Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 6
(1988)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdSamenvatting van het dankwoord van F.P. van OostromGa naar voetnoot*Na een korte beschouwing over de verhouding tussen de eer en het geldbedrag verbonden aan de Wijnaendts Francken-prijs, waarbij geheel in stijl een vergelijking met de middeleeuwse hofcultuur niet ontbrak, constateerde Van Oostrom dat in zijn persoon voor het eerst een mediëvist was bekroond. Dat een in aanleg voor geschiedkundig onderzoek bestemde prijs aan een Neerlandicus was toegekend achtte hij een bevestiging van de ontwikkeling dat de banden tussen de geschied- en literatuurwetenschap de laatste tijd weer nauwer aangehaald worden. Is dat op zich een positief gegeven, de omstandigheden waaronder het onderzoek op het gebied van de Nederlandse cultuur moet plaatsvinden geeft allerminst aanleiding tot positieve geluiden. Zo zei Van Oostrom: ‘Aan het instituut voor Neerlandistiek van de Leidse universiteit hebben wij in de laatste twee jaar met lede ogen moeten toezien hoe onze staf met meer dan twintig procent is ingekrompen. Denk niet dat dit komt omdat wij minder studenten kregen: wij hebben er nog onverminderd veel. Ook publiceren wij meer dan ooit, van artikelen van jonge onderzoekers tot en met zware proefschriften en een bekroonde studie als de mijne.’ Deze situatie is niet alleen frustrerend voor de gearriveerde onderzoeker; ook de nieuwe generatie onderzoekers lijdt hieronder. De vroeger vaak zo stimulerend werkende studentassistentschappen bestaan niet meer, bij gebrek aan geld stelt de faculteit al jaren geen assistenten-in-opleiding meer aan. Van Oostrom: ‘Het enige perspectief dat ik mijn cum laude studenten nog kan bieden - gemiddeld bijna één per jaar - is dat we met tien à twintig vergelijkbare gevallen in den lande kunnen gaan mededingen naar de circa vier plaatsen die de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek jaarlijks voor onderzoek op het gebied van de Nederlandse letterkunde - van Maerlant tot en met Meijsing - beschikbaar heeft. Let wel: het gaat hier om concurrentie tussen zeer gemotiveerde mensen met zeer hoge cijfers, gesteund door promotoren van uitstekende naam en faam, met wel doordachte proefschriftplannen op belangrijke onderzoeksterreinen - om baantjes die rondom het minimumloon betalen.’ Dat deze omstandigheden op den duur juist de meest getalenteerde studenten een andere richting zullen doen kiezen mag verwacht worden. Vervolgens pleitte Van Oostrom ervoor om de studie naar de Nederlandse cultuur tot een van de prioriteiten van wetenschapsbeleid te maken: ‘Dat het krachtig keren van het tij een goede zaak zou zijn, daarvan ben ik heilig overtuigd, en vandaar dat ik naast alle uitdagingen die wij zo graag in allerlei sectoren waarnemen, de volgende uitdaging presenteer: om nu eens een grote, significante inspanning te doen die waarmaakt dat het ons iets waard is om onze cultuur goed bestudeerd, en daarmee levend te houden. Laat men eens de moed hebben om een van die organisatiebureaus waarvan | |
[pagina 4]
| |
men tegenwoordig het heil schijnt te mogen verwachten een plan te laten uitdenken voor iets als een centrum voor de studie van de Nederlandse cultuur - voor wie multinationals, ministeries, universiteitsbureaus en voetbalclubs kan structureren moet dat toch doenlijk zijn. De hoogte van de investering moet, zeker bij samenwerking tussen overheid en private sector, geen probleem zijn: met pakweg twintig miljoen komen we een heel eind, en dat zou dan nog altijd niet meer dan de helft zijn van de gift waarmee de firma Volkswagen in Wolfenbüttel het beeldschone Instituut voor Cultuurgeschiedenis aldaar heeft mogelijk gemaakt.’ De uitvoering van een dergelijk initiatief, waarvan het rendement niet direct in geld is uit te drukken, zal - zo sprak Van Oostrom - een breed scala van produkten tot gevolg hebben in de vorm van ‘op het oog weinig spectaculaire, maar wetenschappelijk broodnodige specialistische detailstudies tot en met een breed scala aan publieke tentoonstellingen, televisieprodukties, lesmateriaal, tijdschriften, en een reeks van prachtige boeken over allerlei erflaters van onze beschaving op historisch, politiek en artistiek gebied, maar ook op het terrein van archeologie, religie en economie - en vele, vele serieuze kandidaten voor de dan eens zo eervolle Dr. Wijnaendts Francken-prijs’. |
|