Studentenpoëzie van M.W. Scheltema
Van de Leidse hoogleraar aan de Rijksinstelling voor onderwijs in Indische taal-, land- en volkenkunde Michael Wilhelm Scheltema (1823-1870) zijn o.a. de Lessen voor het publiek regt en het stelsel van Nederlandsch Indië bekend en bewaard (Leiden, UB, BPL 1056). In het Academiegebouw hangt van hem een portret uit de jaren 1860 dat van een natuurlijke deftigheid getuigt (Icones Leidenses, Leiden 1973, nr. 262).
Dankzij de vrijgevigheid van drs. C.O.A. Schimmelpenninck van der Oije is de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde recent in het bezit gekomen van een belangwekkende bundel studentengedichten uit de periode 1830-1848 van dezelfde Scheltema. Liefdesgedichten, tafelliederen, gelegenheidspoëzie: Scheltema zelf noemt het ergens een ‘verpozende mijmering van iemand die voor zijn Mathesis examen werkte’ (Ltk 2205, p. XXVIIIb).
Scheltema was lid van de letterkundige vriendenkring Philomathia. In het album van dezelfde kring, eveneens in het bezit van de Maatschappij (Ltk 1531), treft men bijna honderd inscripties aan die een aardig beeld van het gezelschap geven. Tussen 1827 en 1847 treft men bijdragen aan van F.J. Domela Nieuwenhuis, Aarnout Drost, Lambertus Ledeboer, Carel Gabriël Cobet, Johann Willem Tydeman, Matthias de Vries, Carel Vosmaer en Abraham Kuenen. Scheltema zelf liet een welluidende Latijnse inscriptie achter, gedateerd 4 oktober 1842.
De zojuist geschonken drieënnegentig gedichten dateren uit dezelfde periode en ademen de geest van het studen-