Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 13
(1995)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
De straf van AbeIn zijn vorig jaar verschenen monumentale roman Gewassen vlees brengt schrijver Thomas Rosenboom de woelingen rond het Pachtersoproer van zomer 1748 ter sprake, een op veel plaatsen met gewelddadigheden en plunderingen gepaard gaand protest dat eind mei in de gewesten Groningen en Friesland begon en naar andere gewesten oversloeg. De oproerigen keerden zich tegen de accijnzen op talloos veel gebruiksgoederen als zout, zeep, wijn, hout, brood, turf, bier en wat niet al. Zoveel dat later is opgemerkt, alleen voor frisse lucht behoefde geen belasting te worden betaald. Tweeëneenhalve eeuw later overigens een bijna voorstelbaar toekomstbeeld. De belasting werd, zoals bekend, niet door de overheid zelf geïnd maar indirect, via verpachting. Waarbij er nogal wat aan de strijkstok bleef hangen. Omdat de accijnzen niet naar draagkracht werden geheven, drukten zij extra zwaar op het huishoudbudget van de minvermogenden. Veel kwaad bloed zette verder het geknoei met ambten waarbij de zittende regenten overheidsambten verkochten of door anderen, kinderen soms, lieten ‘vervullen’ en zelf de revenuen ervan opstreken. Veelvuldig waren ook de smeergelden die moesten worden betaald; niet alleen bij het verwerven maar elk jaar opnieuw. Italiaanse toestanden zeggen we nu, misschien ietwat hooghartig en/of naïef. Het Pachtersoproer loopt in augustus 1748 over in protesten tegen deze toestanden, de Doelistenbeweging, genoemd naar de plaats waar men in Amsterdam, en elders ook wel, bijeenkwam, het Doelengebouw, centrum van de schuttersgilden.
Na de woelingen vaardigt de hoofdpersoon van het boek, Willem Augustijn van Donck, om persoonlijke redenen - verliefdheid op de dochter van de Friese procureurgeneraal - een plakkaat uit waarin de oproerkraaiers met de zwaarste straffen worden bedreigd: brandmerken, geseling tot de lopende bloede, tien jaar tuchthuis en eeuwige verbanning uit het gewest. Het plakkaat geldt voor de plaatsen Koudum, Workum en omstreken, het gebied waarin het boek voornamelijk speelt: in eerste opzet heeft de auteur zijn stof immers ontleend aan op het Rijksarchief te Leeuwarden bewaarde papieren van de Workumer familie Van Sloterdijck. Hieruit blijkt dat de vader van de in de papieren genoemde Willem Augustijn van Sloterdijck (1714-1763) burgemeester van Workum was en deze zelf, als in de roman, vanuit Workum het burgemeestersambt van Hulst in Zeeuws-Vlaanderen, een Generaliteitsland, had gekocht. Het optreden van Willem Augustijn maakt bij de lezer 250 jaar later indruk omdat de sympathieke, dromerige boerenzoon Abe, vriend en beschermeling van Willem Augustijn trouwens, van deelname aan het oproer wordt beschuldigd en door de gruwelijke straffen wordt getroffen. Het boek van Thomas Rosenboom getuigt van een voortreffelijke historische inleving; men merkt het op elke bladzijde. Zonder een uitgebreide documentatie was dit natuurlijk niet mogelijk geweest. De vraag kwam bij me
Workum ca. 1650. Collectie Rijksarchief in Friesland.
| |
[pagina 23]
| |
op of de genoemde straffen, die zelfs voor de begrippen van toen te zwaar voor enkele opstootjes lijken, op documentatie berusten. Of had de schrijver deze verzonnen? Te meer daar hij van Abes activiteiten ter zake in het geheel niets vermeldt. Een functionaris op het Friese rijksarchief ging er voetstoots van uit dat de schrijver hier aan het fantaseren - en overdrijven was geslagen. Waar natuurlijk in een roman de vrijheid toe bestaat.
Het is bekend genoeg dat de straffen vroeger niet mals waren. Jacob Bicker Raije, een Amsterdamse tijdgenoot van Willem Augustijn van Sloterdijck alias Van Donck, verhaalt in zijn DagboekGa naar eindnoot1 uitvoerig hoe het in Amsterdam eind juni 1748 in verband met het Pachtersoproer tot rellen en plunderingen kwam. Maar de stedelijke overheid wist van wanten; ook van snel handelen trouwens: hoe strenger de straf, hoe sneller de uitvoering. Reeds op vrijdag 28 juli zouden drie personen ‘uit de Waag gehangen’ worden, opgehangen uit de vensters van de Waag. Met twee personen, een man en een vrouw, gelukte het, bij de derde was het kijklustige publiek inmiddels zo ver opgedrongen dat een geweldige paniek ontstond. Waarbij nog eens 108 personen het leven lieten. De joodse chroniqueur over de jaren 1740-1752, de Amsterdammer Abraham Chaim Braatbard, verhaalt eveneens van plunderingen in de maand juni en de ophanging uit de Waag; over de derde - die dus de dans ontsprong - weet hij nog mee te delen dat ‘[...] niemand weet wat er met hem gebeurd is’. Kort erna schrijft hij dat in december 1748 twee mensen te Utrecht vanwege het Pachtersoproer werden opgehangen. Ga naar eindnoot2 Hoe verliepen oproer en vonnissen volgens de historicus - dus niet volgens de rijke fantasie van de literaire schrijver - in Koudum en omstreken? Herfst 1992 is een werk over de historie van de streek waarin het boek voornamelijk speelt, rond Koudum dus, verschenen. Hierin komen ook de woelingen van 1748 en de reactie van de overheid aan de orde.Ga naar eindnoot3 Volgens een proces voor het Hof van Friesland van 13 maart 1749 had Robijn Saskers van Koudum met anderen verscheidene malen de klok onwettig geluid en een gevangene ontzet. Maar hij zou tot zijn daden gedwongen zijn en werd derhalve onmiddellijk vrijgesproken: ab instantia geabsolveerd. Andries Andrieszn kreeg als leider van de juist genoemde acties de straf dat hem op het schavot ‘het zwaard over het hoofd’ gestreken werd, tien jaar tuchthuis en voor eeuwig verbanning uit de provincie. Met Sybren Saskers liep het nog erger af. Hij had ‘mede als hoofd-aanvoerder eener oproerige bende een gevangenen ontzet uit zijne detentie waartoe menschen zelvs door dwang uit hunne huizen waren mede genomen’. Op 18 april 1750 werd hij tot mijn niet geringe verrassing veroordeeld tot brandmerking, geseling, tien jaar tuchthuis en eeuwige verbanning uit de provincie. Letterlijk de door Thomas Rosenboom vermelde straffen dus. Maar nu met vermelding van de bedreven daden.
G. Abma |
|