Interview Henk van Woerden
In 1993 debuteerde Henk van Woerden met Moenie Kyk Nie. Deze opmerkelijke roman werd onmiddellijk met de Geertjan Lubberhuizenprijs bekroond en het jaar daarop voor de Libris Literatuurprijs genomineerd. Het is het aangrijpende want nuchtere verhaal van een jongetje dat als gevolg van een erfelijke aandoening een oog moet missen, verteld door een schrijver die hetzelfde lot beschoren was. Toch is het observatievermogen van Van Woerden bijzonder scherp. Reden genoeg om hem openhartig hierover te bevragen.
U ziet maar half, maar u ziet wel alles. Landschappen, mensen, vluchtige tekenen beschrijft u met grote nauwkeurigheid. Alsof u de geziene werkelijkheid niet volledig, niet beeldend genoeg onder woorden kunt brengen. Hoe is dit uit te leggen?
Je kunt slecht zien of een beperkt gezichtsveld hebben, maar dat betekent nog niet dat je niet ziet. ‘Halfblindheid’ is een droggeval. Elke slechtziende weet dat en probeert op alle andere zintuiglijke manieren het ontbrekende in te halen. Je probeert te zien met de hiel van je voet. Een gebrekkig ziend iemand geeft zich verscherpt rekenschap van een mogelijke afwezigheid van het zien. De angst voor blindheid brengt een grote gretigheid met zich mee, een overmatige belangstelling voor de wereld om je heen. Daar werd ik me pas van bewust toen slechtziendheid in Moenie kyk nie een bruikbaar thema bleek te zijn. Ik constateerde dat iemand die slecht ziet onbewust een bepaald uitzichtpunt verkiest om het meest gunstige blikveld te hebben en van daaruit stil en intensief alles in zich op te nemen. Wie de werkelijkheid ‘plat’ ziet, wordt gedwongen daar zelf perspectief in aan te brengen. Voor een schrijver, voor een beeldende kunstenaar is dat, hoe vreemd het ook klinkt, een groot voordeel. Je beperking geeft je ongekende mogelijkheden.
In 1996 publiceerde Henk van Woerden zijn tweede roman Tikoes. De hoofdpersoon keert terug naar het land van zijn jeugd, dat sindsdien grondig is veranderd. In het nieuwe Zuid-Afrika dreigt de verteller door het landschap, door de nieuwe maatschappelijke verhoudingen en door zijn zoeken naar het verleden te worden verzwolgen. Hij hoopt op datgene dat hem het meest beangstigt: een duurzame liefde, een rustig leven, een plek om te verdwijnen. Zijn jonge vriendin, Tikoes, voegt zich met natuurlijke gratie in het oude en in het nieuwe land. De ontroering die dit teweeg brengt, confronteert de hoofdpersoon des te meer met de eigen geslotenheid.
In beide romans toont Henk van Woerden zich een geboren verteller die verwonderd om zich heenkijkt.
Is de verwondering de oorzaak van uw schrijverschap? Deels. De belangrijkste oorzaak ligt eerder in de wil iets niet in beelden maar in woorden te vertellen [HvW is schilder, red.]. Ik begon te schrijven in de wetenschap dat ik iets kon overbruggen, dat ik de ingewikkelde Zuid-Afrikaanse situatie voor Nederlanders inzichtelijk kon maken. Natuurlijk heeft het iets megalomaans om te denken dat je een heleboel mensen iets te vertellen hebt. Maar zou iemand schrijven zonder dat te denken? Ik schrijf gewoonweg omdat ik dat inderdaad denk.
Aan Tikoes schonk de literaire kritiek, op een paar lovende kritieken na, duidelijk minder aandacht. Gezien het karakter van het boek is dat verrassend. Hoe komt dit? Heeft U zich deze lauwheid aangetrokken?
Bij een tweede roman zijn de verwachtingen hoog gespannen. Van de weeromstuit toont men zich kritischer. Als de schrijver iets anders beoogt, zijn stijl daaraan aanpast, wordt hem dat aangerekend. Men verwacht meer van hetzelfde. Ik wilde de teugels laten vieren, speelser met de zinnen omgaan, me laten verleiden tot langere improvisaties. Het werd gezien als een geaffecteerde krullendraaierij. Ook de hoofdpersoon van de roman wilde ik een andere gestalte geven. Ik zag hem als een Angelsaksische, beschouwende figuur, zoals die in de Engelse en Duitse taalgebieden regelmatig voorkomt. Daar viel men over. Hier speelt de problematiek van de Nederlandse literaire kritiek - meer doelbewuste afbraak dan doordachte kritiek - een grote rol. Ik heb