in Van Schendels oeuvre, dat voor een belangrijk deel ingaat op de verhouding tussen individu en gemeenschap. Ook de auteur van Rumeiland speelt het spel van fictie en waarheid. Volgens de ondertitel komt de geschiedenis uit Richard Beckfords papieren; bovendien is hier en daar een noot toegevoegd die naar die zogenaamde papieren verwijst. Deze ‘entourage’ dient echter een doel dat precies tegengesteld is aan dat van Een eiland in de Zuidzee. Richard Beckford zinspeelt zowel op de eerste als op de laatste pagina van de roman op literatoren uit de nakomelingen van zijn broer William. Hij zet zijn geschiedenis af tegen wat zij zouden kunnen ervaren. Laten ze naar Jamaica gaan, zegt hij, ‘het Jamaica dat ik mij herinner [zal] tóch nooit het hunne kunnen worden’. Daarvoor heeft hij al opgemerkt: ‘maar ik spreek dan ook over mijn Jamaica, niet over het Jamaica der kaarten, handboeken en handelsverslagen’. Met andere woorden: het thema van de roman is de transformatie van werkelijkheid naar verbeelding. De zogenaamde historische feiten (‘Uit de papieren van ...’) zijn herinneringen geworden, gedroomde feiten dus, en daarom onherhaalbaar. Die gedachte sluit nauw aan bij de centrale thematiek van Vestdijks werk, dat wat men wel het Ina Dammanthema heeft genoemd: de triomf van de verbeelding over de realitiet. | |
Een derde eilandromanMet de antithese tussen de sociaal ingestelde Van Schendel- en de op individuele beleving
Titelpagina van de Nederlandse vertaling van Johnson, A General History.
gerichte Vestdijkroman is de reeks rond Rumeiland nog niet ten einde. Theun de Vries las het boek en miste het sociale aspect. In Vestdijks volgende historische romans, Aktaion onder de sterren (1941) en Ierse nachten (1946), ontdekte hij dat aspect wel; reden voor hem van een ‘vernieuwing’ te spreken. Vestdijk had volgens hem aan diepgang gewonnen. Een diepgang, die niet in 't minst betekenis heeft, doordat Vestdijk hier van zijn intellectuele, eenzijdig-psychologische vertolking van den mens tot een warmere, want meer sociaal-gerichte mensbeschouwing komt.Ga naar eind7 Het bleef echter niet bij deze beschouwing. Nog in 1944 begon De Vries aan een novelle, die uiteindelijk tot een roman zou uitgroeien: De vrijheid gaat in het rood gekleed (1946), een geschiedenis over de slavenopstand op het eiland Guadeloupe, spelend vlak voor en tijdens de Franse Revolutie. Zelf schreef hij over dat boek: [...] dat juist datgene wat ik in Vestdijks ‘koloniale’ roman miste, in deze zelfde tijd voor mij de prikkel werd om Rumeiland ‘nog eens over te doen’. Ik wilde in de eerste plaats de naaste slachtoffers van de | |
[pagina 47]
| |
koloniale heerschappij, de negers, op de voorgrond stellen.Ga naar eind8 Het hoeft geen betoog dat deze historische koloniale eilandroman, met zijn overduidelijke sociale tendens, samenvalt met een van de grote thema's in het werk van Theun de Vries: zijn betrokkenheid bij de maatschappelijk verworpenen. Vestdijk, aan wie De Vries over zijn plannen voor de roman verteld had, schreef hem op 10 juni 1944: Ik ben erg benieuwd naar Guadeloupe; het zal van Rumeiland wel eenigszins afwijken, vermoed ik; daarvoor staat je ‘rijpheid’ wel borg! Maar dgl. voorbeelden of gangmakers, zijn soms wel bruikbaar: een van mijn ‘gangmakers’ bij 't schrijven van Ina Damman was b.v. The 42-nd Parallel van Dos Passos.Ga naar eind9 Natuurlijk is geen enkel boek los te denken van andere boeken. Dat daarbij vele, vaak tegengestelde richtingen worden ingeslagen, blijkt wel uit deze reeks van Johnsons A General History tot en met de West-Indische roman van Theun de Vries. Literaire gangmakers kunnen de meest onverwachte kanten opstuwen. |
|