Onthulling gedenksteen A.L.G. Toussaint
(foto Berend Ulrich)
Op woensdag 16 september was het honderdvijfenzeventig jaar geleden, dat te Alkmaar de schrijfster Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint werd geboren. De Maatschappij eerde haar erelid met een gedenksteen in het huis, waar zij woonde in de jaren die aan haar huwelijk met de schilder Bosboom vooraf gingen. De steen werd onthuld door de voorzitter van de Maatschappij, dr. H. Heestermans, die bij deze gelegenheid de volgende woorden uitsprak:
De Boekenbijlage van Vrij Nederland van 12 september 1987 is geheel gewijd aan de leeslijst. Oud-minister Pronk zegt daarin: ‘Literatuur uit de tijd van voor Multatuli hoort inderdaad op school thuis, maar liever niet als verplichte leerstof.’
Is dat zo?
Op de Leidse universiteitsbibliotheek zijn circa vijftig boekbanden Bosboom-Toussaint (of gewoon Toussaint als u dat liever wilt) aanwezig. In 1987 is Majoor Frans zes maal uitgeleend en Mejonkvrouwe de Mauléon vier maal. In de Leidse openbare bibliotheek werd dit jaar geen enkel werk van Toussaint aangevraagd. Dat is betreurenswaardig. Maar, ik moet het bekennen: ook ik heb mij pas laat tot het werk van Bosboom bekeerd. Op mijn school was het geen verplichte leesstof.
Ik was zesentwintig toen ik met haar werk kennismaakte als jong redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Je kon in die positie toen nog veel lezen. De mij overigens onbekende Vitringa schreef met recht in zijn Koningsdrama van 1880: ‘Wie weet, als ik eens ijverig romans las... Alsof ge 't niet deed! - Nu ja, ik bedoel, met een potlood, zoals een heer van 't Woordenboek, die in zijn luierstoel zit te studeren. Dat lijkt me een aardig baantje voor dames.’ Zo, lezend, kreeg ik een fragmentje uit De Mauléon onder ogen:
‘Gij hebt gelijk, Yolande, ja gij hebt gelijk, en al geeft het mij smart op dit oogenblik, al geeft het mij beschaming zelfs, ik voel dat ik u danken moet; ja vriendin, met het fijn gevoel der vrouw, alleen geraden door uw edel hart, hebt gij beter gezien en beter geoordeeld wat mij noodig is en zelfs wat u dient, dan ik met scherpzinnigheid des oordeels, mij door de hemel verleend.’
Dat is mooi. Te lang was dit voor mij verborgen gebleven.
Al op jeugdige leeftijd moet men er op geattendeerd worden dat er fraaie boeken bestaan, geschreven door de vrouw die van 1847 tot 1851 leefde en werkte in dit huis. Het eerste erelid van de Maatschappij, bovendien, in een tijd dat alleen mannen er lid van konden worden.
Vandaar die steen. Ter attentie.
Hierna begaf het gezelschap zich naar het Stedelijk Museum, waar dr. H. Reeser een lezing hield over de periode die de schrijfster in haar geboortestad heeft doorgebracht. Hieronder volgt een verkorte versie, de volledige tekst zal te zijner tijd in het jaarboek verschijnen.