vallen in de collectie van de UB. Nee, een scheiding op zich is weliswaar voorstelbaar - het is tenslotte een bruikleen - maar de schade die dat voor de UB zou hebben is onvoorstelbaar. Dat geldt mutatis mutandis echter ook voor de Maatschappij. Waar zou zij de middelen vandaan moeten halen om haar collectie op verantwoorde wijze te huisvesten, te beheren, te ontsluiten, ter beschikking te stellen? Wie zich verdiept in de geschiedenis van de bibliotheek begrijpt dat het niet voor niets was dat de bibliotheek op zeker moment bij de UB is ondergebracht. Overigens zou ik over het gebruik van de bibliotheek zelf, nog wat willen opmerken. Mocht het vroeger nog zo zijn geweest dat boeken van de Maatschappij niet zo maar door iedereen konden worden geraadpleegd, dan zeg ik nu - ik heb dit standpunt ook aan het bestuur laten weten - dat je voor de gebruikers van de Maatschappijbibliotheek geen andere regels kunt laten gelden dan die je voor de gebruikers van de Universiteitsbibliotheek hanteert. Met andere woorden: boeken van de Maatschappij kunnen door al degenen geraadpleegd worden die ingeschreven zijn als gebruiker van de Universiteitsbibliotheek. Daar staat tegenover dat wat betreft de UB de categorie van mensen die bevoegd zijn zich als gebruiker in te laten schrijven uitgebreid moet worden met die van leden van de Maatschappij, ongeacht hun woonplaats. Natuurlijk is er wat betreft het algemeen gebruik van de collectie een categorie waarbij enige voorzichtigheid betracht moet worden, n.l. die van de Nederlandse letterkunde. Het moet niet zo zijn dat iedereen die in de catalogus de nieuwste roman van Mulisch tegenkomt die maar gaat lenen alleen omdat hij dat boek graag lezen wil. Daarvoor bestaan er uiteindelijk Openbare Bibliotheken. Maar in de afweging wetenschappelijk versus recreatief gebruik, daarin zit wel een moeilijk punt.
Een andere wijziging uit 1969 zal door de toenmalige bibliothecaris met vreugde zijn begroet, namelijk dat het ‘journaal ingaande met den eersten dag van het jaar 1877, vermeldende alle boeken en bladen, na dien dag door de Maatschappij verworven’ niet meer in duplo maar slechts in enkelvoud hoefde te worden bijgehouden.
Ongetwijfeld, maar anno 1989 zou ik - met alle respect voor de tradities binnen de Maatschappij - toch graag ook nog van de verplichting van dat ene exemplaar afwillen. Het met de hand bijhouden van het journaal mag iets vertederends hebben, maar het kost wel veel tijd. Ook de Maatschappij ontkomt niet aan veranderingen. Zo heb ik, toen ik als bibliothecaris kwam, nog een of twee keer het groene laken gebruikt dat over de tafel werd gelegd als het bestuur bijeenkwam om te vergaderen. Ik doe het niet meer, maar er heeft nog nooit iemand tegen me gezegd dat dat niet kon. Ik ben één keer de voorzittershamer vergeten en toen heeft de voorzitter toch wel gevraagd of ik die nog even wilde halen. Maar dit terzijde, we hadden het over het journaal. Net als alle boeken die voor de UB worden aangeschaft, worden ook de aanwinsten van de Maatschappij via het computersysteem van PICA beschreven. Dus wat betreft de gedrukte boeken zou bij wijze van spreken één druk op de knop volstaan om over elke gewenste periode een keurig verzorgd journaal uit de laserprinter te laten rollen.
Trouwens, die geautomatiseerde ontsluiting van het bezit is weer bij uitstek zo'n punt waaruit blijkt dat de incorporatie van de bibliotheek ook voor de Maatschappij zeer voordelig kanten heeft. De wijze waarop het recentere bezit van de Maatschappij via de online publiekscatalogus van de UB toegankelijk is, zou binnen een zelfstandige vestiging niet gauw gerealiseerd kunnen worden. Iets dergelijks geldt ook ten aanzien van het brievenbezit van de Maatschappij. In het kader van het landelijk brievenproject zijn al die brieven via het PICA-catalogiseersysteem op afzenders en geadresseerden ontsloten en sinds enige tijd kunnen die gegevens in vele bibliotheken in het land via een online systeem door onderzoekers worden geraadpleegd.
Over de onmiskenbare voordelen van het samengaan kunnen we het eens zijn, maar er staat toch nog wel een zeker nadeel tegenover: er is wel gezegd dat de bereidheid van de leden van de Maatschappij om boeken om niet af te staan, sterk geslonken is omdat men de bibliotheek te weinig herkende als iets eigens. Dit ondanks het feit dat ieder nieuw lid bij de toetreding nadrukkelijk wordt uitgenodigd de eigen publikaties aan de boekerij present te doen. Houdt iemand zich daar nog aan? Misschien wilt u hier nu een krachtig pleidooi houden...?
Ik heb in het Magazijn al een paar keer zeer nadrukkelijk gewezen op wat mijn voorgangers daaromtrent gezegd hebben. Het heeft niet veel uitgehaald. Indertijd waarschijnlijk ook al niet zo, want zij bleven er steeds op terugkomen. In de vorige eeuw constateerde de bibliothecaris al dat het met de schenkingen niet zo goed zat. Als ik echter even naar de situatie van nu kijk, dan geloof ik dat een aparte, in een eigen pand zittende, herkenbare bibliotheek, waarin de leden van de Maatschappij zich kunnen terugtrekken, meer kans zou hebben op schenkingen van door de leden geschreven werken. Maar ik denk dat er toch ook in de tijdgeest een verandering is gekomen. Men geeft niet zo gemakkelijk meer. Dat merk ik ook ten aanzien van de UB. Ik heb dat nog wel in vrij sterke mate mogen ervaren in Friesland. Daar was men wat gauwer geneigd om exemplaren aan de Provinciale Bibliotheek af te staan. Dat was dan ook ‘Us Bibleteek’, zo van ‘die is van ons en die moeten we in ere houden’. Maar nee, als ik kijk wie er zo al lid zijn van de Maatschappij en dan zie wat er aan schenkingen binnenkomt, dat staat in geen enkele verhouding. Je suggereert een krachtig pleidooi. Dat zou ik zeker willen houden. Ik vind dat als het enigszins kan de Maatschappij de boeken zou moeten krijgen die door de leden geschreven zijn. En zeker wanneer die boeken geschreven zijn met behulp van de bibliotheek van de Maatschappij. Het zou handig zijn als je daardoor wat middelen kon vrijhouden om andere dingen te kopen.