Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 17
(1999)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd‘We zijn nog in geen eeuwen klaar met dit vak’Klaas van der Hoek
Op vrijdag 5 november werd in het Groot Auditorium van de Leidse universiteit de Prijs voor Meesterschap uitgereikt aan dr. W.P. Gerritsen. De Prijs voor Meesterschap op het gebied van de taal- en letterkunde wordt door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde eenmaal in de vijftien jaar toegekend. Willem Pieter Gerritsen (*1935), hoogleraar aan de Universiteit Utrecht met als leeropdracht ‘middeleeuwse letterkunde, in het bijzonder de Nederlandse’, ontving de prijs voor zijn gehele wetenschappelijke oeuvre. Dat kenmerkt zich ‘door originaliteit, inventiviteit, veelzijdigheid en een behoedzame, weloverwogen redeneertrant’, aldus het advies van de commissie van voordracht. Vooral door toedoen van de laureaat zelf werd het daar aan het Rapenburg een geanimeerde bijeenkomst. Aansluitend op de lofrede van de voorzitter van de Maatschappij en de overhandiging van het bij de prijs behorende eremetaal, sprak de gelauwerde een dankwoord uit, waarin relativerende humor ruimschoots aanwezig was en gepaste trots niet ontbrak. Zijn daaropvolgende lezing ging van start als een college poëzieanalyse en mondde uit in een overtuigende demonstratie van de wijze waarop Middelnederlandse lyriek voor een hedendaags publiek weer tot leven kan worden gebracht. De schijnwerper stond daarbij gericht op het in het Gruuthuse-handschrift overgeleverde ‘Tweede Egidiuslied’. Net als het veel bekendere ‘Egidius, waer bestu bleven’ gaat deze Middelnederlandse ballade over het verlies door de dood van een dierbaar iemand. Tweemaal klonk de ballade zelf in het Groot Auditorium op. Marcel Moester (zang) en Erik Beijer (vedel), beiden lid van Camerata Trajectina, brachten de oorspronkelijke liedtekst ten gehore op een door Kees Vellekoop gereconstrueerde melodie. Daarna zong Diet Gerritsen het lied in een vertaling van Willem Wilmink en in een moderne toonzetting van Frank Deiman, die haar ook op keyboard begeleidde. De zaal luisterde ademloos. | |
Een geslaagd experiment‘Nu kronkel ik aan de haak van het Nieuw Letterkundig Magazijn’, zegt Wim Gerritsen, wanneer hij enkele dagen na de prijsuitreiking opnieuw geconfronteerd wordt met een open microfoon. Hij heeft het niet zo op interviews begrepen, maar laat zich desondanks eerder welwillend dan lijdzaam aan de tand voelen, spreekt betrokken over alles wat het vak betreft en blikt met genoegen terug op vrijdag de vijfde. Al gauw komt het gesprek op hertaling en hedendaagse toonzetting als middelen om een brug te slaan naar de Middelnederlandse lyriek. ‘Het was voor mij een experiment: kun je zo'n brokje oude cultuur genietbaar maken voor mensen van nu? Misschien was het experiment inderdaad al bij voorbaat geslaagd vanwege het intellectueel gevormde publiek. Toch waren het beslist niet allemaal mensen uit de letterenhoek, en zeker niet uit de middeleeuwse letterenhoek. Ik heb edit m'n best gedaan, met een zekere bevangenheid ook, om een verhaal te houden dat toegankelijk en begrijpelijk zou zijn voor mensen die niet van het vak zijn. En dan is zo'n hedendaagse adaptatie van het “Tweede Egidiuslied” misschien een manier om hen enigszins in die vreemde middeleeuwse wereld binnen te leiden.’ ‘De toegankelijkheid van literatuur uit een andere periode, het is een probleem waar ik vaak over loop te piekeren. We hebben geen moeite meer met literatuur uit een andere streek. De Zuid-Amerikaanse of de Russische vertelkunst bijvoorbeeld wordt vertaald en in betrekkelijk grote oplagen gelezen, ook al komt die voort uit een misschien verwante maar toch verschillende literaire traditie en cultuur. Is het in die vertelkunst het idioom dat wij desondanks herkennen als van onze tijd?’ ‘Wat moet je nou hebben om middeleeuwse literatuur te waarderen? Het is voor een deel een kwestie van literaire gevoeligheid, voor een deel van historische belangstelling - dat is voor mij een extra, voor veel mensen niet, die moeten zich daartoe zetten - en voor een deel ook wel iets wat je al doende leert. Waardering voor oude muziek doe je ook niet op uit een boekje, maar wel door veel te luisteren. Af en toe kom je dan iemand tegen die daarbij uitleg verstrekt, die het luisteren op een hoger plan kan brengen.’ | |
Een breder publiekHet ‘Tweede Egidiuslied’ gaat deel uitmaken van een door Gerritsen samengestelde en toegelichte bloemlezing, te verschijnen in februari volgend jaar. Lyrische lente zal liederen en gedichten uit het middeleeuwse Europa bevatten in uiteenlopende talen, met vertalingen in hedendaags Nederlands door Willem Wilmink. De samenwerking met Wilmink wierp voor het eerst vruchten af in 1994 met de verschijning van het meermalen herdrukte De reis van Sint Brandaan, waarvoor de Maatschappij in 1997 de Kruyskamp-prijs toekende. In datzelfde jaar verscheen een tweede gezamenlijk project, de ‘middeleeuwse novelle’ De burggravin van Vergi. ‘Het begin van de samenwerking met Wilmink was zijn initiatief. Hij belde een keer op toen ik er niet was, mijn vrouw nam de telefoon op en kreeg meteen een heel gesprek, want Wilmink is een geweldig enthousiaste verteller. Hij had namelijk een Brandaan-vertaling gemaakt voor zijn kinderen, die toen op de middelbare school zaten, omdat zij een oud werk op hun leeslijst moesten zetten en daar tegenop zagen. Die vertaling zat vol grappige anachronismen - zoals hij dat kan hè. In zijn vertaling van de Carmina Burana bijvoorbeeld heeft hij het opeens over “haar zoals Ruud Gullit heeft”. Dat doet je in de lach schieten, maar het is naar mijn mening een volstrekt acceptabel poëtisch middel.’ ‘Goed, hij heeft me die Brandaan-vertaling toegestuurd en ik vond dat er kostelijke dingen in zaten, maar het was eerder een parodiërende bewerking dan iets wat je een vertaling kon noemen. Toen ben ik op een avond naar hem toegegaan en zijn we tot de conclusie gekomen dat hij een verantwoorde poëtische vertaling zou moeten maken. Dat heeft hij gedaan. Vervolgens ben ik met een groep studenten en jongere medewerkers die vertaling grondig filologisch gaan doorlichten, want er zaten een heleboel dingen in die niet goed begrepen waren. Op zo'n moment lijden zulke plannen meestal schipbreuk, maar in dit geval liep het anders. Wilmink was bereid om zich door ons op de vingers te laten kijken en alternatieven te bedenken, rekening houdend met onze kritiek. Dat hij die accepteerde, niet eigenwijs was, heb ik altijd zeer in hem bewonderd, want meestal is de verhouding tussen neerlandicus en scheppend kunstenaar tamelijk gespannen. Hier speelde dat totaal niet, en ten slotte ontstond er een boek waar ik nog steeds met heel veel genoegen aan terugdenk.’ ‘Die Brandaan wordt geweldig verkocht, kennelijk zegt dat mensen iets. De burggravin van Vergi loopt veel minder goed. Het is natuurlijk een tekst uit een heel andere tijd en een heel andere sfeer; men kent het niet, maar kwalitatief is het toch echt een pareltje van verhaalkunst. Ik ben er altijd zeer tegen geweest om de Middelnederlandse literatuur voor de buitenwereld te reduceren tot die paradepaardjes: Mariken van Nieumegen, Elckerlyc, Karel ende Elegast... Bij dat rijtje hoort Brandaan gelukkig wel, maar Vergi helaas niet. Ik vind dat zo'n tekst toch toegankelijk moet worden gemaakt. Ook met zo'n “Tweede Egidiuslied” kun je in principe een breder publiek bereiken dan alleen de vakgenoot en specialist, en dan moet dat geprobeerd worden.’ Wilminks vertaling van het ‘Tweede Egidiuslied’ lijkt zich prima te lenen om gerapt te worden door, bijvoorbeeld, de Osdorp Posse. Het zou daarmee mensen bereiken die niet het Groot Auditorium, maar wel De Melkweg van binnen kennen. Deze suggestie vindt bij Gerritsen echter weinig weerklank. ‘De Melkweg, dat is toch een disco? Ik heb niet de zendingsdrang, geloof ik, om middeleeuwse lyriek in zo'n jeugdcultuur te incorporeren. Het lijkt me onbegonnen werk. Je moet het toch hebben van mensen die een zekere belangstelling meebrengen, die nieuwsgierig zijn. Wel zou ik eens willen kijken of sommige teksten in de bundel die we nu aan het maken zijn niet in het moderne cabaret zouden passen. Er worden in Lyrische lente ironische en humoristische dingen opgenomen die daar misschien wel geschikt voor zijn.’ | |
Een typisch Nederlandse trekVan Gerritsen is bekend dat hij het culturele zelfbewustzijn van de doorsnee Nederlander niet hoog aanslaat. ‘Laten wij er niet omheen draaien: de verhouding van veel Nederlanders tot hun eigen taal en cultuur is tamelijk problematisch. Maar al te vaak is er sprake van onverschilligheid, ja van liefdeloosheid’, zo liet hij eerder eens noteren. Waar komt die liefdeloosheid vandaan? ‘In mijn ogen is cultuur iets dat gekoesterd moet worden, | |
[pagina 26]
| |
maar men heeft hier al gauw het gevoel dat een respectvolle houding tegenover de eigen cultuur provincialistisch of nationalistisch zou zijn. Het is niet mijn specialisme, hoor, maar ik denk dat het een typisch Nederlandse trek is. Wij zijn ons altijd zeer bewust van de aanwezigheid van dat enorme buitenland, Dat kleine landje van ons, hè. Dat is een uitdrukking die mij zeer kan irriteren. Goed, Nederland is een klein land, met veel buitenland eromheen. Besef dat er Frans- en Duits- en Engelstalige cultuur is, hebben wij volop, maar vergelijk je de geringschatting voor de eigen cultuur in Nederland met de manier waarop de ons omringende landen hun cultuur koesteren, bijna met uitsluiting van andere culturen, dan betalen wij voor dat besef waarschijnlijk een erg hoge prijs.’ ‘Er is een keerzijde. In mijn vak, de mediëvistiek, is het volstrekt normaal dat Engelsen zich niets aantrekken van Duits onderzoek. Je vindt het niet in hun bibliografieën, ze nemen er geen kennis van. De Fransen net zo: ik verbaas me er altijd over dat zij zo weinig op de hoogte zijn van wat de Duitsers of de Amerikanen over Chrétien de Troyes te berde brengen. Nou, dat is ons tot nog toe niet overkomen. Iemand die hier een proefschrift over een Artur-onderwerp schrijft, weet dat hij Frans, Duits en Engels moet lezen. Nóg wel, gelukkig, maar dat zal ook wel weer aan het veranderen zijn. Dat is waarover wij als docenten op dit gebied steen en been klagen: bepaalde dingen kun je de huidige studenten niet meer voorleggen, omdat ze naar eigen zeggen geen Duits of Frans kunnen lezen.’ ‘Hier ligt een taak voor het onderwijs, maar het onderwijssysteem verandert sterk en de positie van vakken waarin het gaat om historisch besef en cultuurbesef wordt naar mijn mening bedreigd. De mensen die de plannen ontwerpen en de politici die ze aannemen zijn daar niet van overtuigd, die hebben de indruk dat het er beter van zou worden. Het kan zijn dat ik me vergis, maar die indruk heb ik niet. En de huidige situatie is al niet best. Om maar een voorbeeld te noemen dat niet eens direct uit mijn vak afkomstig is: men zet nog steeds in schoolboekjes dat Laurens Jansz. Coster de boekdrukkunst heeft uitgevonden! Ieder jaar weer zijn mijn studenten verbaasd als ik dat omschrijf als een nationalistische mythe. Blijkbaar leren ze op school anders. Of je krijgt: “Ja, dat weet ik wel, maar de geleerden zijn het er niet over eens.” Kom nou toch, een van de weinige dingen waar de geleerden het wél over eens zijn, is dat niet Coster maar Gutenberg de boekdrukkunst heeft uitgevonden. Moet er aan een uitvinding die de wereld zó veranderd heeft dan toch zo'n rest achttiende- en negentiende-eeuws nationalisme blijven kleven? Nou, daar kan ik kwaad om worden!’ ‘Ja, het medium televisie is natuurlijk ook van invloed. De televisie heeft ongetwijfeld een belangrijke, positieve rol gespeeld in een soort democratiseringsbeweging die er bijvoorbeeld toe geleid heeft dat veel meer kinderen dan vroeger naar de middelbare school gaan. Ik sla die rol - noem het de opvoedende taak, met name in cultureel opzicht - van de media heel hoog aan. Wat er kán met televisie! Loop 's avonds door een buitenwijk, iedereen zit ernaar te kijken. Ik denk alleen dat men van die taak veel te weinig maakt. Die verstrengeling met de commercie, al die rotzooi die met bakken over dat scherm gaat, het is verschrikkelijk...’ | |
Een vak met toekomstTerug naar de eigen leest, de medioneerlandistiek. De huidige stand van zaken binnen het vakgebied is niet ongunstig, en wat de toekomstige vakbeoefening betreft: met het voorspellen van zijn persoonlijke aandeel daarin is Gerritsen voorzichtig, ‘want dat geeft een slecht geweten als het er vervolgens niet van komt’, maar er zijn zonder meer tal van perspectieven. ‘Ik vind dat we goed bezig zijn, dat het goed lukt om een jongere generatie mediëvisten op te leiden: mensen die geboeid zijn en het ervoor over hebben om er jaren van hun leven in te investeren. Ik denk dat je van een bloeitijd kan spreken, gemeten aan het aantal mensen dat zich met het vak bezighoudt: dat is tien of meer keer zo groot als toen ik begon. Ook slagen we er geloof ik aardig in om een zekere interesse te kweken voor het vak - ik zeg nu maar middeleeuwse literatuur in het algemeen - buiten de kringen van de vakgenoten. Al blijft de vraag actueel wat het aandeel van middeleeuwse literatuur zou moeten zijn in het geheel van de culturele bagage van een ontwikkelde of beschaafde Nederlander. Een klein partje natuurlijk, ik zou er niet voor pleiten dat het heel uitgebreid is, maar dat partje moet wel kwalitatief de moeite waard zijn. Verder moeten we nog veel doen aan het bekendmaken van Middelnederlandse literatuur in het buitenland. Daar wordt ook al aan gewerkt, dus het kan best zijn dat mijn eigen plannen in die richting doorkruist worden doordat er op een gegeven moment al iets is, maar een goede inleiding tot de studie van de Middelnederlandse letterkunde in een van de grote talen is een desideratum en ik denk dat ik dat in principe voor de dag zou kunnen brengen.’ ‘Het onderzoek binnen de medioneerlandistiek beweegt zich momenteel in een aantal richtingen die tegelijkertijd gevolgd worden. Zelf heb ik vrijdag in mijn lezing een pleidooi gehouden - en daar heb ik mij wel degelijk mee geprofileerd tegenover mijn gewaardeerde collega's - voor het onderzoek van de literaire eigenschappen van literatuur. Het is volstrekt legitiem om je bezig te houden met de sociale context, met de vraag hoe literatuur gefunctioneerd heeft, maar literatuur moet ook en vooral als literatuur gelezen worden, vind ik.’ ‘Er zijn overigens binnen de Middelnederlandse letterkunde hele gebieden die nog nauwelijks geëxploreerd zijn. Pas sinds kort houdt een daarvoor opgerichte club van mensen zich bezig met de artes-literatuur, daar valt nog heel veel boeiends te ontdekken. Fascinerend is ook nog steeds de geestelijke letterkunde; die is natuurlijk in het verleden wel bestudeerd, maar dan vaak met een soort apologetische bedoeling, vooral van katholieke zijde. Ik denk dat er ook van niet-religieus geïnspireerde zijde heel wat mee te doen valt. In elk geval is het aantal van mijn studenten dat nu onderwerpen uit de geestelijke | |
[pagina 27]
| |
Middelnederlandse letterkunde kiest beslist groter dan een aantal jaren geleden.’ ‘Een heel centrale onderzoeksvraag zou ik bijna vergeten: middeleeuwse literatuur is een bij uitstek geschikt bronnengebied voor bestudering van de overgang van orale naar schriftcultuur. Beschavingshistorisch bezien is dat een uiterst wezenlijk verschijnsel, dat de laatste twintig jaar op alle agenda's hoog genoteerd staat. Ja, er moet nog veel gebeuren. We zijn nog in geen honderd jaar klaar met dit vak. Of maak daar maar van: in geen eeuwen.’ Het advies van de commissie van voordracht en de lezing van Gerritsen zullen worden afgedrukt in het Jaarboek. Het advies is al raadpleegbaar op Internet: http://www.leidenuniv.nl/host/mnl/prijs/html |
|