Heerlen
Weinig is hier van het vroegere gebleven, haast uitgewist is de plek waar Romeinen woonden. Enkele sporen zijn blootgelegd als maanlichtvlekken, achtergelaten door de nacht van de historie. Geen tempelresten zijn er, geen gebroken zuilen, geen helden leefden hier, tenzij schertshelden, van geen aartsreiziger werden de lendenen gebroken.
Geen magische bronnen ontsprongen op deze plek, geen legendarische bewoners krasten hier hun naam in de steen. Geen knekelveld van helden werd hier gevonden, geen resten van vleugels van engelen die hier overheen vlogen.
Er stroomt in deze stad geen rivier met bochtige oeverranden en rietkragen, geen boten varen er, opstuwend het zware water, geen wouden zijn er rondom, geen bosschages vol zwier en priëlen.
Korthoevig zijn de dieren, onzwaluwstaartig de mensen, de heuvels woonoorden van mussen.
Er was alleen een vergeten dorp aan een beek totdat met schachten en schoorstenen de zegenvierende steenkool binnenstormde, ach voor hoe korte tijd, en rookpluimen aan de horizon verschenen, die de grond, de huizen en de straten zwart en glinsterend maakten. Totdat ook de steenkolen verdwenen en plaats maakten voor chemie en elektronica, en kantoorgebouwen opmarcheerden en fantasieloze koopcentra en winkelstraten, blauw van computergestuurde kassa's met bleke toetsen en groene schermen.
Heerlen. En we lopen in de stad langs etalages gevuld met leegte. De leegte van West-Europa. Een stad met vuilnisbakken vol onverteerd voedsel voor zwervers, met portieken en banken voor de slaap van hen die eigenlijk geen slaap zouden mogen hebben, vol straten waar doellozen op weg zijn naar de doelloze roes, mensen gekleed in rafels van jassen en meetorsend hun verrafeld leven. Heerlen, onherbergzaam voor velen. Maar is er op de wereld nog één herbergzame stad voor ieder? Een koude stad, maar is er nog één warme stad in de wereld? Een stad met straten vol lantaarnlicht dat kouder is dan het licht van de sterren, lantaarnlicht dat bomen en het gras (o, het trotse groen van de stad!) grijs en van ijzer maakt. Warmte is er achter de gesloten gordijnen en de gesloten ramen, maar die warmte is er voor de zwervers verderweg dan de nachthemel.
..... Terwijl even buiten de stad kromme paden zich naar de top van de heuvel begeven tussen bermen blakend van honing en de stad nog maar een torenspits in de verte is, een herinnering achter het door avondrood beschenen duldzame vee. Maar de melk is voor velen zwart. En daar, aan de rand van de stad, zijn de langs en over elkaar heen lopende autowegen met hun gebalde vuisten, elkaar vastgrijpend met de ijzeren tangen van hun snelle voet, bespat met gruis van asfalt, dwars door het landschap stormend, paarden en runderen weghappend en het melkgras vertrappend.
De moederloze, de vaderloze stad, een stad genaamd Heerlen, een stad die niet hen beschut die beschutting nodig hebben. Een stad vol koopwaar voor hen die reeds alles bezitten. Een stad zoals alle andere in dit deel van de wereld, een rijke en toch arme stad.
Leo Herberghs