Een obscuur proefschrift (II)
In het laatste nummer van dit blad publiceerde S.A.J. van Faassen een korte reactie op mijn artikel over de Werdegang van Gerretsons promotie. In het Nieuw Letterkundig Magazijn van november 1995 had ik gemeld dat de bul in het Letterkundig Museum ‘spoorloos raakte’. Dit nu blijkt niet langer het geval te zijn, in tegenstelling tot de vroege jaren tachtig, toen mij door een vriendelijke leeszaalassistente in het nog in de Juffrouw Idastraat gevestigde museum werd meegedeeld dat de bul zoek was. Helaas was dit niet de enige keer dat ik in het Letterkundig Museum dergelijk nieuws te horen kreeg. Zo schonk ons medelid E.B. de Bruyn het museum in 1972 enkele dichtbundels. Hem kwam ter ore dat zij daar zouden zijn verdwenen. Op zijn verzoek deed ik in maart 1994 navraag in het museum. Een leeszaalassistente haalde de heer Van Faassen er bij, die zichtbaar geïrriteerd opmerkte: ‘U bent al de duizendste die er naar vraagt’, en zonder verder iets te zeggen wegbeende, een vorm van optreden die op vrijwel elk Nederlands rijks- en gemeentearchief ondenkbaar is. Ik wendde mij vervolgens tot dr. Harry G.M. Prick, die in een brief de dato 1 april 1994 de schenking van E.B. de Bruyn bevestigde (aanwinstenregister nummer 3205). Volgens Prick werd de schenking door dr. Gerrit Borgers bij schrijven van 20 juli 1972 vastgelegd. ‘U de “duizendste” te noemen die naar deze bundel informeerde, is zijnerzijds sterk overdreven’, aldus Prick. De beide bundels van De Bruyn zijn nog altijd niet weergekeerd. Er was in het licht van deze miserabele feiten geen reden om te veronderstellen dat de bul van Gerretson wel weer zou opduiken. In elk geval is het voor de Gerretson Forschung verheugend dat er naast het door mij in het Algemeen Rijksarchief gesignaleerde exemplaar nu maar liefst twee andere exemplaren bekend zijn en
dat nog wel op enkele tientallen meters afstand van het Algemeen Rijksarchief. Van Faassen schrijft overigens ten onrechte dat de bul bij Gerretson thuis op een ereplaats werd opgehangen. Dat deed zijn tweede vrouw eerst na het overlijden van haar man in het huis dat zij na zijn dood betrok.
Gerretsons dissertatie, die naar alle waarschijnlijkheid nooit is gedrukt, is in de Heidelbergse universiteitsbibliotheek nimmer gevonden. Ter wille van de plaatsruimte had ik niet vermeld dat Gerretson na zijn aftreden als bijzonder hoogleraar (1950) met zijn vriend dr. D. Hoek (die hem herdacht in het Jaarboek 1959-1960 van onze Maatschappij) naar Heidelberg is gereisd om het geschrift op te sporen. Tevergeefs. Nadien boekte Gerretsons promotus W.Ph. Coolhaas hetzelfde negatieve resultaat. Mij overkwam het in 1981.
De klappers van de Utrechtse universiteitsbibliotheek bevatten enkele decennia geleden een kaartje met een titelbeschrijving van Gerretsons dissertatie. Daarbij zou met potlood zijn geschreven ‘vermist’. In 1996 blijkt dit kaartje niet meer voorhanden. Gerretsons proefschrift blijft obscuur.
E.W.A. Henssen