Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 18
(2000)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdCobi BordewijkJuist in de week dat Bram Peper zich terugtrok als minister en het rapport over mogelijk onrechtmatige reisdeclaraties uit Pepers Rotterdamse burgemeesterstijd werd afgewacht, stuitte een medewerker aan het Leidse-Schouwburgproject op een krantenbericht uit 1902 dat de operette-revue Bram de Reis-Minister, of Rotterdam in Rep en Roer, op te voeren door het Rotterdamse Tivoli Gezelschap, niet doorging. Waarschijnlijk vond de toenmalige Leidse burgemeester De Ridder dat een satire op minister-president Abraham Kuyper geen pas gaf... Heeft het Leidse toneelleven vaker onder zulke verboden geleden? Op dergelijke en andere vragen hoopt het Leidse-Schouwburgonderzoek een antwoord te geven.
In haar artikel ‘De grabbelton van de Maatschappij’, in Nieuw Letterkundig Magazijn 17 (1999), nr. 1, doet Carla van der Poel verslag van haar vondsten in zeven ‘Leidse boekjes’ met verzamelingen. Als inspirerend voorbeeld daarvan beschrijft zij een verzameling aanplakbiljetten van Hollandse en Franse voorstellingen in de Leidse Schouwburg van 1814 tot 1819. Ze besluit haar relaas met de constatering dat hier belangrijk materiaal ligt over het toneelleven van die tijd, dat ontbreekt in het Gemeentearchief Leiden. Dat laatste is niet het geval. Deze affiches zijn daar ook te vinden in een serie van 36 boekjes, waarin per jaar het volledige repertoire vanaf de openingsvoorstelling van de ‘Nieuwe Schouwburg’ in 1809 tot en met de laatste voorstelling in 1845 is bijeengebracht. Deze verzameling biedt niet alleen inzicht in de stukken die opgevoerd werden en de spelers, maar ook in de politieke situatie in de stad, de bedrijfsvoering van de schouwburg en het gedrag van het publiek. Van oktober 1809 tot december 1813 speelde men bijvoorbeeld ‘met permissie van den Burgemeester der Stad Leyden’, van | |
[pagina 24]
| |
De voorgevel van de Leidse Schouwburg in 1865 en in 1890.
6 december 1813 tot 9 januari 1816 ‘met permissie van de Provisionele Regering dezer Stad’, vanaf 9 januari 1816 ‘met permissie der Heren Burgemeesters der Stad Leyden’, en op 28 december 1824 ‘met permissie van de Edele Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden’. In de volgende jaren was kennelijk geen permissie meer nodig, want het gezelschap richt zich rechtstreeks tot de potentiële toeschouwer en na 1829 wordt de informatie op de affiches zonder aanhef uitsluitend zakelijk gegeven. Het seizoen werd meestal in oktober geopend en verschillende malen gesloten, eerst in april ‘ter sluiting van het tooneel’ en daarna eind mei ‘ter zekere en finale sluiting van het tooneel’. Kennelijk was het publiek ook in de eerste helft van de negentiende eeuw nog geneigd plaats te nemen op het toneel, want herhaaldelijk wordt op de affiches gewaarschuwd dat dit verboden is: ‘Niemand zal, onder welk voorwendsel ook, toegang tot het Tooneel kunnen bekomen’. Carla van der Poel merkt aan het einde van haar verslag terecht op dat deze affiches, aangevuld met recensies van toneelvoorstellingen, een boeiende studie kunnen opleveren over het toneelleven in Leiden. Sedert januari 1999 is een groep studenten Theater- en Filmwetenschap aan de universiteit Leiden en vrijwilligers inderdaad bezig met dit onderzoek, met als doel een publicatie ter gelegenheid van de viering van het driehonderdjarig bestaan van de Leidse Schouwburg in 2005. | |
Onderzoek naar driehonderd jaar Leids toneelPublicaties over de Leidse Schouwburg zijn dun gezaaid, gering van omvang en onbetrouwbaar. Het Beknopt overzicht der geschiedenis van het Leidsch tooneel van L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck (Leiden 1890) telt 42 pagina's en put uit de nog bescheidener en nauwelijks onderbouwde brochure van J.M.E. Dercksen, Iets over den Leidschen Schouwburg in de achttiende eeuw (Leiden 1875). Toch ligt er een schat aan bronnenmateriaal in het Gemeentearchief Leiden, dat thans systematisch wordt bestudeerd in het kader van de drie deelprojecten van het Leidse-Schouwburgonderzoek. Deze hebben betrekking op de architectuur van de schouwburg, op het repertoire, de spelers en hun publiek, en op de politiek-bestuurlijke en financieel-economische achtergronden. | |
ArchitectuurDoel van het deelproject architectuur is een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de architectonische ontwikkeling van de schouwburg, in relatie tot de eisen die men in de loop der eeuwen aan een dergelijk gebouw stelde. Die eisen hangen enerzijds samen met de ontwikkelingen in het repertoire en de toneeltechniek, anderzijds met de eisen die de bezoeker stelde aan een ‘smaakvol’ en comfortabel gebouw, waar men zijn medeburgers kon ontmoeten. Aan de hand van archiefstukken, topografische afbeeldingen en beschrijvingen wordt onderzocht hoe de schouwburg in de loop der eeuwen veranderde, welke inspiratiebronnen er eventueel waren in Nederland of andere landen, welke discussies rond de belangrijke verbouwingen van 1865 en 1976 plaatsvonden en hoe deze verbouwingen gewaar- | |
[pagina 25]
| |
deerd werden. Dit onderdeel wordt geleid door dr. Juliette Roding, als kunsthistorica verbonden aan de Universiteit Leiden. | |
Repertoire, spelers en publiekHet tweede deelproject, geleid door schrijver dezes, streeft ernaar te achterhalen welke stukken in de schouwburg werden opgevoerd, hoe spel en enscenering eruitzagen en hoe het publiek deze beleefde. Hiertoe worden de repertoiregegevens uit affiches en later uit krantenadvertenties genoteerd, waar mogelijk aangevuld met recensies van de betreffende voorstelling en afbeeldingen van acteurs in scènes uit die voorstellingen. Deze gegevens worden in Access ingevoerd. Door vergelijking met gegevens in de financiële administratie van de schouwburg wordt duidelijk welke voorstellingen het drukst werden bezocht. Achttiende-eeuwse financiële bronnen zijn de boeken van ontvangst van het Leidse weeshuis, waarin genoteerd staat hoeveel iedere keer werd afgedragen per voorstelling. Een aardige ontdekking was de populariteit van de klucht Het Leidsche Bierhuis van de Leidse herbergier Andries Stockhuysen uit 1758, die volgens de Rijswijkze Vrouwendaagze Courant op 19 april 1774 werd opgevoerd en volgens de weeshuisadministratie 196 bezoekers trok. Dit was zeer veel, want gemiddeld trokken voorstellingen in deze periode veertig bezoekers en het kwam herhaaldelijk voor dat de schouwburg drie weken gesloten was wegens algeheel gebrek aan belangstelling. Het Leidsche Bierhuis was een kluchtig na-stuk op die avond, volgend op het treurspel Olimpia naar Voltaire, en werd gespeeld door het gezelschap van Marten Corver. Het succes van deze avond - gezien de geringe opkomst voor treurspelen op andere avonden - moet wel te maken hebben met de aantrekkelijkheid van Het Leidsche Bierhuis voor Leidenaren. Op de ‘22 sten van Krolmaand’ werd reclame gemaakt voor een nieuwe voorstelling van dit stuk, zoals blijkt uit een inlegvel in handschrift bij de gedrukte tekst. Hierin lezen we dat Het Leidsche Bierhuis van na-stuk tot voorstuk is gepromoveerd en dat een nieuw na-stuk is geschreven. De toenmalige schouwburgdirecteur Louis Bernard speelt in beide de hoofdrol en prijst de voorstellingen op carnavaleske wijze als volgt aan:
Reclametekst voor Het Leidsche Bierhuis, 1774.
Waarin ik de Eer zal hebben te vervullen in het voorstuk de Rol van Langtong en in het Nastuk die van Meester Andries. Tusschen beiden zal door Acht Echte Bachus Zoonen een Contra Dans op zijn Hottentots gedanst worden welke zo dronken zullen zijn als L Bernard Dagelijks is. Zowel acteurs als personages moeten herkenbaar zijn geweest uit het Leidse kroegleven, evenals de talrijke verwijzingen naar Leidse straten en actuele gebeurtenissen. Voor de negentiende eeuw vormen de al genoemde repertoireboekjes van 1809 tot 1845 het voornaamste bronnenmateriaal. Vanaf 1860 werd in het Leidsch Dagblad geadverteerd voor schouwburgvoorstellingen en vanaf 1865 werden die ook gerecenseerd. | |
[pagina 26]
| |
Deze krant wordt systematisch van dag tot dag geraadpleegd op deze gegevens door studenten en vrijwilligers, die allerlei vondsten doen, niet alleen over het repertoire en de beleving, maar ook over discussies rond verbouwingen en over subsidies en censuur. Zo weten we uit ons onderzoek dat de al genoemde burgemeester in 1903 de opvoering van Heijermans' Allerzielen verbood. | |
Politiek-bestuurlijke en financieeleconomische contextOf het klopt dat burgemeester De Ridder ook Bram de Reis-Minister verbood, zal verder onderzocht worden door de projectleider van het derde deelproject, dr. Vic Veldheer, verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau. Doel van dit deelproject is de relatie tussen de opstelling van het gemeentebestuur tegenover de schouwburg en de gevolgen daarvan voor de exploitatie te onderzoeken. Dit hangt samen met de politieke stromingen in de Leidse samenleving die na 1851 weerspiegeld worden in de gemeenteraad. Maar ook voor die tijd speelde de plaatselijke overheid een rol, niet in het minst bij de totstandkoming van het gebouw in 1705. Een belangrijke ontdekking, in het gerechtsdagboek van 10 december 1704, was dat aan Jacob van Rijndorp niet alleen toestemming werd verleend om een schouwburg aan de Oude Vest te bouwen, maar dat hem hiertoe ook vijfhonderd gulden subsidie werd gegeven. Ook in de negentiende eeuw kreeg de schouwburg subsidie, maar wel onder voorwaarde dat het gemeentebestuur toezicht kon houden op de programmering en eventueel voorstellingen kon verbieden. Even belangrijk voor de schouwburggeschiedenis zijn de financieel-economische bronnen, die zeer goed, maar nog niet geordend, bewaard zijn gebleven in het archief van de Leidse Schouwburg over 1865-1969. Deze bronnen leveren gegevens over de kosten en baten, de verhouding tussen overheidsfinanciering en particuliere bronnen, de inkomsten uit kaartverkoop, en de verlies- en winstrekening. Zij hebben ook tot nu toe onbekende gegevens over verbouwingen geleverd. In combinatie met de repertoiregegevens bieden de inkomsten per voorstelling inzicht in het aantal bezoekers per rang. Welke voorstellingen/genres waren bijvoorbeeld het populairst bij welke publieksgroeperingen? Om hierop antwoord te krijgen, zullen de repertoiregegevens worden gekoppeld aan de financiële gegevens in een database. Het ligt in de bedoeling de databases op cd-rom bij de publicatie te voegen. | |
Onderzoeksbijeenkomsten in 2000Op vrijdag 9 juni komt de onderzoeksgroep bijeen om de uitkomsten van de drie deelonderzoeken over het schouwburgseizoen 1898/'99 te vergelijken en de computerverwerking van de gegevens te evalueren. (Van dit seizoen zijn alle financiële bronnen aanwezig en alle repertoiregegevens verwerkt.) Belangstellenden en potentiële nieuwe vrijwilligers voor het schouwburgproject zijn hierbij van harte welkom: er moet de komende jaren nog veel worden uitgezocht. De bijeenkomst begint om 2 uur in het Gemeentearchief Leiden, te vinden aan de Boisotkade 2a. De tweede bijeenkomst dit jaar heeft een internationaal karakter. Ieder jaar tot 2005 zal in september een eendagsconferentie worden georganiseerd over een deelaspect van het onderzoek. Dit jaar valt deze dag op 11 september en staat de architectuur centraal. Onder de noemer The Leiden Theatre Perspective zijn uitgenodigd: Onno Greiner, architect van de verbouwing van 1976, David Wilmar, theaterrestauratie-adviseur uit Engeland, en Fabian Zimmermann, een architect uit Duitsland, die mede-initiator is van het Europese theatron-project, waarin computermodellen van belangrijke oude theaters worden gemaakt. De lezingen, met dia's en computerdemonstraties, worden gehouden in een mooie oude collegezaal aan de Nonnensteeg. Daar (of, bij mooi weer, in de Hortus) wordt ook geluncht. Aan het einde van de middag tijgen wij allen naar de schouwburg voor receptie, rondleiding en avondprogramma. De voertaal is Engels, de toegang tot de lezingen is gratis, maar reservering vooraf is noodzakelijk. Indien men wil deelnemen aan lunch, receptie en diner/avondprogramma dan zijn de kosten respectievelijk ƒ 15, ƒ 10 en ƒ 75. Men richte zich met vermelding van wat men wenst tot: Theater- en Filmwetenschap, Doelensteeg 16, 2311 VL Leiden, telefoon 071-5272357 of 071-5120083 (e-mail: J.M.Bordewijk@let.leidenuniv.nl). |
|