De langzaamheid maakt de dingen vol en zwaar, maakt dat gedachten voldragen worden en dat ze uitgroeien tot denkbeelden. De langzaamheid vindt als het ware dromend de waarheid en maakt deze al dromend tot werkelijkheid. De langzaamheid kent de weg die dromen en overpeinzingen door de eeuwen gegaan zijn.
Alles wat langzaam is verwekt schoonheid. Langzaam wordt de maan helder aan de hemel, langzaam komt de zon boven de einder, langzaam wordt het van donker licht en van licht donker. Langzaam groeit het blad toe naar zijn uiteindelijke vorm.
Onaanzienlijk is de langzaamheid in het oog van de snellen. Zij wordt door hen terzijde gestreefd, omver geworpen, uitgelachen. Wat langzaam is wekt de woede op van de snellen. Met langzaamheid wordt geen lauwerkroon gewonnen en geen overwinning behaald. De snellen beheren het ogenblik en alleen het ogenblik is in de ogen van de snellen waardevol.
Maar de snellen gaan voorbij aan dat wat waarde heeft. Terwijl de langzamen dichtbij de kern van de wereld zitten, blijven de snellen er eindeloos ver van verwijderd. De langzaamheid is het, die van de vuursteen het vuur kent en van kobalt het gloeien en ze weet hoe zoutsteen smaakt, hoe sterren gevormd worden en hoe ze weer afkoelen. Ze zit bij de poort van de bliksem en als de bliksem die poort opent is de langzame de eerste die binnengaat en in de bliksem een woonplaats vindt.
Als de snellen denken dat de langzamen nog slapen, zijn zij al jaren op weg, ze gaan gestaag voort zonder dat iemand hen ziet, bestijgen bergen, steken de zee over en komen als eerste aan, nadat ze oneindige omwegen gemaakt hebben. Maar de snellen komen nimmer aan, ook al hebben ze de kortste weg genomen.
Langzaamheid stoort niet, ze is niet rumoerig. Ze heeft de traagheid van de steen die steeds dieper in de aarde afdaalt. Maar ze heeft tegelijk de lichtheid van de duiveveer. Ze is gewend te luisteren naar het erts maar tegelijk kent zij de bewegingen van de wolk in de lucht.
Snelheid is blind, maar langzaamheid heeft duizend ogen. Snelheid neemt voortdurend het woord, maar langzaamheid zwijgt. Snelheid is in opvallende kleren gestoken, maar langzaamheid gaat in onopvallendheid haar weg. Snelheid zou het liefst de weg willen overslaan. Langzaamheid overdenkt de weg. De weg en het pad onderrichten de langzamen. Ze komen er tot inzicht. De snellen beschouwen de weg als een hinderpaal en berekenen en versplinteren hem tot de kortstondigheid van seconden. In het hart van de wereld zit de langzaamheid. Daar schittert ze inwendig. Daar ontstaat de poëzie, daar zet het gedicht zijn eerste schreden. Wie daar bij het inwendige vertoeft zit, in het stille licht van het blijvende, in belangeloze aandacht als bij vuur en bij water. Die belangeloosheid maakt pas dat het vuur vuur is en het water water, maakt dat muziek muziek is en het gedicht een gedicht. De belangeloze is als iemand die lang bij het koren gezeten heeft en weet hoe koren groeit.
Het licht van de langzaamheid blijft lang aan de hemel gloeien als het vuur van de snelheid allang is gedoofd.
Leo Herberghs