Zij heeft zelf eens in treffende eenvoud geformuleerd dat zij schreef ‘over wat van algemeen belang is’. In het kort samengevat en goed begrepen, is dat haar thematiek. Maar er is veel meer in de gedichten van Elisabeth Eybers dan deze onmiddellijke inhoud. Dat men zich daarop verkijken kan, bewees een criticus die meende dat zij te menselijk is voor het grote dichterschap. Wat hij bedoelde, formuleerde hij expliciet, namelijk dat het grote dichterschap gestalte moet geven aan een persoonlijke mythe. Ik denk dat dit waar is, maar ik denk ook dat het oeuvre van Eybers dat op een buitengewoon subtiele, maar verborgen wijze heeft gedaan. De herkenbare ervaringen van zaken als ziekte, ouderdom, verlies en dood, ontmoetingen, vriendschap, liefde, verdriet, natuurbeleving, incidenten in de dagelijkse werkelijkheid van het leven, opstaan, zich kleden, ondergaan in haar poëzie een eigenaardige transformatie. Er worden verborgen lagen door onthuld, zij worden raadselachtig, hilarisch of onthutsend. Zij krijgen een dimensie die ze niet van hun menselijkheid ontdoet, maar er een onverwacht perspectief aan geeft. Ik noem dat een persoonlijke mythe.
Daar ligt ongetwijfeld ook de verklaring van de fascinatie die van haar werk uit blijft gaan en de bewondering codificeert die haar poëzie onverminderd wekt. Maar zij schrijft die poëzie in een taal die gevormd is door de bronnen van haar oorsprong en van haar leven. Opgegroeid in een andere maatschappijstructuur, in een ander klimaat, in andere landschappen, onder een andere hemel, spreekt het vanzelf dat dit alles in haar gedichten tot uiting komt. Er ligt een brede marge tussen een thematiek ‘die van algemeen belang is’ en een specifiek Afrikaanse achtergrond die niet rechtstreeks door haar poëzie verwoord wordt. Maar haar verbeelding en de taal die zij gebruikt boren door oorsprong en expansie bijzondere bronnen aan. In beschouwingen over haar werk treft men slechts zelden reacties aan die te kennen geven dat haar taal als een bijzondere moeilijkheid wordt ondervonden. Nu en dan wordt opgemerkt dat het Afrikaans geen Nederlands is en dus niet altijd direct te verstaan; maar de meeste lezers schijnen daar geen hinder van te ondervinden. Desondanks kan het voor wie niet dagelijks met deze taal omgaat raadzaam blijken soms een Afrikaans woordenboek te raadplegen, zoals we dat ook voor andere talen doen wanneer wij serieus lezen.
De bronnen van de creativiteit werken bij Elisabeth Eybers bovendien van twee kanten. Zij vindt ze niet alleen in het Afrikaans. Sinds lang behoort onvermijdelijk ook het Nederlands als taal en als literair klimaat daartoe. Dat wil zeggen dat haar taalgebruik en de allusies daarin een ondergrond hebben die niet altijd onmiddellijk doorzichtig is en veel gecompliceerder dan vaak op het eerste gezicht verondersteld wordt.
Wat ik met dit alles wil zeggen, is dat er vele gronden zijn die de gedichten van Elisabeth Eybers voor Nederlandse poëzielezers bewonderenswaardig, aantrekkelijk, aangrijpend en ontroerend maken, maar dat zij tegelijkertijd veeleisend zijn en een inspanning vergen. Ik kom daarmee als vanzelf tot het boek dat hier vanmiddag wordt gepresenteerd. Want wie gegrepen is door de poëzie van Elisabeth Eybers, is gegrepen door de wereld van voelen, denken en leven waaruit dat werk is voortgekomen. Hij wil daar zo ver en zo diep mogelijk in doordringen, die wereld kunnen verstaan zo ver dat vanuit de eigen gevoelswereld mogelijk is.
Dat is wat Ena Jansen heeft geprobeerd in haar boek Afstand en verbintenis: Elisabeth Eybers in Amsterdam. Zij is op dit onderwerp na haar studies in Stellenbosch, Utrecht en Amsterdam gepromoveerd en de uitgebreide Nederlandstalige uitgave van haar studie vormt een introductie op het eerste plan tot het oeuvre van de dichteres. Het is geen gemeenplaats te zeggen dat Ena Jansen daarvoor de geschikte persoon bij uitstek is. Zij kent Elisabeth Eybers als geen ander door een vriendschap van vele jaren; zij is Afrikaanse als zij en door haar werkzaamheid aan de universiteit van Johannesburg is de Zuid-Afrikaanse maatschappij en de evolutie daarvan haar vertrouwd; zij kent, evenals haar onderwerp, Nederland en Amsterdam en de mentaliteit van het land uit langdurige en veelvuldige verblijven door en door; de Nederlandstalige poëzie en de contemporaine literatuurkritiek is haar werkterrein en heeft voor haar geen geheimen.
Haar boek behandelt talrijke aspecten van de gedichten van Elisabeth Eybers, de receptie en het verstaan ervan zowel in Nederland als in Zuid-Afrika, en vooral wat Nederland betreft geeft zij een haast uitputtend verslag van de waardering die de dichteres in bundel na bundel te beurt viel. Op taal en op thematiek, op eenheid en tweedeling het begrippenpaar uit haar titel: ‘afstand’ en ‘verbintenis’ binnen dit dichterschap en op het merkwaardige fenomeen van een dichteres die in twee literaturen haar thuis heeft, gaat Ena Jansen met zoveel overtuigend materiaal en deskundigheid in dat haar werk niet anders dan verhelderend kan zijn voor de problemen die zich voor een Nederlandse lezer kunnen voordoen.
Wie het werk van Elisabeth Eybers weet te waarderen, zal Ena Jansen dankbaar zijn voor de manier waarop zij die waardering consolideert.
Den Haag, 4 november 1998
Pierre H. Dubois