Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 7
(1989)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdMariken en de ‘ladder of repentance’PoelhekkeGa naar voetnoot1 noemt het zogenaamde spel van Masscheroen in Mariken van Nieumeghen terecht ‘de spil, waarom het ganse drama zich beweegt’, omdat al de voorgaande tonelen daarheen leiden en de volgende ermee verband houden. Structureel gezien legt dit spel inderdaad schakels met al de andere tonelen. Dit wordt bevestigd door Emmekens concretisering van deze opvoering: voor haar wijst het spel tegelijkertijd achteruit én vooruit in de tijd. Zij wordt zich op schokkende wijze bewust van de kosmische implicaties van haar zondige bestaan tot op dat moment én van hetgeen haar te wachten staat als zij zich niet bekeert. Het hemeltoneel dat zij aanschouwt ervaart zij als typische middeleeuwer als de visualisering van het kosmische strijdperk waarin de mens zich bevindt. Zij beseft opeens dat zij niet zomaar het beheer over haar eigen bestaan voert of onbetrokken leeft, maar dat zij begeerd wordt door God en Satan tegelijkertijd. Het wagenspel opent dus voor Emmeken een extra dimensie in haar door Moenen vervlakte wereldvisie. Moenens oude bedrog wordt dus in de kortste keren ontmaskerd voor wat het werkelijk is: de illusie dat de materiële sfeer het enige is waarom de mens zich moet bekommeren. Emmekens perspectief op de trits hel-wereld-hemel wordt hier nu aangezuiverd om weer overeen te stemmen met de typisch middeleeuwse die de dramaturg als exemplarisch in het hele drama wil aanbieden. Reeds in de loop van dit spel vangt de ommekeer bij Mariken aan die de laatste fase van dit mirakelspel inluidt en die door sommigen als overbodig of latere bijvoeging bestempeld is. De aantijging van overbodigheid wordt echter van kracht ontdaan als men rekening houdt met de typisch middeleeuwse verwachting in dit soort omstandigheden. Zulks blijkt in een interessante studie over Drama and religion in the English mystery plays waarin Elizabeth ProsserGa naar voetnoot2 uiteenzet dat in middeleeuwse religieuze drama's dikwijls een ‘ladder of repentance’ voorkomt. Daarin kunnen, volgens haar, de volgende drie stadia onderscheiden worden: (a) wroeging, met als uiterlijk teken tranen, (b) schuldbelijdenis, en (c) boetedoening, een wilsdaad die bestaat uit het ondergaan van straf en reiniging. In het laatste gedeelte van Mariken van Nieumeghen kunnen we duidelijk zien hoe Emmeken die drie stadia doorworstelt, hetgeen dus een essentiële gang van zaken voor de middeleeuwer was. Het wroegingsstadium begint al op vers 806Ga naar voetnoot3 wanneer het wagenspel aan de gang is, maar het komt pas volop op gang waar zij in vers 858 zegt: ‘Nu eerst beghinnen mi die tranen tontsinckene / Even ghedichte over mijn wanghen claer. / Och, welcke wroeghen heb ick ontfanghen daer / Int hooren dier woorden!’ Ook in vers 878 is er nog sprake van ‘berouwen hertelijc’. Het is, terloops, de moeite waard om even bij de uitdrukking ‘int hooren dier woorden’ stil te staan, omdat zij wijst op het typisch middeleeuwse overwicht | |
[pagina 36]
| |
van het woord (of hetgeen men hoort) over het beeld (hetgeen men ziet). Emmeken, die een toneelopvoering bijwoont, zegt niet dat wat zij zojuist gezien heeft bij haar wroeging opgewekt heeft, maar wel wat zij gehoord heeft. Door dit te zeggen geeft zij uiting aan een typisch middeleeuwse opvatting dat de mens eigenlijk door het gehoorzintuig iets leert, eerder dat dan door zijn vermogen om te zien. Het gezichtsvermogen is hier beslist niet onbelangrijk: het schept trouwens de aanleiding tot het gehoorde, maar het is pas door hetgeen zij hoort (Gods woorden in het spel van Masscheroen) dat Emmeken tot inzicht en inkeer komt. Het is ook heel opvallend dat slechts het werkwoord horen en nooit zien gebruikt wordt om naar Emmekens concretisering van het wagenspel te verwijzen: ‘Ey, Moenen, laat mi hooren’ (v. 726); ‘Emmeken dit spel hoorende [...]’ (na v. 805); ‘Here God, hoe wert mijn bloet verwermende / Int hooren van desen wagenspele!’ (v. 806-807), enzovoorts. J.A. EmmensGa naar voetnoot4 zegt terecht: ‘In de Middeleeuwen wordt het woord in algemene zin door het Woord “dat in den beginne was”, van zijn superioriteit over het beeld verzekerd.’ Het zichtbare deel van het spel van Masscheroen is dus slechts een hulpmiddel om het veel essentiëlere gesproken woord aan een grotendeels ongeletterd publiek over te dragen. Bij implicatie geldt dit ook voor het hele spel van Mariken van Nieumeghen dat derhalve als een soort embleem beschouwd moet worden: het beeld (dat wil zeggen de spelhandeling) is slechts hulpmiddel om het woord (de christelijk moraliserende boodschap) over te dragen. Wanneer Emmeken tot bewustzijn gekomen is na haar val uit de lucht en de wederzijdse herkenning met Oom Ghijsbrecht plaatsgevonden heeft, volgt de eerste vorm van schuldbelijdenis (Prossers ‘repentance’), die ook later op verschillende manieren herhaald zal worden (bijvoorbeeld v. 1021-1045). Moenens grote opponent zal nu de oom worden, aangezien hij steeds als het schild van geloof voor Emmeken gefungeerd heeft, iets waarvan Moenen zich altijd al bewust was. Zo belanden we bij het toneel waar de finale botsing tussen hemel en hel plaatsvindt met het voorspelbare resultaat van Moenens nederlaag en zijn metamorfose van gentleman-duivel in een soort Jeroen Bosch-monster (‘Uut ooren, uut bachuse blasick helsche spercken’, v. 1001). Moenens nederlaag en de geestelijke ommekeer in Emmeken is natuurlijk de peripetie in het handelingsverloop. Dit leidt dan naar het derde stadium op Prossers ‘ladder of repentance’: de boetedoening die leidt tot ‘satisfaction’ of voldoening bij God. Over dit stadium schrijft Prosser, die, terloops, helaas geen kennis had van Mariken van Nieumeghen: ‘It has two functions, punishment and cure: the priest is both judge and doctor.’ De priester is hier, zoals bekend, de paus die de omvang van Marikens zonde beoordeelt en aanduidt wat tot haar eeuwig heil zal strekken. Het doel van de harde straf zal zijn ‘om den oppersten coninc te behaghene’ (vergelijk Prossers ‘satisfaction’). Daarom wordt in de ‘naeprologhe’ ook duidelijk gemaakt dat de zonde door boetedoening uitgewist is en de schuldige van haar verleden genezen is. Moenen en Mariken. Houtsnede van Nans Amesz.
De genezing is inderdaad voltooid wanneer het belangrijkste wonder (in de ogen van de middeleeuwer) gebeurd is, namelijk het afvallen van de ijzeren ringen. Om dus zoals Van MierloGa naar voetnoot5 of Van ImpeGa naar voetnoot6 te beweren dat Mariken van Nieumeghen een mirakelspel is ‘waarin eigenlijk geen mirakel gebeurt’ is niet correct. In de eerste plaats heeft Mariken haar val overleefd, én, wonderbaarlijker dan het voorgaande: ze is nu na al die jaren ontslagen van de last van boetedoening. Dit is een heel belangrijk moment in het drama, omdat het een reëel teken is van vergeving en genade. Zonder dit moment zou dit spel uit de katholieke middeleeuwen niet voltooid geweest zijn en het is dan ook verkeerd om te suggereren, zoals het al dikwijls gebeurd is, dat het gedeelte vanaf vers 1021 een nutteloze en waarschijnlijk niet authentieke toevoeging is. In zijn huidige vorm is dit drama geheel en al ‘exemplum’, een soort leerstuk voor de gelovige: ‘Hier aen moechdi nemen exempele’ zegt Mariken zelf aan het einde van het spel (v. 1122). Aansluitend bij haar woorden noemt de epiloogspreker de nu afgelopen opvoering een eenvoudig ‘bewijs’ dat ertoe moge bijdragen ‘dat wi die hemelsche glorie moghen ontfaen’ (v. 1144). Slechts op dit moment en niet in een vroeger stadium, is dit mirakelspel in de ogen van de middeleeuwse toeschouwer voltooid. Het is derhalve niet gepast om moderne eisen aan oud literair materiaal te stellen. W.F. Jonckheere |