Interview met de voorzitter van de Maatschappij, dr. Rudi van der Paardt
Om te beginnen maar wat biografische gegevens?
Dat kan ik wel snel doen, denk ik: ik ben geboren op 11 oktober 1943 te Amsterdam, de middelbare schooltijd heb ik doorgebracht op het Gemeentelijk Lyceum (afdeling gymnasium alpha) te Emmen, daarna een studie klassieke talen in Groningen van 1961 tot 1968, gepromoveerd in 1971 op een proefschrift over Apuleius' Metamorfosen, een roman die sinds die tijd trouwens een van mijn onderzoeksprojecten gebleven is. Intussen was ik al een jaar leraar geweest op het Praediniusgymnasium te Groningen, klassieke talen (ik heb daarnaast ook wel Nederlands gegeven). Na mijn promotie ben ik tot leraar benoemd aan dat gymnasium en in 1974 ben ik medewerker geworden hier in Leiden. Als latinist.
Men hoeft nauwelijks bibliografisch graafwerk te verrichten om te kunnen constateren dat u een zeer actief publicist bent op het terrein van de Nederlandse letterkunde.
Inderdaad - mijn belangstelling voor de Nederlandse letterkunde bestaat trouwens al heel lang. Ik heb in 1961 ook wel geaarzeld of ik klassieke talen dan wel Nederlands zou gaan doen. Die Vestdijk-belangstelling - want die zal je toch wel ter sprake brengen - heb ik als middelbare scholier opgedaan. Ik denk dat Vestdijk mij vooral imponeerde door zijn enorme veelzijdigheid. Ik begon een aantal essays van hem te lezen en een van zijn moeilijkste romans, namelijk De redding van Fré Bolderhey. Een boek dat me toen eigenlijk helemaal niet kon boeien.
Een kennismaking via Terug tot Ina Damman had toch wat meer voor de hand gelegen?
Dat heb ik pas later gelezen. Ik nam eerst de essays, omdat ik zeer geïnteresseerd was in wat hij zelf schreef over zijn literaire voorkeuren. Om de man wat beter te leren kennen las ik boeken als Gestalten tegenover mij, Muiterij tegen het etmaal en natuurlijk de Essays in duodecimo, die korte, uitermate erudiete stukken. Na die moeilijke Fré Bolderhey besloot ik eens een andersoortig boek van Vestdijk te nemen en dat was Terug tot Ina Damman. Ik vond het geweldig - ik was toen zestien. Die sublieme evocatie van de middelbare schooltijd! Weliswaar zat er een hele periode tussen de tijd die hij beschreef en mijn eigen, maar er waren ook grote overeenkomsten. En die allesoverheersende jeugdliefde, ik geloof niet dat ik die zelf had, maar ik kon hem wel heel goed navoelen. Mij sprak Vestdijk eigenlijk aan, niet zozeer (wat ik gedacht had) vanwege dat cerebraalintellectualistische, maar door die emotioneel-affectieve kant. Daarin schuilt naar mijn mening juist de kracht van zijn werk! Toen ik Ina Damman gelezen had, ben ik ook alle andere Anton Wachter-romans gaan lezen en De koperen tuin natuurlijk. En dan komt het moment waarop je alles wil lezen, lijstjes gaat aanleggen van boeken die je nog moet lezen. Ik wilde ook de gedichten leren kennen, die over het algemeen als vrij ontoegankelijk te boek staan en die ik ook wel moeilijk vond. Het werd ten slotte een vast ritueel: als ik na mijn verplichte Vergilius 's avonds nog wat tijd over had, dan nam ik weer een boek van Vestdijk ter hand. En geleidelijk aan ben ik ook alles gaan kopen. Met uitzondering van de muziekessays die voor mij echt abacadabra zijn. Overigens moet je niet denken dat ik alleen Vestdijk las. Ik had ook een grote bewondering voor Hermans, Reve,
Mulisch, Claus, Brakman en ook van Hella Haasse las ik veel, hoewel je van de laatste twee wel weer kunt zeggen dat zij zeer dicht bij Vestdijk staan.
In een essaybundel van Marja kwam ik de opmerking tegen dat het eigenlijk gek was dat wij in Nederland geen Vestdijkkring hadden met een Vestdijkkroniek, waarin je alle kenners over Vestdijk aan het woord liet. Daarover heb ik toen maar de laatste stelling bij mijn proefschrift gemaakt. Het merkwaardige is - en dat is echt een samenloop van omstandigheden geweest - een paar maanden later was die Vestdijkkring er inderdaad. Dat ik vijftien jaar later als eindredacteur van de Kroniek zou optreden, had ik toen allerminst kunnen denken.
Het schrijven over Vestdijk is eigenlijk op verzoek gebeurd. Toen ik in Leiden kwam werken, ben ik een keer door de zeer actieve afdeling Den Haag van de Vestdijkkring uitgenodigd om te spreken over de klassieke romans. Ik heb toen met name De nadagen van Pilatus behandeld. Mij boeide vooral de vraag hoe Vestdijk aan zijn documentatie was gekomen, want het is een roman die bij de auteur een grote kennis van die periode doet vermoeden. Het artikel dat uit die lezing voortkwam, werd gevolgd door een ander over De held van Temesa en toen kwam het verzoek van de uitgever van de Synthese-reeks, Martin Ros, om een deeltje gewijd aan Vestdijks Griekse romans te schrijven. Dat werd weer gevolgd door een boekje over Ivoren wachters. Men wilde een deeltje over De koperen tuin, maar ik had en heb meer affiniteit met Ivoren wachters, zo'n echt gymnasiumverhaal, onder meer omdat het gebouwd is rond de Orestes-mythe. Daarna heb ik nog twee boeken aan Vestdijk gewijd en ik ben ook nog van plan een keer een boek over Vestdijk en de mythe in zijn totaliteit te maken.
Een van de dingen die mij bij het lezen van Vestdijk gefrappeerd hebben, was dat hij allerlei seksuele verschijnselen in romans verwerkte voordat er openlijk over gesproken en geschreven werd. Bijvoorbeeld voyeurisme in De ziener, homoseksualiteit in Een alpenroman, partnerruil in De schandalen, etc. Vond u dat ook een opvallend element in zijn werk?
Ja, ik vond het in dat opzicht een bevrijdend auteur. Dat hij mateloos geboeid werd door seksualiteit en erotiek is hem in het begin van zijn literaire loopbaan verweten: Vestdijk werd in de jaren dertig, vooral in confessionele kringen, een ‘vies’ schrijver gevonden. Zo is er een hele rel geweest om De nadagen van Pilatus: hij werd met