Ziedaar alles wat er overgebleven is
U denkt natuurlijk dat een boek over de bibliotheek van de Maatschappij over boeken gaat. Ik ben bereid u gedeeltelijk in die waan te laten, want ik heb die gedachte tot voor kort ook gehad. Nu heb ik twee jaar de tijd gehad om van dat exclusieve idee af te komen. Want sinds we aan dat boek zijn begonnen, medio 1993, ben ik langzaam maar zeker tot de overtuiging gekomen dat we ogenschijnlijk een boek over een bibliotheek en over boeken aan het maken waren, maar in wezen bezig waren met een boek over ‘mensen’. En dat zijn - heb ik voor mijzelf geconstateerd - eigenlijk de mooiste boeken om te maken. Tot nu toe vond ik het maken van een boek over boeken het mooiste wat er bestaat, maar met Dierbaar Magazijn heb ik eigenlijk meegewerkt aan het allermooiste wat je je als boekhistoricus maar kan wensen. Mensen van nu die schrijven over mensen van toen. En wat hen bindt is hun gemeenschappelijke passie, namelijk hun liefde voor het boek.
En met dat - wat ik nu even noem - ‘menselijke’ aspect ben ik op verschillende manieren geconfronteerd: enerzijds als redactielid dat de contacten met de auteurs mocht onderhouden, maar ook omdat ik me als auteur intensief heb bezig gehouden met de bestudering van het archief. En zo kom je langzaam maar zeker tot het idee dat Dierbaar Magazijn in feite gaat over mensen: van toen en van nu. En niet eens als aparte categorieën, maar in elkaar overlopend, letterlijk als communicerende vaten. ‘In gesprek met de vorigen’, noemde Ter Braak het.
Als Hans Luijten, een van de auteurs, schrijft over de verzameling in het museum Catsianum van De Jonge van Ellemeet, dan schrijft hij behalve over De Jonge van Ellemeet en over Cats, ook over Hans Luijten. En als Alfons Lammers aan de redactie voorstelt een miniatuurtje over Wijnandts Francken te schrijven, schrijft hij behalve over Wijnandts Francken ook over zichzelf.
Dierbaar Magazijn gaat over universele passies van mensen van vlees en bloed. Het gaat over onze en hun grandeur, hun en onze rijkdom, armoede, idealen en teleurstellingen en ja, natuurlijk, ook over hun boeken en verzamelingen, hun lievelingen die nu de onze zijn geworden.
Een van de meest aardige verzamelingen in de bibliotheek van de Maatschappij is het archief, waarin al die passies, die klein- en grootheid, die idealen, en vult u verder maar in, uit naar boven komen. Je leert je helden weer van een heel andere kant kennen. Voor iemand als Willem de Vreese - de grondleggger van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta - heb ik grote bewondering. Maar hij heeft mij ronduit geschokt. Als bibliothecaris Van Rijnbach hem - het is 1928 - vraagt een paar Middelnederlandse handschriften van de Maatschappij terug te brengen, die De Vreese al geruime tijd op de Rotterdamse bibliotheek heeft staan, reageert De Vreese bijna furieus. Hij schrijft dat het veel economischer is de handschriften bij hem te laten dan ze alleen omwille van hun ‘acte de presence’ terug te halen naar Leiden; en je leest zijn antwoord met stijgende verbazing en ongeloof:
‘Maar voor mijn part mogen alle bibliotheken verbranden, als hun voorraad alléén moet dienen om het bestaan van “boekbewaarders” te rechtvaardigen. Het is trouwens nog zeer de vraag, waar boeken en handschriften werkelijk het best bewaard zijn: op de bibliotheek waaraan zij toebehooren of op die, waaraan zij geleend zijn. In 1870 is van de bibliotheek te Straatsburg alleen overgebleven wat uitgeleend was en in 1914 is hetzelfde gebeurd met Leuven: de vier handschriften daar vandaan die te mijnen behoeve in de kluis der Universiteitsbibliotheek te Gent lagen, ziedaar alles wat er overgebleven is.’
Ik laat de mensen van toen en stap over naar de mensen van nu. Uiteraard naar de auteurs: dankzij hen ligt het boek er nu, en het is hier de plaats al die aardige, veront-