Afscheidsbundel voor J.J.M. van Gent
De lang verbeide bundel voor J.J.M. van Gent biedt iets minder dan de 141 intekenaren mochten verwachten: de aangekondigde bijdragen van N.R. John en D. de Vries ontbreken. Maar er blijft genoeg moois over.
Zoals meestal in een dergelijke verzameling geschenken lopen de onderwerpen van de bijdragen aan deze bundel nogal uiteen. Vanzelfsprekend is er een biografische schets van Jacques van Gent in opgenomen en een lijst van zijn publikaties. Het zwaartepunt van de bundel ligt op het gebied van de Nederlandse en Friese geschiedenis en letterkunde, andere artikelen behandelen bibliotheekzaken als informatietechnologie, automatisering en conserveringsproblematiek. Eén bijdrage gaat over de muziek van Frans Liszt.
Het is hier niet de plaats om alle onderdelen van het huldebetoon aan Van Gent uitvoerig te bespreken. Een brede selectie uit de Nederlandse bibliotheekwereld heeft bijgedragen aan de gevarieerde inhoud van de bundel. Vergeleken met de bundel voor Van Gents voorganger J.R. de Groot, waaraan ook vijf van de huidige contribuanten in 1983 een bijdrage afstonden, is tien jaar later een vertegenwoordiger van de Koninklijke Bibliotheek evenwel opmerkelijk afwezig. Schrijft men daar tegenwoordig niet meer?
Een aantal auteurs heeft de weg naar de Koninklijke Bibliotheek in ieder geval wel weten te vinden. J.C. Bedaux trof daar bijvoorbeeld een tot nu toe onbekend rouwdicht aan op de Deventer hoogleraar Gijsbert Cuper (1644-1716). Zijn uitgave van de Latijnse tekst gaat vergezeld van een vlotte vertaling en een ietwat willekeurig aandoend commentaar. De bijdrage van C. Boschma is gewijd aan een KB-pamflet, de Mémoire sur la Hollande, waarin een gezant van Napoleon verslag doet van een bezoek aan Holland in 1805. De anonieme, maar door Boschma geïdentificeerde, auteur riskeerde daarmee de gramschap van de keizer over zich af te roepen, omdat zijn verslag eerder slechts in gecensureerde vorm in druk had mogen verschijnen.
Uit eigen magazijn krijgt Van Gent onder andere verhalen voorgeschoteld over het ontstaan en de inhoud van het achttiende(?)-eeuwse Sypesteyn-handschrift, en over de ontdekking van een fragment van een onbekende postincunabel (overigens oorspronkelijk eerder met een omvang van negen dan van acht katernen). A.Th. Bouwman biedt een degelijk verslag van een onderzoek naar aantekeningen over de Esopet van de hand van Zacharias Henric Alewijn, wiens legaat uit 1788 de kern vormde van de handschriftenverzameling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde - waarover Van Gent immers ook het beheer voerde. Het archief van de Maatschappij leverde voorts de bouwstenen voor een biografisch portret van Van Gents voorganger uit de vorige eeuw H.G. Rogge in zijn Leidse jaren, geschreven door N.P. van den Berg. De eerste Werken van de Maatschappij vormen het onderwerp van L.L. van Maris.
W. Otterspeer verhaalt de geschiedenis van de Leidse student Samuel van Schaak, die in 1794 door een overijverige militair zodanig werd behandeld dat de dood er weldra op volgde. Gelijk een geroutineerd schrijver van detectives sleept Otterspeer de lezer mee in een spannend relaas, maar laat aan het eind van zijn vertelling alsnog een gevoel van leegte achter door niet te vermelden hoe het afliep met de boosdoener van zijn verhaal, de onstuimige majoor Van de Graaff.
De Friese cultuur komt aan bod in drie artikelen. Vooruitlopend op zijn uitgave van de codex Saeckma en van brieven uit de collectie Gabbema belicht M.H.H. Engels de carrière van de jurist Johannes Siffridi Saeckma (1572-1636), curator van de Franeker academie. P.F.J. Obbema brengt orde in het door talrijke publikaties vergruisde beeld van de oorsprong van het Oera Linda Bôk. Hij voert nieuwe bewijzen aan voor zijn reeds in 1968 geboekstaafde stelling dat niet alleen Eelco Verwijs, maar ook dominee Joost Hiddes Halbertsma verantwoordelijk moeten worden geacht voor dit geruchtmakende falsum. Zijn scherpzinnige reconstructie komt alleszins betrouwbaar over. De verhandeling over Sybe Sybesma ten slotte, doet deze in 1986 overleden dichter eer aan door in de Friese taal opgenomen te zijn. De redactie heeft niet de moeite genomen de presentatie van de verschillende eerbetonen aan de scheidende bibliothecaris met elkaar in overeenstemming te brengen. Zo zijn in de bundel artikelen opgenomen met een al of niet uitvoerig notenapparaat, artikelen met alleen een lijst van geraadpleegde werken (‘referenties’) en artikelen zonder enige literatuurverwijzing. In sommige gevallen was annoteren ook niet nodig, zoals in de wat meer persoonlijk getinte bijdragen van H. Heestermans en F.P. van Oostrom, maar in een met zoveel feiten gelardeerd betoog als dat van Engels is het ontbreken van annotatie ronduit storend. De spellingconventies hadden verder op zijn minst consequent nagevolgd kunnen worden. In de bibliografie van Van Gent staat de omvang van een publikatie in een bundel soms wel, soms niet vermeld. Boeken zonder drukfouten zijn er niet; toch is het een redactie aan te bevelen om in ieder geval de drukproeven van de eerste bladzijde van het eerste artikel goed na te kijken: verwende lezers raken snel ontmoedigd door een vroege confrontatie met ‘waaardoor’ en ‘hij besteede’. Hoewel het aan de
bijdragen dus niet valt af te zien, moet de tweekoppige redactie toch een behoorlijke klus aan het boek hebben gehad. Hoe is het anders te verklaren dat zij zich - vrij ongebruikelijk voor een dergelijke bundel - niet alleen op het voorplat hebben laten vereeuwigen, maar dat ook op de rug hun namen prominent in goud prijken?
E.T. van der Vlist
Miscellanea Gentiana. Een bundel opstellen aangeboden aan J.J.M. van Gent bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit Leiden. Red. C. Berkvens-Stevelinck en A.Th. Bouwman, E.J. Brill/ Universitaire Pers Leiden, Leiden 1993. 318 pp. ISBN 90-74204-04- X. Prijs: ƒ 62,50.