Mr. dr. A.J.E. Havermans, burgemeester van Den Haag, ontvangt uit handen van dr. L. Strengholt het eerste exemplaar van de catalogus van de Huygens-tentoonstelling
(foto: Museon (C. Raab))
'k Hebb Jongh en achteloos, nu menigh Jaer geleden,
Soo 't Kalf treedt in de Wey, all daer ick tré getreden,
Maer sonder gae te slaen in wat een Paradijs
Mijn snoer gevallen was. [...]
(vers 59-68)
Ondanks deze affectie voor Den Haag heeft de dichter ook eens kans gezien de Haagse magistraat tot grote woede te brengen door zijn Gebruyck of ongebruyck van't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden (1641) op te dragen ‘Aen de achtbare Overicheid van 's Graven-hage’, waarbij hij Den Haag aanduidde als ‘dit schoone Dorp’ met welke aanduiding hij op een paar gevoelige tenen ging staan. Hij kreeg dan ook een verzoek om zijn formulering aan te passen en, hoewel hij wel moest lachen om de opwinding van de heren, was hij diplomatiek genoeg om zich te schikken en voor te stellen er ‘dese schoone Plaets’ van te maken.
Na deze inleiding deed het dr. Strengholt duidelijk genoegen om de burgemeester van ‘dit schone dorp, deze schone plaats’ het eerste exemplaar aan te bieden van de catalogus van de aan diens illustere plaatsgenoot gewijde tentoonstelling.
Hierna was het woord aan burgemeester Havermans, die er op zijn beurt ook niet aan ontkwam om zich bezig te houden met de relatie Huygens - Den Haag, maar nu gezien van de kant van de heren ‘op het kussen’. Dr. Havermans meende dat Den Haag Constantijn Huygens nog altijd dankbaar is voor enkele zaken, bij voorbeeld voor de vormgeving van het Plein, die hij samen met Frederik Hendrik bepaalde en waaraan hij zijn huis liet bouwen dat een van de eerste en mooiste voorbeelden zou worden van het Hollands classicisme, maar dat helaas in de negentiende eeuw in opdracht van de rijksoverheid plaats moest maken voor het gebouw van het Ministerie van Koloniën. Ook de burgemeester citeerde een paar regels van Huygens uit zijn gedicht 's Graven-hage, waarin de dichter een karakteristiek van zijn geboorteplaats gaf:
Het heele Land in 't klein, de Waege van den Staet,
De Schaeve van de Jeughd, de Schole van de Daed,
Het Dorp der Dorpen geen daer yeder Steegh een pad is,
Maer Dorp der Steden een daer yeder Straet een Stad is.
(vers 1-4)
Naast lof had de dichter in zijn tijd ook wel kritiek op sommige Haagse zaken en de burgemeester achtte nu de gelegenheid gekomen om een en ander goed te maken. Huygens vond al in de zeventiende eeuw dat de Haagse magistraat te weinig deed aan de verkeersoverlast, met name op het Voorhout waar de vele, te snel rijdende koetsen het de wandelaars erg moeilijk maakten. Pas in onze tijd heeft de gemeente daar iets aan gedaan door het aanbrengen van verkeersdrempels en het plaatsen van een groot aantal fraaie, donkerrode