Interview Een vreemde eend in de bijt?
Onder de in 1991 gekozen leden bevindt zich iemand die men op eerste gezicht niet in een Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zou verwachten: Jan Keijser (Amersfoort, 1940), socioloog en werkzaam op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waar hij zich bezighoudt met de coördinate van de politie-opleidingen. Een bezoekje aan Woubrugge moet opheldering verschaffen en inderdaad, voor er één vraag gesteld is, wordt al veel duidelijk. De boerderij met aanpalende stallen herbergt een kostelijke collectie drukpersen, waaronder een vrijwel unieke negentiende-eeuwse kniehevel en een indrukwekkende Johannesberger, een vijftal gietmachines waarvan er twee regelmatig in bedrijf zijn, en bovenal letters, ornamenten en clichés, tientallen bokken vol. Sinds 1974 is hier, onder de naam Avalon Pers, een bibliofiele drukkerij gevestigd, waarvan het aantal uitgaven de 175 al dicht begint te naderen. Binnen het fonds neemt de Nederlandse bellettrie een belangrijke plaats in; veel Achterberg, maar ook Minco, Voeten, Vroman. Daarnaast blijkt ook een duidelijk voorkeur voor werken uit de dadaïstische hoek.
Hoe wordt men bibliofiel drukker?
Ik heb met een paar vrienden, Donald Wijsenbek en Richard Tummers, een aantal jaren elke donderdagavond Achterberg gelezen. We namen iedere keer een gedicht en maakten daar aantekeningen bij, deden vaak ontzettend aardige vondsten, en op een zeker moment zeiden we tegen elkaar: we gaan een bundel met de dertig mooiste gedichten samenstellen. Die hadden we al snel bij elkaar en iedere keer als we dan een nieuw gedicht selecteerden, moest er een ander afvallen. Zo zaten we weer eens te praten over het boekje en toen flapte Richard er plotseling uit: waarom drukken we het niet zelf? Heel idioot eigenlijk, daar had ik nooit aan gedacht en Donald evenmin. Moet je je voorstellen: in een stad als Amsterdam hoorde je bij wijze van spreken op iedere hoek van de straat wel het geluid van een monotype of linotype, maar je herkende het niet. Ik ben van jongsaf aan bezeten van boeken geweest. Ging al vroeg op strooptocht langs antiquariaten, zat veel in bibliotheken. Toch heb ik nooit die link gelegd dat je zoiets zelf ook kon maken. Wonderlijk.
Meteen de volgende dag zijn we op zoek gegaan naar een pers en letters en toen heb ik - ik geloof via een advertentie - een Victoria degelpers gekocht en ook wat letters. Dat zal in 1974 geweest zijn. Maar ja, ik wist er natuurlijk niets van en de pers heeft vervolgens bijna een jaar lang werkloos gestaan. Er is toen een keer in het weekend een beroepsdrukker uit Made op bezoek geweest en die heeft ons een beetje wegwijs gemaakt. Tussendoor had ik al wel in Amsterdam, in het toen nog bestaande Drukhuis van Frans de Jong, wat geëxperimenteerd, daar heb ik het geboortekaartje van m'n jongste dochter, Roosje, gedrukt. Maar het eerste dat ik op mijn eigen pers gedrukt heb - dat was in dat weekend - is het gedicht ‘Vincent’ van Achterberg. Heel simpel, gewoon op een A4-papiertje. Dat was een onvergetelijke happening. Ik weet nog dat we elke fase van het drukproces documenteerden; Donald schreef alles heel precies op.
Achterberg is daarna regelmatig onderwerp van uitgaven gebleven?
Ja, dat werd natuurlijk ook gestimuleerd doordat het leeskringetje langzaam uitbreiding kreeg. In het kader van onze belangstelling voor Achterberg zijn we allerlei mensen gaan opzoeken en zo kwamen we in contact met Redbad Fokkema en Jan Vermeulen. Met hen hebben we vervolgens het Achterberg Genootschap opgericht. Het genootschap moest natuurlijk een beginkapitaaltje hebben, dus heb ik voor de eerste officiële bijeenkomst het gedicht ‘November’ gedrukt en Donald heeft bij een klein gedeelte van de oplage een aquarel gemaakt. Ik weet het nog goed, we kondigden dat aan in de zaal en het liep meteen storm. Nou ja, storm, er was een man of vijftig, zestig. Maar het was fantastisch. Dat is trouwens een van de mooie dingen van het drukken. De uitgave van de Achterbergkroniek vormt een behoorlijke belasting voor het genootschap en we hebben een paar keer de financiën wat kunnen bijspijkeren door een publikatie op de markt te brengen.
De kennismaking met Vermeulen leidde ook tot de uitgave van Acht kwatrijnen. Wij vroegen aan hem of er nog aardige dingen te drukken waren. Hij was toen net bij een verhuizing een envelop met een groot aantal gedichten van Achterberg tegengekomen die hij - gelukkig maar, want de autografen zijn verloren gegaan - eens had overgeschreven en daar zaten acht kwatrijnen bij. Die wilden we wel graag publiceren, maar we dachten: als we mevrouw Achterberg toestemming vragen, krijgen we die vast niet. Dus hebben we het bundeltje in een oplage van dertig exemplaren gedrukt en aan haar gegeven. Een hele tijd later hebben we ieder één exemplaar teruggekregen. Ik wilde voor mijn archief eigenlijk nog wel een exemplaar van hebben, maar bij een recente poging op een veiling vond ik de prijs wat te hoog worden.
Maar het was niet alleen Achterberg dat de klok sloeg. Een van de aardigste boekjes uit het begin vind ik: Wie mij liefheeft neme mijn paraplu voor lief. Dat is - maar daar ben ik pas onlangs achtergekomen - wat de Engelsen een commonplace boek noemen. Iets wat wij eigenlijk helemaal niet kennen hier in Nederland. Een beetje het idee van de Omgevallen boekenkast van Hans van Straten; favoriete uitspraken, teksten, gedichten en zo. Ik had toen net die kniehevel gekocht en wilde op die enorme pers een heel klein boekje in een heel kleine lettertje drukken.
Op de vraag ‘hoe wordt men drukker?’ hoort natuurlijk de vraag naar het waarom. Je hebt daar in het voorbijgaan al iets over gezegd.
Wat ik het leuke vind is de combinatie van het bezig zijn met je vingers en tegelijk iets creàren dat het niveau