Constantijn Huygens herdacht
(foto: W.J. Vreeburg)
Op de gure, regenachtige middag van zaterdag 28 maart 1987 werd in de Haagse Kloosterkerk aan het Voorhout de driehonderdste sterfdag van Constantijn Huygens, Hagenaar bij uitstek, herdacht. Ondanks de barre weersomstandigheden en de verkeersproblemen - op deze middag vond de Haagse cityloop plaats die over het Voorhout voerde - was een groot aantal gasten van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in het kerkgebouw bijeengekomen: autoriteiten, leden van de Maatschappij, Huygenskenners en -liefhebbers. Na de binnenkomst van koningin Beatrix werd de bijeenkomst om drie uur geopend door de voorzitter van de Maatschappij, dr. H.L. Wesseling, die van deze gelegenheid gebruik maakte om zijn toehoorders nog eens duidelijk te maken welke taken en functies de M.N.L. in het Nederlandse culturele leven heeft. Op onnavolgbare wijze, geestig en amusant, probeerde hij de minister van WVC uit zijn tent te lokken door op te merken dat de Maatschappij al jaren ervaring heeft in het toekennen en uitreiken van literaire prijzen zonder daarbij ooit in opspraak of problemen te zijn geraakt. Met zijn in een lichte toets gehouden openingswoord bleek de stemming voor de rest van de middag te zijn gezet: iedereen zat er ontspannen bij.
Na de voorzitter was het woord aan de minister van WVC, L.C. Brinkman. Deze ging niet in op Wesselings uitdaging - hij was niet op een bijeenkomst met discussie - maar beperkte zich in zijn toespraak tot de persoon van Constantijn Huygens, die hij vooral herkende als ‘een tijdgenoot’. Hij kenschetste de Haagse dichter als een nieuw opkomend maatschappelijk type in de zeventiende eeuw: ‘de niet tot de kaste der geleerden of tot de hoge clerus behorende intellectueel’ die als ‘een vrije geest’ zijn levensplan volgde, geleid door een ijzeren wil. Aan zijn levenshouding lag een zelfde conceptie ten grondslag als aan die van de twintigste-eeuwse intellectueel Menno ter Braak, en daarmee was Huygens, volgens de minister, ‘opmerkelijk modern’. Een opmerkelijke visie op Huygens - duidelijk gebrouwen in de Rijswijkse burcht van WVC - die menig aanwezige de wenkbrauwen zal hebben doen fronsen.
De volgende spreker, de historicus dr. S. Groenveld, gaf onder de titel Een heer van stand een uiteenzetting over de maatschappelijke plaats van Huygens in de zeventiende-eeuwse samenleving van de Republiek. Als secretaris en raad van de prins van drie achtereen-volgende stadhouders nam hij een hoge positie in de ambtenarenklasse in, vooral onder de cliëntele van de Oranjes, aan wie hij zijn aanzien ontleende. Zijn levensstijl was die van de ‘honnête homme’, die zijn beste krachten gaf in de dienst van het ‘ghemeene best’, terwijl hij zijn schaarse vrije tijd als ‘aristocratisch dilettant’ vulde met zich te bewegen op vele terreinen van kunst en wetenschap. Huygens stond met deze levensstijl niet alleen, maar juist de combinatie van zijn vele kwaliteiten en bijzondere talenten maakten hem tot ‘de perfectie van de Nederlandse honnête homme’.
De literatuur-historicus en Huygens-kenner dr. L. Strengholt sprak als laatste. Met zijn rede Een dichter van klasse wilde hij de poëzie van Constantijn Huygens bij zijn toehoorders niet introduceren als deskundige, maar eerder als enthousiast lezer, die iets van zijn leesplezier probeert over te dragen op zijn publiek. Dat hij in deze opzet slaagde bleek wel toen hij refereerde aan het feit dat Huygens graag alledaagse thema's verwerkte zoals bij voorbeeld het niet uit bed kunnen komen. Evenals Strengholts Amsterdamse studenten konden ook de hier aanwezigen veel begrip opbrengen voor deze thematiek. Sprekers introductie liep uit in de herkenning van de ‘combinatie van christelijke ernst met speelsheid van geest’ als ‘de essentie’ van Huygens' dichterschap. De hierna volgende voordracht van een aantal teksten van de dichter door Anita Poolman bevestigde door de keuze niet alleen deze visie op Huygens' dichterschap, maar maakte ook duidelijk dat hier ‘een dichter van klasse’ aan het woord was.
Naast de aandacht voor het gesproken woord was er deze middag ook veel aandacht voor muziek. Het orgel van de Kloosterkerk werd vooraf en na afloop bespeeld door Gerard Akkerhuis. De muzikale intermezzi werden verzorgd door de leden van het Utrechts muziekgezelschap Camerata Trajectina. Zij speelden en zongen composities en liederen die grotendeels van Huygens' eigen hand waren. De grote verrassing hierbij was dat ook twee composities werden uitgevoerd die pas onlangs waren teruggevonden. De Engelse musicoloog Tim Crawford ontdekte in mei 1986 in een Oostenrijkse kasteelbibliotheek een allemande voor viola da gamba. Gail Schroeder speelde hem schitterend. De Utrechtse musicoloog en artistiek leider van Camerata Trajectina, Louis Peter Grijp, vond tussen een stapel handschriften in de Koninklijke Bibliotheek het lied Te voila donc, bel oeil dat Huygens in 1619 had geschreven ter ere van het afscheid van Marianne van Egmond, prinses van Chimay. Na meer dan drie eeuwen werd het weer gezongen. Maar ook de andere composities van de ‘dilettant’ Huygens werden met veel ‘Schwung’ gebracht. Vooral het optreden van de negen muzen (verklede studentes-sopranen van het Koninklijk Conservatorium te Den Haag) in het Gesangh der Musen bracht het publiek tot laaiend enthousiasme. In deze stemming kon de voorzitter van de Maatschappij de herdenking besluiten met een dankwoord aan het Comité dat de Huygens-herdenking had voorbereid en met het aanbieden aan koningin Beatrix van een viertal nieuwe publikaties over Huygens, te weten: L. Strengholts biografie Constanter, de bundel wetenschappelijke studies Veelzijdigheid als levensvorm, de catalogi van de tentoonstellingen in de Koninklijke Bibliotheek Huygens herdacht en Constanter in het Museon te Den Haag en (later) in Paleis Het Loo.
Na de herdenkingsbijeenkomst waren de aanwezigen de gasten van het Haagse gemeentebestuur. In de kerk werd een receptie aangeboden waarvan velen gebruik maakten. Het liep dan ook al tegen half zeven toen de laatste gasten de kerk verlieten. Een bijzonder geslaagde Huygens-herdenking was verleden tijd geworden.
H. Duits