Nicolaas Beets en de Leidse Burcht
150 jaar Camera Obscura
Op vrijdag 22 september werd een oude boom op de Burcht te Leiden tot Beets-beuk gedoopt. Ook werd een Beets-bank onthuld. In de nabijgelegen Openbare Bibliotheek, die zijn tachtigjarig bestaan vierde, was een kleine Beets-expositie ingericht. Maarten 't Hart en Maarten Biesheuvel, gekleed als mevrouw en mijnheer Kegge, droegen met verve Beets' gedicht ‘De Leydsche Burcht’ voor. Peter van Zonneveld sprak de feestrede uit.
Op 8 november 1837 kon men op de Leidse Burcht een merkwaardig schouwspel waarnemen. Het werd vastgelegd door Klikspaan, die in zijn boek Studentenleven het opmerkelijke tafereel als volgt beschreef: ‘Toen nam elk Rederijker eene toorts in de hand in den vorm eener vetkaars op een kandelaar, en zij begaven zich den statigen trap op en herhaalden driemaal den omgang om den trans van den Burg en wierpen een blik van welbehagen over de zwarte hier en daar grillig verlichte stad, welke rondom beneden hen sliep.’
Wat gebeurde hier? Wie waren die Rederijkers en wat voerde hen naar de Burcht? De Burcht is een versterkte ringmuur op een door mensenhanden opgeworpen heuvel die in de huidige vorm dateert van de twaalfde eeuw. In tijden van gevaar kon de Leidse bevolking zich binnen deze versterking terugtrekken. Gravin Ada werd hier belegerd, maar vaak kwam zoiets niet voor en al spoedig verloor de Burcht zijn strategische betekenis. Sindsdien heeft dit bouwwerk steeds tot de verbeelding gesproken. Men meende dat het door de Romeinen was aangelegd, en dat de waterput het begin vormde van een onderaardse gang, die naar Katwijk aan Zee voerde.
Als kind geloofde ik daar heilig in en vol ontzag staarde ik naar beneden, waar een diepe duisternis heerste.
Aan de voet van de Burcht bevindt zich al eeuwenlang het Heerenlogement, waarin thans de jubilerende Openbare Bibliotheek gevestigd is. Die instelling is uitstekend op haar plaats, want al eerder had dit gebouw in het literaire leven een rol van betekenis gespeeld. Laten wij opnieuw Klikspaan aan het woord:
‘In het Heeren-Logement bij den Heer Kramer te Leiden, minder breedvoerig, minder aanplakbiljetachtig en minder ploerterig de Burg geheeten, ligt aan het einde van den gang, nadat men ter linker den elleboog heeft gemaakt, eene lange, vrij ongezellige zaal, uitziende op eene ruime met lindeboomen beplante plaats, op het steile, voorheen zoo ouderwets deftige, nu zoo rampzalig verknoeide terras en op het zoogenaamde rondste gebouw der bekende wereld.’
Dat is het begin van zijn schets De Rederijkers-Kamer voor uiterlijke Welsprekendheid. Dit is de naam van een illuster gezelschap van student-auteurs, opgericht in 1833, met als doel het zo goed mogelijk voordragen van eigen en andermans poëzie. Tot de leden behoorden studenten die zich in onze vaderlandse literatuurgeschiedenis een eervolle plaats hebben weten te verwerven: Johannes Kneppelhout, Klikspaans alter ego, Bernard Gewin, alias Vlerk, de schrijver van Reisontmoetingen van Joachim van Polsbroekerwoud, J.P. Hasebroek, die onder het pseudoniem Jonathan zijn Waarheid en Droomen het licht deed zien en de Haarlemse apothekerszoon Nicolaas Beets, die in 1839 als Hildebrand zijn onvolprezen Camera Obscura zou publiceren.
Het gezelschap bestond uit twaalf leden, en eens in de veertien dagen kwamen zij bijeen in deze door Klikspaan beschreven zaal om zich met overgave aan de literaire voordracht te wijden. Buitenstaanders spraken spottend van ‘De Romantische Club’, en inderdaad kon men de leden betichten van een grote voorkeur voor uitheemse romantische vernuften als Lord Byron en Victor Hugo. Men sneerde: ‘Dat heette de Dichterclub, dat waren de Romantici der Hoogeschool, die de handen in een sloegen en zich op den Leidschen Olympus een tempel wilden stichten, door welks muren beschermd zij hunne trotsche kruin eene wijkplaats aan zouden bieden tegen de aanvallen der lage benedenwereld.’
Al spoedig wisten de Rederijkers het wantrouwen bij de academische wereld weg te nemen. Zij organiseerden openbare bijeenkomsten, waarbij niet alleen medestudenten, maar ook hoogleraren werden uitgenodigd. Wanneer deze laatsten vertrokken waren, eindigde de avond in een woest feest. In 1836 vond in de Stadsgehoorzaal, de tempel van het officiële Leidse genootschapsleven, onder voorzitterschap van Beets een manifestatie plaats met tweehonderd genodigden, waaronder vele aanzienlijke dames. Het was een groot succes: een hoogtepunt in het bestaan van de Romantische Club.
In 1837 werd in het Heerenlogement de vijftigste bijeenkomst gevierd. Bij die gelegenheid bleek de bokaal die de Rederijkers koesterden als een kostbare trofee, gebroken te zijn. Klikspaan geeft een uitvoerige beschrijving van de plechtige begrafenis, die boven op de Burcht plaatsvond. De hele ceremonie was tot in de puntjes verzorgd; men wist precies hoe het bij zo'n gelegenheid toe moest gaan. Hadden de Muzenzonen niet kort tevoren een van hun Rederijkers begraven? Elk jaar stierven er wel een paar studenten. Het spel met de dood, dat boven op de Burcht werd opgevoerd, was serieuzer dan wij ons nu kunnen voorstellen.
Ook Nicolaas Beets nam aan de plechtigheid deel. Een jaar later droeg hij op deze plaats, bij een reünie van oud-studenten, zijn gedicht ‘De Leydsche Burcht’ voor. Nog een jaar later verscheen het boek, dat ons hier bijeen heeft gebracht: de Camera Obscura. Nicolaas Beets mag dan in Haarlem geboren zijn, de Camera is bij uitstek een Leids boek. Het werd voor het grootste deel geschreven op zijn kamer aan de Breestraat, op een steenworp afstand van de Burcht. Het geeft een beeld van de Biedermeierwereld die ons land toen was, gezien door de ogen van een Leids student, die zijn romantische periode, zijn ‘zwarte tijd’, zoals hij het zelf noemde, slechts kort tevoren had afgesloten.
In sommige opzichten is de Camera Obscura een meedogenloos boek. Het geselt de zelfvoldane burgerlijkheid, de slaperige zelfgenoegzaamheid van een klasse, die ingeklemd tussen het verpauperde proletariaat en de verwende hogere kringen vooral fatsoenlijk wilde zijn. Tegelijk bevat het een schat aan gegevens over wat men toen dacht, hoe mannen en vrouwen met elkaar omgingen, hoe de opvoeding, het onderwijs, het openbaar vervoer, de sociale voorzieningen en de standenmaatschappij georganiseerd waren.
Het beeld is niet volledig, omdat de gruwelijke kanten van de negentiende eeuw onderbelicht bleven: armoede, ziekte en dood, dronkenschap en prostitutie worden aangeduid, maar niet uitvoerig beschreven. De compositie is gevarieerd en verrassend, de stijl bij vlagen onnavolgbaar, maar vooral: het beschrevene zeer herkenbaar. Het kan geen toeval zijn dat het boek zo'n enorme populariteit heeft gekend.
Het is een schande dat er tot nu toe geen behoorlijke editie van de Camera Obscura verschenen is, maar gelukkig zal dat spoedig veranderen. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden heeft het initiatief genomen tot een verantwoorde, uitvoerig geannoteerde uitgave, die binnen twee jaar het licht zal zien.
Ook de Burcht speelt in de Camera een rol. Wanneer Hildebrand de heer Kegge rondleidt in de Sleutelstad, heet het: ‘Om een weinig verscheidenheid teweeg te brengen, bezochten wij daarop den Burg, die zelf een lijk is, vroeger bewoond door de Romeinen, ada, en die Rederijkerskamer waarvan “zoo vele genieën” lid waren.’ Op een afbeelding uit 1836 kun je waarnemen, hoe de Burcht er toen uitzag. Daar zie je links ook al de beuk, die vandaag wordt genoemd naar de schrijver die meer dan wie ook de wereld van de negentiende eeuw, die voor een deel nog steeds de onze is, voor het nageslacht heeft vastgelegd.
Peter van Zonneveld