Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdBetekenis en herkomst van een familienaamHierboven staat de ‘structuurformule’ van mijn familienaam. Er is niet veel ervaring in de Nederlandse taalkunde nodig om die op te stellen en evenmin om desgevraagd een globale omschrijving van de betekenis te geven. Denkelijk is die ogenschijnlijke eenvoud een van de oorzaken waardoor ik er tot nu toe niet toe gekomen ben om eens serieus na te gaan wat de betekenisdragende elementen afzonderlijk en in samenhang betekenen. Er waren twee prikkels nodig om mij tot dit onderzoekje te activeren. De eerste dateert al van bijna twintig jaar terug. Het is een artikel van Jo Daan, ‘Van -stegen en -straten’ in de bij mijn afscheid aangeboden bundel Studies voor Damsteegt (Leiden 1981, p. 33 vlg.). Zij heeft het echter moeten laten bij een zorgvuldige analyse van het woord steeg en is niet toegekomen aan de samenstelling als geheel. De tweede en beslissende impuls was het verzoek van twee mij onbekende familieleden iets over onze naam te schrijven in een nog voor de eeuwwisseling te verschijnen genealogie. Dat heb ik beloofd en van die bijdrage vormt dit opstel een voorloper.
Uit de genealogische gegevens blijkt dat de naam Damsteeg in de laatste decennia van de zeventiende eeuw werd aangenomen door een familie waarvan de leden voornamelijk in Nieuwpoort en Langerak woonden, op de linkeroever van de Lek dus. Sommigen van hen gebruikten de vorm Damsteeg, anderen Damsteegh. Aan het eind van de achttiende eeuw duiken de vormen Damsteegt (1775) en Damsteek (1813) op. De laatst bekende gegevens zijn die van de volkstelling in 1947, verzameld in de veertien delen van het Nederlands repertorium van | |
[pagina 22]
| |
familienamen.Ga naar eind1 Daaruit blijkt dat deze vormen toen, in 1947, alle vier nog voorkwamen en dat is ook nu het geval. De oudste vorm op -steeg is het meest geregistreerd (175 maal), de variant met -gh het minst (3 maal). Daartussen liggen de variant met de -t (77 maal) en de vorm op -steek (30 maal). Natuurlijk is -steegh niet meer dan een spellingvariant van -steeg. Aangezien de spelling in de zeventiende en achttiende eeuw niet gereglementeerd was, kon een koster of scriba van de kerk of een schrijver op het stadhuis bij aangifte van een geboorte of huwelijk naar believen g of gh schrijven. Bovendien waren de oudste leden van het geslacht, voorzover bekend, agrariërs of beroepsvissers en onder hen zullen er velen zijn geweest die zelf niet lezen of schrijven konden. Bij -steegt en -steek echter gaat het om hoorbare uitspraakverschillen. Dialectsprekers in Zuid-Holland spraken in afwijking van het standaard-Nederlands achter sommige woorden een overtollige -t uit. In de jaren dertig hoorde ik in de Lekstreek door verwanten en bekenden de wegt zeggen en de wast, en ook dubbeld en enkeld (in verbogen vorm dubbelde en enkelde). In de zeventiende eeuw schreef Leeuwenhoek over het kroost op de sloten en kwam de naam Tesselt (Texel) voor.Ga naar eind2 Hierbij vindt Damsteegt dus gemakkelijk aansluiting. Over de -k van Damsteek (1813) durf ik geen uitspraak te doen. Uit eigen waarneming ken ik uit het vooroorlogse Flakkees en Zeeuws de vormen rik voor ‘rug’ en blaesbalk voor ‘blaasbalg’ en ook in het dialect van Culemborg zijn die vormen aangewezen.Ga naar eind3 Maar de fonetische achtergrond van deze woorden verschilt te veel van die van -steeg om onze variant -steek daarmee op een lijn te stellen. Niettemin valt er niet aan te twijfelen dat we met een verschijningsvorm van de naam Damsteeg te doen hebben, want de vader van de eerste Damsteek heette Damsteegt. We mogen dus de vier vormen als varianten van één naam beschouwen en kunnen ons nu bezighouden met de betekenis van de samenstelling in het verleden.
Beide woorden, dam en steeg, hebben een lang leven achter zich. Ze komen al voor in het oudste geschreven Nederlands, zoals blijkt uit het Middelnederlandsch Woordenboek. In het WNT is hun voortbestaan door de eeuwen heen gedocumenteerd. Voor beide woorden geldt ook dat ze in de zeven eeuwen van hun bestaan maar weinig van betekenis zijn veranderd. Het woord dam geeft de minste moeite. Het betekent ‘aarden wal dwars door een waterloop’, maar het kan ook gebruikt worden voor een dijkje of een verhoogd voetpad langs het water. Met steeg ligt het wat ingewikkelder. In het Middelnederlands vertegenwoordigd het eenlettergrepige steech twee verschillende woorden. Voluit luiden die (1) stege en (2) stedich. Stege is een zelfstandig naamwoord en betekent ‘voetpad’, ‘landweg’ en ook ‘op- en afrit’. Het bijvoeglijke naamwoord stedich betekent ‘koppig, onwillig’ en ‘vasthoudend’. In hun betekenis hebben de twee woorden dus niets met elkaar gemeen en bovendien zijn zij grammaticaal verschillend. In het WNT vinden we beide woorden terug; ze worden daar onderscheiden als Steeg (I) en Steeg (II). Zoals gezegd verschillen de betekenissen niet wezenlijk van de middeleeuwse. Een samenstelling met Steeg (I) als tweede lid moet dus betekenen: ‘een hellend of vlak voetpad of landweg naar of over of langs een “dam”’. Op de precieze betekenis van dam kom ik hieronder terug. Samenstellingen van dit type komen in het Nederlands veel voor, bijvoorbeeld ‘kerkplein’, ‘raadhuislaan’, ‘bospad’ en ‘molenstraat’. Aan de mogelijkheid dat we te doen hebben met een samenstelling van dam met Steeg (II) had ik eigenlijk nooit gedacht. Tot een van de samenstellers van de genealogie, J. Damsteek, mij wees op het artikel ‘daamsteech, damsteech’ in het Wurdboek van de Fryske taal van de Fryske Akademy (Leeuwarden 1986, dl. 3). Het woord werd gebruikt voor paarden in de betekenis ‘weigerend over een dam te gaan; koppig, onhandelbaar’. Van mensen gezegd betekent het hetzelfde: ‘stug, halsstarrig’. De bewijsplaatsen hiervoor dateren uit de negentiende eeuw (1816 tot 1869), maar het woord is zeker voor die periode al mondeling in gebruik geweest. Navraag bij oudgedienden in de paardenfokkerij en -dressuur in Zuid-Holland leerde dat het oude woord steeg, ‘koppig’, in die kringen nog in gebruik is, maar de samenstelling met dam- kenden zij niet. Het wordt nu tijd voor een conclusie. Grammaticaal lijkt alles in orde: beide typen van samenstellingen (1: zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord; 2: zelfstandig naamwoord + bijvoeglijk naamwoord) vallen binnen de grammaticale mogelijkheden van het huidige Nederlands. Helaas is voor oudere taalfasen en met name voor het zeventiende-eeuws op dit gebied nog weinig of geen onderzoek verricht. Ook naamkundig bezien zijn beide mogelijkheden denkbaar. De samenstelling met Steeg (I) is, zoals hierboven is gesteld, een woord voor een topografisch begrip, dat misschien ook dienst deed als een topografische naam. De ontwikkeling tot een familienaam is dan een kleine stap. Om enkele voorbeelden uit de talloze beschikbare aan te halen, noem ik: Binnendijk, Buitenhuis, Van den Heuvel, Groeneveld, Hofstee. We hoeven er daarom niet aan te twijfelen dat de naam van een landweg die ‘Damsteeg’ heette, de familienaam kon worden van een gezin dat aan die Damsteeg woonde. Dat niet alle leden van het gezin die naam behoefden aan te nemen, is een andere kwestie. De samenstelling van dam met Steeg (II) wijst, zoals we hebben gezien, op een karaktereigenschap niet alleen van een paard, maar ook van personen. Ze zal eerst als een spotnaam of bijnaam gebruikt zijn, maar die kon door inschrijving in een register een officiële familienaam worden. Er zijn heel veel namen die op innerlijke of uiterlijke kenmerken van de eerste naamdrager wijzen. Namen met een lidwoord, zoals De Wit of De Witte, Den Oude, De Jongste, De Goede en De Kwaadsteniet, en ook zonder lidwoord, zoals Zwart en Rustige. Allemaal naam geworden, of liever in die kwaliteit bevestigd door een administratieve handeling. | |
[pagina 23]
| |
Zo zou het ook met de eerste Damsteeg gegaan kunnen zijn: hij zou dan zijn reputatie dat hij een vasthoudende of koppige man was in zijn naam vastgelegd en zelfs vereeuwigd hebben gezien. Maar dit is in het licht van de buiten-taalkundige gegevens een ongeloofwaardige hypothese: hij was geen Fries; de woonplaatsen van de eerste naamdragers waren de dorpen langs de oevers van de Lek. Volgens de gegevens van de volkstelling woonde in 1947 in Friesland niemand met de naam Damsteeg(t). Nu, in 1998, woont in Friesland wel een stamverwante familie die Damsteek heet, maar die is daar pas in 1965 vanuit Amsterdam komen wonen. Dit alles sluit de mogelijkheid dat we met een in oorsprong Friese naam te doen hebben uit, en daarmee vervalt de afleiding met Steeg (II). De samenstelling met Steeg (I) echter duidt op een kenmerk van het landschap van het Hollandse rivierengebied dat we nu nog kunnen waarnemen. De dijken werden en worden, vooral in bochten, tegen de schuring van het water beschermd door kribben of strekdammen. Daartussen vormden zich vroeger buitendijkse gronden die eventueel ingepolderd werden. Voor de bewoners binnendijks was de bereikbaarheid van de dammen of kribben via ‘damwegen’ of ‘damstegen’ in meer dan een opzicht van belang. Dit blijkt onder meer uit archiefstukken van een andere ‘waard’, de Hoeksche Waard, waarin van verschillende dammen en damwegen melding wordt gemaakt en onder andere van een Damsteeg die langs de kerk in Heinenoord liep.Ga naar eind4 Schriftelijke stukken die bewijzen dat soortgelijke data ook voor de Lekstreek bij Nieuwpoort en Langerak en verder stroomafwaarts gelden, kan ik niet aanvoeren en het daarvoor nodige archiefonderzoek kan ik beter aan anderen overlaten. Maar ook zonder verdere schriftelijke bewijzen zijn de besproken argumenten van voldoende gewicht om te concluderen dat de in Langerak in 1687 geregistreerde naam Damsteeg betekende: ‘al of niet hellende weg naar of bij een dam’. Hij is dus in oorsprong een toponiem, en van Hollandse herkomst. B.C. Damsteegt |
|