Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 10
(1992)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdTer aanvullingIn zijn levensbericht (Jaarboek 1990-1991, p. 166 e.v.) van P.J. van Winter memoreerde de schrijver, M.G. Buist, onder meer Van Winters voorvader Pieter van Winter (1745-1807). Buist noemde wel enkele van diens schreden op de cursus honorum van het vaderlandse ancien régime en kenschetste diens staatkundige positie (‘gematigd patriot’). Opmerkelijkerwijs kreeg de activiteit waardoor Pieter van Winter nog heden ten dage bekendheid geniet geen vermelding: zijn collectionneurschap. Hierover schreef Jacob van Lennep (een stiefkleinzoon van Van Winter) in zijn Het leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David Jacob van Lennep, beschreven en toegelicht uit hun gedichten en andere oorspronkelijke bescheiden (Amsterdam, 1862, deel III, p. 198): ‘Van zijn zucht voor kunst en wetenschap en van zijn kieschen smaak getuigden bovendien de uitgebreide en waereldvermaarde verzamelingen schilderijen, teekeningen, prenten, mineraliën, schelpen, antiek porcelein, enz. enz. aanwezig in het perceel op de Prinsegracht by de Reestraat, waar zijn kantoor gehouden werd en met het reeds genoemde huis Saxenburg op de Keizersgracht [het woonhuis van Van Winter, waar een soort Muiderkring bijeenkwam] door overdekte gaanderijen verbonden was.’ In een noot berichtte Van Lennep voorts: ‘Deze verzameling ging, als ieder weet, later op zijne beide dochters over, die ieder het haar toegevallen deel nog vermeerderden met die, welke aan hunne echtgenooten, Jhr. Mr. H. Six en Jhr. W. van Loon behoorden.’ De collectie-Van Loon werd door één der erfgenamen in 1877 voor anderhalf miljoen gulden verkocht aan Gustave de Rothschildt te Parijs - een transactie die een der redenen zou worden voor de oprichting van de Vereniging Rembrandt. De collectie-Six is nog goeddeels intact en geniet nog steeds grote naam. Veel van de begaafdheden der Van Winters gingen op de Sixen over, concludeerde de fijnzinnige chroniqueur F.J.E. van Lennep in zijn bundel Late regenten (Haarlem, 1962). Een zoon van mevrouw Six-Van Winter, aldus Van Lennep, was één der leidende penningkundigen van zijn tijd en bovendien botanicus uit liefhebberij. ‘Die spreiding van belangstelling kan van de Van Winters komen en is in de negentiende eeuw noch zeer wel mogelijk. Jan is nimmer gepromoveerd. In 1869 verleent de Utrechtse universiteit hem het eredoctoraat in de letteren honoris causa. Hij verzamelt boeken en manuscripten uit de oudheid, Romeinse munten en incunabelen, maar ook etsen en tekeningen uit de tijd van Rembrandt, oude meubels, kunstvoorwerpen, zegels, primitieven. Hij is een gepassioneerd collectionneur, doch blijft op menig gebied amateur. Als numismaat-archeoloog blinkt hij uit. Zijn publicaties bestrijken merendeels dit gebied en zijn vermaardheid buiten Nederland is daaraan te danken.’ De zoon van de numismaat, de kunsthistoricus, is nog zo bekend dat vermelding van zijn naam volstaat.
De zoon van Pieter van Winter ten slotte, Josua Jacob | |
[pagina 35]
| |
van Winter, leende in 1814 zijn koets aan Willem I bij diens intocht in de hoofdstad. Het ‘familiewapen vertoont in elk geval sindsdien een Romeinse zegewagen op een blauw hartschild’ schreef Buist. Een ander licht op dit hartschild wierpen twee mededelingen in het tijdschrift De Nederlandsche Leeuw van 1921 (pp. 377-379). Daar werd onder meer geconstateerd dat de vader van Pieter van Winter, de dichter Nicolaas Simon van Winter, blijkens een akte de dato 28 maart 1786 voor notaris J.E. Luzac te Leiden reeds in zijn wapen voerde ‘een bijzonder voorwerp, dat getopt is met 5 struisveeren naast elkaar, welk voorwerp volmaakt overeenkomt met de zegekar in en op het latere wapen van Winter, echter zonder wiel(en)’. Op pagina 377 meldde de heraldicus R.T. Muschart: ‘waar we dus zien, dat diezelfde zegewagen, doch zonder de wielen, reeds in 1786, dus lang voor de latere Willem I er over droomde in Amsterdam zijn joyeuse entréeGa naar eind1 te houden, als helmteeken in het wapen van de familie van Winter voorkomt, daar vraag ik mij af, of wij hier niet te doen hebben met één der vele heraldische fabelen en of die zoog. triumfwagen niet een gewone slee voorstelt, waarmede men zich in den winter over de sneeuw pleegt te verplaatsen:’
E.W.A. Henssen |
|