Voor onder de kerstboom
Iedereen die wel eens enige ‘poesiealbums’ in handen heeft gehad, zal getroffen zijn door het sterk sjabloonmatige van die boekjes. Evergreens als ‘Rozen verwelken en scheepjes vergaan’ en grapjes als ‘Tip tap top, de datum staat op z'n kop’ ontbreken zelden en het repertoire aan fleurige plaatjes was niet onuitputtelijk, zodat ook hier de schok der herkenning regelmatig optreedt. Versjes werden overgenomen uit handige bloemlezingen, ofwel eindeloos uit andere albums overgepend. Dat de jeugdige schrijfsters en schrijvers daarbij niet altijd begrepen wát ze nu eigenlijk overnamen, kun je heel goed zien aan een gedicht als het volgende:
Wel foei een vouwtje in dit blad
en bovendien nog vastgeplakt
Waartoe dit vouwtje vraagt ge wis
Is dat iets nieuws dat mode is?
Neen zeker niet mijn beste meid
Maar dat is uit securigheid
Dat je onder al je vrinden
Mijn versje gauw terug zult vinden.
Het nijvere contribuantje werd dan geacht een hoekje van het blad om te vouwen en eventueel met een poesieplaatje vast te plakken, zodat het album inderdaad gemakkelijk juist bij die bijdrage openviel. ‘Vouwtje’ werd echter ‘voutje’ en hypercorrecte overpenners maakten daar ‘foutje’ of zelfs (heel fout natuurlijk) ‘fautje’ van. Het volslagen onbegrip voor wat oorspronkelijk de bedoeling van het versje was, blijkt dan zonneklaar doordat er op het hele blad geen vouwtje meer te vinden is. Dat ook het woord ‘securigheid’ niet direct tot het idioom van de albumschrijvers behoorde, kan men aflezen uit de vele spellingvarianten, waarvan het eenmaal aangetroffen ‘zikurigheid’ mij met diepe ontroering vervulde. Veel minder bekend is dat er ook in de achttiende eeuw - toen het album amicorum nog een deftige studentenzaak was - al sprake was van een behoorlijke standaardisatie. Sommige elementen daarvan springen direct in het oog. Zo is de layout van de inscripties van een ijzeren gelijkvormigheid en komen er ook vaste ‘grapjes’ voor, zoals het aangeven van onderlinge vriendschap tussen twee inscriptoren door boven twee naastgelegen bijdragen te schrijven ‘Sic pagina | jungit amicos’ (zo verbindt het blad de vrienden), of ‘Contubernales’ (huisgenoten). Gelukkig zijn er dan altijd wel figuren die van zoiets sjabloonmatigs toch weer wat verrassends weten te maken. Zo treffen we in het album van Gerard Tulleken (Den Haag, KB, 74 H 38) bovenaan de bijdragen van een zekere Gerard Vos en Frederik de Wolff van Westenrode het volgende versje aan:
Schoon Vos en Wolf zo verschillen t'zaam van aard
dat naulijks tussen hen wierd vrindlijkheid gevonden.
Heeft vrindschap dese twee zoo vast aan een verbonden
dat elk van deze blaan hen t'zaam als vrinden paard.
Maar de overeenkomsten gaan verder, zoals mij bleek toen ik voor een artikel over Harderwijker alba een aantal van die boekjes systematisch ging vergelijken. Bijvoorbeeld het beslag leggen op het laatste blad om daarop triomfantelijk te kunnen schrijven: ‘Ultimo in libro sed non ultimus inter amicis’ (de laatste in het boek, maar niet de minste van je vrinden). Dat in het repertoire van voor alba bruikbare citaten een groep af te zonderen is die bovengemiddeld voorkomt, ligt voor de hand. Voor een Cicero-citaat als ‘Amicus certus in re incerta cernitur’ (in nood leert men zijn vrienden kennen) hoefde je je als bijdrager in een vriendenalbum niet te schamen. Cicero's De amicitia leverde trouwens nog wel meer bruikbare one-liners op. Maar ook van de Nederlandse gedichten en citaten zie je dat sommige met enige regelmaat terugkeren. Een ‘rozen verwelken’ uit de achttiende eeuw zou bij uitbreiding van het onderzoek bijvoorbeeld het volgende gedichtje kunnen blijken:
Vergankelijk papier! Ach waart gij perkament!
Wat zeg ik, perkament? Neen, mogt gij ijzer weezen,
Mijn pen een staale grif, dan kon de naneef leezen;
Dit paar bemind elkaar, tot aan hun levensend.
Als je dat voor de vierde keer tegenkomt denk je: ja dat weten we nu wel, hoewel afhankelijk van schrijvers geloof in duurzaamheid het ‘ijzer’ in het vers wel eens plaats wil maken voor ‘marmer’. Heerlijk is het dan om plotseling op een vers te stuiten als:
Een goed gemoed, een eerlijk hart,
Getrouwe vrienden, weinig smart,
Een meisjen dat u met er spoed
Van vreugde watertanden doet,
Een volle beurs, gezond te leven
Wat kan de aarde beter geven?
Populair was ook het zogenaamde ‘Eer’-gedicht, waarin allerlei onwaarschijnlijke gebeurtenissen op een rijtje gezet worden die allemaal eerder zullen gebeuren dan dat er een einde zal komen aan de vriendschap tussen inscriptor en albumeigenaar. Een korte variant daarvan gaat als volgt:
Eer zou men het Jufferschap met al haar gunst verlaten,
Eer zou mij het ed'le nat van Bacchus niet meer smaken,
Eer stampte ik met mijn voet toebak en pijpen kort,
Eer onse vriendschap ooijt van mij vergeten wort.
In poesiealbums wordt regelmatig de inhoud van een vers door de vorm verbeeld. Een voorbeeld daarvan is het als een grote X geschreven: ‘Mijn naam zal in uw album staan / Al zal die er dwars door henen gaan’. Of het in cirkelvorm geschreven ‘Zoo rond als ik dit schrijf. Hoop ik dat uw hart ook blijft. En aan dit ronde geen einde is. Houd mij in gedachtenis’. Enigszins vergelijkbaar met dit soort vormgrapjes is de evergreen:
Lees |
blij, |
Ik |
mij? |
op |
ik |
hou |
van |
en |
zeg |
van |
jij |
neer, |
dan |
jou, |
hou |