Brief aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen
Tijdens de jaarvergadering van 4 juni jongstleden heeft dr. A.G.H. Anbeek van der Meijden erop gewezen, dat de bezuinigingsplannen van minister Deetman met betrekking tot de neerlandistiek tot een gigantische beknotting van het onderzoek zouden leiden. Hij was van mening dat de Maatschappij haar bezorgdheid hierover aan de minister kenbaar diende te maken. Na enige discussie ging de jaarvergadering met dit voorstel accoord, in die zin dat de heren Anbeek en Van Zonneveld gevraagd werd, een brief op te stellen, die door het bestuur, na kennisneming van de stukken die op de kwestie betrekking hadden, aan de minister zou worden toegezonden. Dat is gebeurd; de tekst van de brief luidt:
Leiden, 4 juni 1983
Aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen
Geachte Heer Deetman,
De jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bijeen op zaterdag 4 juni 1983, spreekt haar verontrusting uit over Uw beleidsvoornemens inzake de neerlandistiek. In Uw nota ‘Concept-beleidsvoornemens’ van 17 mei jl. geeft U Uw voorkeur te kennen voor het aanwijzen van zwaartepunten betreffende het onderzoek van de Nederlandse taal-en letterkunde. Uit de overwegingen, door U naar voren gebracht op p. l06 van de nota, valt af te leiden dat U het onderzoek van de letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht, de taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam, de historische taalkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de taalbeheersing aan de Rijksuniversiteit Groningen wilt concentreren. Dit lijkt te impliceren dat bij voorbeeld voor de letterkunde het onderzoek sterk zal worden gereduceerd aan alle universiteiten, behalve aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is bezorgd over de toekomst van het onderzoek in de neerlandistiek, aangezien hoogwaardig onderzoek op dit gebied vrijwel uitsluitend plaatsvindt in Nederland en Vlaanderen. Effectuering van Uw beleidsvoornemens zou tot een drastische uitholling van dit onderzoek kunnen leiden. Het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zou hierover gaarne met U van gedachten willen wisselen.
(w.g. R. Visser, voorzitter en R. Breugelmans, secretaris)
Tot dusver heeft het bestuur van de Maatschappij op deze brief geen antwoord mogen ontvangen. Uit de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen, van 12 september 1983, valt echter op te maken, dat de minister zijn beleidsvoornemens inzake de neerlandistiek in zoverre heeft herzien, dat van het hierboven geschetste, zeer rigoureuze zwaartepuntenbeleid geen sprake meer is. De minister heeft gezegd, dat het niet zijn bedoeling was, het onderzoek in de huidige breedte aan te tasten: taalkunde, letterkunde en taalbeheersing zullen bij elke afdeling neerlandistiek gehandhaafd blijven (p. 51). Het wachten is thans op een nadere uitwerking van de beleidsvoornemens.