Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 17
(1999)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd‘Desen boke, die ghenoemt is den Bibel’Theo Coun
Op 14 januari 1998 verdedigde Marinus van den Berg aan de Leidse universiteit zijn proefschrift over de Noord-Nederlandse historiebijbel. De hoofdmoot - en daartoe reken ik ook het codicologisch onderzoek, de bijlagen en de registers - vormt de kritische tekstuitgave van de historiebijbel (p. 81-834). Het basishandschrift voor de tekstuitgave werd in 1875/1876 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde op een veiling in Utrecht aangekocht en berust onder signatuur Ltk (of Letterkunde) 231 als bruikleen in de Leidse universiteitsbibliotheek. Daarnaast maakte Van den Berg nog gebruik van zes andere handschriften waarin de tekst is overgeleverd. Eén daarvan is Ltk 337, dat in 1860 op de veiling van de bibliotheek van G.W. van Oosten de Bruyn eveneens door de Maatschappij werd verworven en nu ook in de UB in Leiden wordt bewaard. Terwijl Carla van der Poel in het meinummer van dit tijdschrift al wees op het belang van de ‘Leidse boekjes’ van de Maatschappij, illustreert het werk van Van den Berg nog eens de literaire en cultuurhistorische betekenis van de Leidse handschriften van de Maatschappij. De grootste verdienste van Marinus van den Berg is dat hij deze omvangrijke en cultuurhistorisch belangrijke tekst, waarvan de editie al langer tot de desiderata van de medioneerlandistiek behoorde, op een voortreffelijke wijze heeft uitgegeven en door een aantal bijlagen en registers heeft ontsloten. Minder gelukkig ben ik met zijn inleiding (p. 17-80), maar ik onderstreep dat die slechts één tiende van zijn werk behelst. | |
Bijbel, historiebijbel, rijmbijbel en evangeliënharmonieRond de begrippen in deze tussentitel is er in het onderzoek van de middeleeuwse Nederlandse literatuur heel wat te doen geweest en bestaat er mijns inziens een aantal misverstanden. Tot beter begrip wil ik mijn verhaal niet in de Middeleeuwen, maar in de tweede helft van de achttiende eeuw beginnen. In 1787 verscheen in Gent bij Bernard Poelman de Historie van het Oud en Nieuw Testament, met christelyke en stichtbaere bemerkingen, getrokken uyt de HH. Vaders en andere geestelyke schryvers, zeer nut en dienstig voor de geloovige. De tekst was al op 9 oktober 1742 goedgekeurd door A.F. Audenaert, licentiaat in de godgeleerdheid en verbonden aan de St.-Baafskathedraal in Gent, waaruit af te leiden valt dat hij al in 1742 of 1743 een eerste maal gedrukt werd. Op de rug van mijn exemplaar staat in goudopdruk Historie des bybels. Het boek bevat twee doorlopend gepagineerde delen. Het tweede deel, de Historie van het Nieuw Testament, is een evangeliënharmonie, dat wil zeggen een doorlopend verhaal, gebaseerd op de vier evangelis- | |
[pagina 28]
| |
ten, gevolgd door de Werken der Apostelen, den Boek der Openbaeringen en eindigt met een Kort begryp (8 blz.) van de brieven van de apostelen. Evenmin als het boek een volledige vertaling van de vier evangelisten bevat, is de tekst van Handelingen en Openbaring compleet. Zo worden bijvoorbeeld de verzen 1-22 van Handelingen 27 in de druk gereduceerd tot dertien regels tekst. Op dezelfde manier als voor het Nieuwe Testament heeft de samensteller in het eerste deel (Historie van het Oud Testament) ook de boeken van het Oude Testament behandeld, namelijk ze bewerkt tot een doorlopend geschiedverhaal. Dat had een dubbele ingreep tot gevolg: bijbelboeken die geen feitenrelaas bevatten als de psalmen, wijsheidsboeken en profeten worden weggelaten. Zoals in de harmonie van het Nieuwe Testament doublures in de evangeliën tot één feit herleid worden, zo behandelt de samensteller ook de Kronieken samen met de twee boeken Samuël en Koningen. Uit een aantal van die overgeslagen bijbelgedeelten heeft de samensteller van de Historie wel een aantal zedelessen verzameld. Slot van het Oude Testament is een Sluytreden met volgende aanhef: ‘Naer Joannes Hyrcanus eyndigt het verhael van de Boeken van het Oud Testament, ontrent 130. jaeren voor de komste van Christus. Doch volgens den Jodschen Historie-Schryver Flavius Josephus, zoo volgde naer Hyrcanus zynen zoon Judas Aristobulus [...]’ Wat de keuze van de bijbelboeken en de vrije bewerking ervan tot een geschiedverhaal betreft, komt deze achttiende-eeuwse druk overeen met de middeleeuwse historiebijbels. Zoals die laatste ook niet-bijbelse stof bevatten, worden in de druk ‘christelyke en stichtbaere bemerkingen’ ingelast. Die druk uit 1787 is bijgevolg - ook volgens de rugtitel - een historiebijbel. Die vaststelling weerlegt een bewering van Van den Berg: ‘In de tachtiger jaren van de 15de eeuw loopt de belangstelling voor de historiebijbel ten einde’ (p. 20). Het genre was alleszins tot in de tweede helft van de achttiende eeuw springlevend! Bovendien dekt de titel van Van den Bergs boek niet de lading: een wezenlijk bestanddeel van een historiebijbel is een evangeliënharmonie. Van den Berg heeft bijgevolg niet de Noord-Nederlandse historiebijbel uitgegeven, maar wel de Noord-Nederlandse historie van het Oude Testament. Een aantal van die handschriften bevat een proloog waarin de inhoud van het werk wordt aangekondigd als onder andere ‘dat Oude Testament ende dat Nyeuwe’. Of de historie van het Nieuwe Testament al dan niet verloren is gegaan of nooit voltooid werd, blijft onzeker. Ook Maerlants Rijmbijbel is een historiebijbel, maar werd in het recent onderzoek te weinig vanuit dat standpunt benaderd.Ga naar eind1 Het bezwaar dat onderzoekers hebben tegen het woord bijbel in de benaming van Maerlants werk is misplaatst. Voor de middeleeuwer, en nog lang daarna, was de historiebijbel de bijbel bij uitstek.Ga naar eind2 In 1612 verscheen te Maastricht de Historie van het Oud Testament, getrocken uyt de H. Schrifture.Ga naar eind3 Blijkbaar was dat het eerste deel van een historiebijbel en in de titel staat de historie (volksbijbel) tegenover de ‘H. Schrifture’ (de Vulgaat). In die geest was het Maerlants opzet in zijn Rijmbijbel met gebruikmaking van bijbelse en niet-bijbelse verhalen een historie vanaf de schepping tot en met de verwoesting van Jerusalem aan te reiken, niet echter de schriftuur te vertalen.Ga naar eind4 In zijn inleiding schetst Van den Berg het onderzoek van de historiebijbels in het Duitse, Franse en Nederlandse taalgebied. In zijn benadering van historiebijbels heeft hij zich al te zeer laten leiden door de omschrijving van de Duitse onderzoeker H. Vollmer, die de historiebijbel onder andere inperkte tot 1) een prozatekst - waardoor Maerlants Rijmbijbel uit de boot valt, die 2) vooral de stof uit het Oude Testament behandelt: ‘Dit houdt in dat de didactische boeken, de profeten en de evangeliën ontbreken’ (p. 19, cursivering door mij). Had hij de definitie van Vollmer terzijde geschoven en zijn onderzoek uitgebreid met gedrukte historiebijbels, dan had hij met nieuwe inzichten een mooi fresco van bijbelse teksten kunnen schilderen: de Rijmbijbel van Maerlant, de onvolledige Noord-Nederlandse historiebijbel, de Zuid-Nederlandse historiebijbel van 1360, de talrijke Middelnederlandse evangeliënharmonieën en dan laat ik het dertiende-eeuwse Vanden levene Ons Heren nog buiten beschouwing. Dan had hij ook kunnen wijzen op de inconsequente keuze van C.C. de Bruin in zijn Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten; die nam daarin wel de evangeliënharmonieën op, alhoewel die een bewerking zijn van de tekst van de vier evangelisten. Maar de Noord-Nederlandse historiebijbel sloot hij uit, omdat de tekst geen getrouwe vertaling van het Oude Testament biedt. | |
[pagina 29]
| |
UB Leiden, Ltk 231, fol. 33r.
| |
Noord- of Zuid-Nederlands, voor Latijn(on)kundigen?Volgens M. Andersson-Schmitt dateert de oerredactie van de Noord-Nederlandse historiebijbel vóór 1350. Op die oerredactie zouden indirect de Noord-Nederlandse en Nederduitse historiebijbels en de Nederduitse Große Seelentrost teruggaan. De Noord-Nederlandse historiebijbeltekst die Van den Berg bestudeerde, heeft bijgevolg een ingewikkelde voorgeschiedenis en daarom moet de onderzoeker steeds op zijn hoede zijn voor mogelijk latere tekstinsluipsels. In de Noord-Nederlandse historiebijbel komt een aantal glossen voor; ze ‘verduidelijken de inhoud van begrippen, zoals talent, sikkel, cubitus en chorus. De informatie is ontleend aan een middeleeuws standaardwerk, het Catholicon van Johannes Balbus’. Wat Van den Berg verder schrijft, is onbegrijpelijk: ‘De citaten leggen nog getuigenis af van de eerbied voor de autoriteit, doordat ze in het Latijn overgenomen zijn en een vertaling ervan ontbreekt’ (p. 49-50). De (ongewilde) consequentie van deze verklaring is dat de samensteller van de historiebijbel geen eerbied had voor de autoriteit van de Vulgaat die hij al bewerkend vertaalde, maar wel voor Johannes Balbus! Indien die Latijnse glossen totUB Leiden, Ltk 337, fol. 219v.
de oerredactie behoorden, dan werd dat werk niet samengesteld voor Latijnonkundigen. Zijn ze daarentegen jongere inlassingen, dan zouden de handschriften die Van den Berg raadpleegde voor een andersoortig publiek gekopieerd zijn dan waarvoor het origineel bestemd was. Op deze voor doel en functie van de Noord-Nederlandse historiebijbel (p. 62-80) toch relevante vragen, verstrekt Van den Berg slechts een onbevredigend antwoord in een voetnoot op een andere plaats (p. 50, nt. 28). In zijn beschrijving van teksthandschrift Ltk 231 vermeldt hij dat de band op voor- en achterplat vijf knoppen heeft en onder de rubriek Herkomst en gebruik dat sommige bladen nog van klavieren of bladruiters voorzien zijn, terwijl er op andere bladen nog afdrukken van verdwenen klavieren zichtbaar zijn. Die twee elementen worden helaas in het hoofdstuk over doel en functie van de historiebijbel niet samengebracht. Dergelijke knoppen dienen om het leder te beschermen van een boek dat op het voor- of achterplat ligt; ze zijn ondenkbaar bij een boek in een boekenrek. Knoppen en klavieren zouden samen erop wijzen dat het boek op een lezenaar lag en dat eruit voorgelezen werd. Op p. 79 stelt hij dat een historiebijbel kon gebruikt worden voor ‘de lezing tijdens de gezamenlijke maaltijd in de refter’, maar zonder | |
[pagina 30]
| |
enige verwijzing naar deze materiële gegevens uit zijn teksthandschrift. Zes van de zeven handschriften zijn geschreven door één kopiist. Volgens zijn dialectkenmerken was hij van (Zuid-)Hollandse afkomst, maar hij heeft oostelijke, mogelijk Brabantse invloeden uit een vroegere legger niet volledig weggewerkt (p. 126). Omdat het zevende handschrift eveneens Brabants is, zou het best mogelijk zijn dat het origineel van de door Van den Berg uitgegeven tekst helemaal niet Noord-Nederlands was en dan blijft er van de titel van het boek niets meer over, nadat ik ook al het woord historiebijbel schrapte. M.K.A. van den Berg, De Noordnederlandse historiebijbel. Een kritische editie met inleiding en aantekeningen van Hs. Ltk 231 uit de Leidse Universiteitsbibliotheek. Hilversum, Verloren, 1998, 848 p. (Middeleeuwse Studies en Bronnen: 56). |
|