Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd[p. 562] | |
Marc Galle
| |
[p. 563] | |
Werkliedenpartij: het failliet van de Tweede Internationale in 1914 is hij niet vergeten, en het failliet van de Bank van de Arbeid zal zijn wantrouwen t.a.v. het reformistisch socialisme nog versterken. Maar dit voorbehoud belet hem niet om achter het spandoek ‘Wij willen brood om te leven en willen werken voor dit brood’ in Brussel met de Aalstenaars mee te betogen voor het Plan van de Arbeid. Wanneer Rik De Man en P.-H. Spaak in 1935 met liberalen en katholieken tot een regering van nationale eenheid toetreden, laat dit een onloochenbare malaise na bij de vele militanten die rond het ordewoord ‘Het Plan, gans het Plan en niets anders dan het Plan’ naar de verkiezingen wilden gaan. Ook de 20-jarige Van Hoorick steigert en wordt prompt uitgesloten. Met een aantal vrienden stapt hij over naar de Internationale Rode Hulp en treedt hij tot de Kommunistische Partij toe. Een keerpunt in zijn leven: ‘Was ik niet zo verbitterd en nog zo onervaren jong geweest, ik had het wellicht niet zover laten komen. Ik had me niet laten afzonderen van mijn socialistische strijdmakkers en van de talloze socialistische arbeiders met wie ik mij innig verbonden voelde’. Maar op dat ogenblik laat Van Hooricks engagement geen ruimte voor subtiele overwegingen of twijfels. ‘Communistische romantiek’ is de titel voor de beschrijving van de periode 1935-40. Hij verlaat het ouderlijk huis en stort zich als ‘beroepsrevolutionair à la Lenin’ in de politieke actie. Een manifest van de Liga dat in geval van een nieuwe oorlog tot algemene staking en dienstweigering oproept, brengt hem voor het Gents Assisenhof waar hij (o.m. door Piet Vermeylen verdedigd) vrijgesproken wordt. In 1936 ziet de Kommunistische Partij haar stemmenpercentage bij de parlementsverkiezingen van 1% tot 4,29% stijgen. Typerend voor de tomeloze inzet van Van Hoorick is het citaat van de katholieke krant De Volksstem na de stakingsgolf van '36 die ook in Aalst voor heel wat beroering zorgt: ‘Aalst heeft veertien dagen in de greep van Bertje Van Hoorick geleefd’. Aan Van Hooricks vlaamsgezindheid komt in 1936 ook de oprichting van een Vlaamse Kommunistische Partij tegemoet, dat een auto- | |
[p. 564] | |
noom Vlaanderen in een gefederaliseerd België voorstaat. Van Hoorick zetelt in het Uitvoerend Bureau. De bedoeling is in de Vlaamse Beweging een linkse stroming te verwekken, ‘maar Vlaanderen marcheerde niet, toch niet naar links en steeds meer naar rechts’. Dan breekt de oorlog uit. Achttiendaagse veldtocht, krijgsgevangenschap, en eind januari '41 terug naar Aalst. Onmiddellijk begint de klandestiene organisatie van verzetsbewegingen; huisvrouwen houden hongermarsen ‘voor brood en kolen’, op 1 mei volgt de zgn. Staking der Honderdduizend. Later wordt het onafhankelijkheidsfront opgericht en nemen de partizanenakties toe; de bezetter antwoordt met deportaties, folteringen en terechtstellingen. Op 11 februari 1943 wordt Van Hoorick aangehouden en begint een lange lijdensweg naar Breendonk en Buchenwald. Bij zijn terugkeer uit Duitsland is de Kommunistische Partij de Partij der Gefusilleerden geworden. De ontzaglijke offers die de kommunisten in de strijd tegen het nazisme brachten, heeft hun een grote uitstraling bezorgd en het ziet er naar uit dat een reëele doorbraak eindelijk mogelijk gaat worden. Van Hoorick wordt in het Politiek Bureau opgenomen en trekt als hoofdredakteur van De Rode Vaan Louis Paul Boon en Maurice Roggeman als medewerkers aan. In het arrondissement Aalst haalt de KP bij de eerste parlementsverkiezingen in 1946 15% van de stemmen; de partij beschikt over een eigen vakbond, over een eigen ziekenfonds. Toch gaat die bruusk gestegen aanhang even snel verdwijnen als hij gekomen was: ‘Amper vijf jaar na een heldhaftige strijd in de oorlog, telt de kp minder Kamerleden dan in 1936’. De Antwerpse kommunist Frans Van den Branden stelt het in 1952 nog scherper: ‘We zijn vreemden geworden in eigen land’. Voor deze spectaculaire achteruitgang worden verscheidene oorzaken vermeld. Historische oorzaken: de kp heeft de overwinning op het nazisme met een enorme aderlating moeten betalen: meer dan 2000 militanten zijn gesneuveld en het gemis aan geschoolde kaders laat zich na de oorlog scherp gevoelen wanneer | |
[p. 565] | |
duizenden nieuwe leden opgevangen moeten worden. Er is de internationale context en de vloed aan anti-kommunistische propaganda die in de Koude Oorlog aan bod komt. Van Hoorick legt echter sterk de nadruk op een aantal politieke factoren die de interne en de externe werking van de kp bepaalden. Intern heerste wat Van Hoorick de ‘korporaalsgeest’ noemt: ‘Het leninistisch principe van demokratisch centralisme is een aansluiting van de interne partijdemocratie geworden’. - ‘We discussiëren nog enkel over de toepassing van de voorgehouden partijlijn en niet over de partijlijn zelf’. T.a.v. de buitenwereld kon de kp zich nauwelijks verweren tegen de verwijten als zou de politieke lijn van de partij niet in Brussel maar in Moskou bepaald worden; de breuk met Tito werd slaafs geslikt, evenals het neerslaan van de Berlijnse opstand in 1953, evenals de theorieën van Zjdanov over proletarische kunst of van Lysenko over wetenschap. Van Hoorick trekt zich in '47 in Aalst terug, maar keert van '49 tot '54 naar het nationaal secretariaat terug. Hoe zwakker de kp echter werd, hoe verstikkender de atmosfeer die er heerste. Weliswaar trad er een zekere internationale dooi in en op het XXste partijcongres rekende Chroestjow met Stalin af. Toch bleef de malaise bestaan: ‘Ik kan het niet verklaren, maar het is net alsof ik aanvoel dat de persoonsverheerlijking rond Stalin niet de enige oorzaak van al dat onheil is geweest’. In maart '56 pleit Van Hoorick op een zitting van het Centraal Comité voor een toenadering tot de socialistische organisaties. Als een vreedzame overgang naar het socialisme mogelijk is, moeten op organisatorisch maar vooral op elektoraal vlak de konsekwenties getrokken worden uit het overwicht van de sociaal-demokratische organisaties, aldus de redenering. Sekretaris Lalmand snauwt hem af: ‘Bert Van Hoorick, liquidateur du Parti Communiste’. De Hongaarse opstand van 1956 betekent een nieuw breukpunt; in de Aalsterse gemeenteraad verklaart Van Hoorick publiek de Russische inval onmogelijk te kunnen goedkeuren. Op gemeentelijk vlak was er al rond konkrete punten een toenadering geweest tussen socialisten en kommunisten. ‘Vooral de | |
[p. 566] | |
uitzichtloosheid en de nutteloosheid waarin de kp in België en vooral in Vlaanderen vervallen was zaten mij dwars. Ik had de Partij verheerlijkt. Mijn liefde was tot een dergelijke graad van ziekelijkheid gegroeid dat ik de Partij niet meer als een middel maar als een doel op zichzelf zag. “Right or wrong, my party”. Nu ik uit deze droom was ontwaakt, was het mij niet meer toegelaten nog te spreken over enig wezenlijk doel van de Partij’. Van Hoorick was er niet de man naar om de konsekwenties van zijn opvattingen niet in daden om te zetten. Begin '57 kondigde hij zijn vertrek uit de Kommunistische Partij aan, en even later sloot hij zich aan bij de bsp waar hij zijn politieke loopbaan zou voortzetten. Dat het eindpunt van deze mémoires in 1958 ligt, heeft velen verbaasd. Bert Van Hoorick zetelde namelijk nog tot 1977 als bsp-volksvertegenwoordiger in het Parlement en bleef tot in 1979 gemeenteraadslid in Aalst. En ook zijn inzet in de dagen van de Grote Staking in '60-'61 moest niet onderdoen voor zijn vurig optreden tijdens de staking van 1936. Naast die militante herinneringen moet ook Van Hooricks belangrijke inbreng op het Vlaams socialistisch congres van Klemskerke in 1967 beklemtoond worden, waar hij met de federatie Aalst zonder omwegen voor een Belgische bondsstaat met twee deelstaten Vlaanderen en Wallonië en een afzonderlijk gewest Brussel-Hoofdstad pleitte daarin bijgevallen door mijzelf als rapporteur op het Congres. En op gemeentelijk vlak is er zijn werk als Schepen van Onderwijs en Cultuur, waarbij hij o.m. voor een voorbeeldige uitbouw van het bibliotheekwezen zorgde die nu nog voor vele Vlaamse gemeenten model kan staan. Het is bijgevolg niet mogelijk een artificiële scheidingslijn te trekken tussen een ‘aktieve’ periode als kommunistisch militant en een ‘stille’ periode als socialistische mandataris. Ook de uitspraak van Van Hoorick zelf als zouden er nog genoeg getuigen zijn om de periode na 1958 te beschrijven, voldoet niet helemaal. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat Van Hoorick de behoefte voelde om uit te leggen hoe op een goede twintig jaar tijd | |
[p. 567] | |
zijn aanvankelijke geestdrift op een bittere desillusie uitmondde. Van Hoorick is niet de enige geweest die zich na de oorlog van de kp afgekeerd heeft en naar de bsp overgestapt is - zelf vermeldt hij uitdrukkelijk Georges Hebbelinck, Louis Paul Boon en Maurice Roggeman. Van Hoorick is ook niet de enige die het verhaal van de langzame ontluistering van het kommunistisch ideaal neergeschreven heeft. Talrijke bekend klinkende namen als Arthur Koestler, Ignazio Silone, André Gide, Arthur London hebben reeds voordien het proces van het stalinisme opgemaakt. In België dringt zich onvermijdelijk de vergelijking op met het relaas van Fernand Demany, leider van het Onafhankelijksheidsfront en na de oorlog kommunistisch volksvertegenwoordiger en minister, die in 1950 de Kommunistische Partij verliet(1). Het werk van Demany beperkt zich in feite tot een beschrijving van het langzaam oplopend konflikt tussen hem en sekretaris Lalmand; de opzet was ook beperkt tot een antwoord op de door hem lasterlijk aangevoelde aantijgingen die vanuit kommunistische hoek tegen hem geformuleerd werden na zijn vertrek uit de kp. Van Hooricks opzet is ruimer, nl. de beschrijving van zijn hele politieke evolutie tot zijn breuk met de kp; de toon is dan ook serener, de verwerking van zijn kommunistisch verleden evolueert nooit tot een afrekening. Dat Van Hoorick op het ogenblik van zijn vertrek uit de kp één van de boegbeelden, zoniet hét boegbeeld van deze partij in Vlaanderen was, verleent uiteraard een specifieke dimensie aan deze mémoires. Mémoires zijn uiteraard altijd een tweeslachtig genre, historisch werk en historische bron tegelijk, maar dat kan ze ook dubbel interessant maken. Zelf verklaart Van Hoorick geen historisch werk te hebben willen leveren, maar een eenvoudige getuigenis te formuleren: ‘Ik heb getracht mijn waarheid neer te schrijven, mijn deel van de waarheid’. En als zodanig vormt zijn getuigenis een bijzonder interessant gegeven over stalinisme en het merkwaardig fenomeen hoe dezelfden die alles veil hadden om de nazidiktatuur omver te wer- | |
[p. 568] | |
pen, de stalinistische diktatuur met dezelfde inzet verdedigden. Van Hoorick sluit bij de kp aan op het ogenblik dat in de Sovjetunie de ene zuiveringsgolf op de andere volgt. Hij vermeldt trouwens terloops hoe zijn leerboek - Boekharin's abc van het Communisme - in 1937 verboden lektuur wordt; het voorval krijgt vier regels toebedeeld en waarschijnlijk zal Van Hoorick er zich op dat moment niet langer dan vier minuten zorgen over hebben gemaakt. De Sovjetunie ligt immers voor de jonge Van Hoorick ver, zeer ver; het is het land van de Revolutie-met-een-hoofdletter, vanwaar geestdriftig makende films als Eisensteins Potemkin of Generale Lijn komen, het land waar John Reeds Tien dagen die de wereld deden wankelen zich afspeelt. De strijd tegen militarisme en fascisme, de solidariteit met de Spaanse republiek, de opbouw van de kommunistische beweging slorpen al zijn energie op. Later komt daar in de Oorlog nog het prestige van het Rode Leger bij, samen met het besef van de totale inschakeling van de kommunisten in heel Europa tegen het fascisme. Welke kommunist kan er aan Stalin gaan twijfelen op het ogenblik dat heel het Russische volk zich tegen de nazi-invallen keert? De twijfels zullen bij Van Hoorick later komen: niet op basis van buitenlandse voorvallen (zoals een Leo Michielsen bvb. bij wie al kort na de oorlog rond de veroordeling van Anna Pauker in Roemenië vragen gingen rijzen) en ook niet op basis van de interne partijwerking. Van Hoorick reageert niet wanneer Slansku, Rajk, Kostov en niet in het minst Tito van de ene dag op de andere van verzetshelden tot renegaten en fascisten gebrandmerkt worden. Ook op uitsluitingen en ‘zelfkritieken’ in de kp reageert hij niet, ook al gaat het ongerijmde ervan niet aan hem voorbij. Het is de slinkende aanhang van de kp, de opeenvolgende elektorale afstraffingen, het besef in een legerstaf zonder leger te werken die gestalte zullen geven aan zijn twijfels. De verbondenheid met het volk is voor Van Hoorick het primordiaal element geweest om de geldigheid of de ongeldigheid van een politieke lijn te beoordelen. Op het moment dat het proletariaat de kp massaal de | |
[p. 569] | |
rug toekeert worden de steriele dogmatiek en het ondemokratische partijleven niet langer als een noodzakelijk kwaad geduld. Aan deze bedenkingen moeten wij onmiddellijk toevoegen dat in tegenstroom niet terug te brengen is tot een geschiedenis van een partijmilitant. ‘Een communist van alle tijden’ titelt J. Vermeersch zijn artikel in de rode vaan; ‘Een militant van alle tijden’ zou misschien een juistere titel geweest zijn. Maar nog veel meer dan om het individueel verhaal van een militant gaat het om het verhaal van de zich onder telkens nieuwe vormen herhalende strijd tegen uitbuiting en verknechting waarmee Van Hoorick zijn lot verbonden heeft. En het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat in deze verwevenheid met de konkrete realiteit Aalst een centrale rol speelt. Aalst, en ook Boon: het voornemen om zijn talrijke belevenissen in boekvorm uit te geven, schrijft Van Hoorick toe aan het voorstel van Boon om samen een vervolg te schrijven op Boons monumentaal oeuvre over Pieter Daens. Maar, vervolgt Van Hoorick, ‘ik had er toen geen tijd voor. Toen ik die wel had, was Boon gestorven’. En toch is Boon uit in tegenstroom niet weg te denken, ook al wordt de vriendschap Van Hoorick-Boon nu ook niet over elke bladzijde breed uitgesmeerd: Boon wordt enkel vermeld wanneer Van Hoorick hem en Roggeman in 1945 vraagt aan De Rode Vaan mee te werken, en een tweede maal wanneer Boon De Rode Vaan verlaat en zijn tenten bij de Vooruit gaat opslaan. Neen, de aanwezigheid van Boon vinden we het meest terug in die konstante aandacht voor het dagelijks lief en leed van het Aalsters proletariaat. Proletariaat is bij Van Hoorick geen abstrakt begrip dat een anonieme massa omschrijft, maar een opeenvolging van raak getypeerde volkse figuren, met een reeks komische, soms tragische anekdoten. Er zijn momenten van feest, van pijn, van haat, van verliefdheid, van woede, van ontroering. Er is enerzijds het sappig verhaal van de verschijning van Onze-Lieve-Vrouw in de Koolstraat, maar de toon wordt anderzijds wrang en scherp wanneer leef- en werkomstandigheden van de naar Wallonië pendelende kolenputters of van de in de continu's werkende textielarbeid- | |
[p. 570] | |
sters geschetst worden. Er zijn de hallucinante hoofdstukken over de hel van Breendonk en Buchenwald, er is ook de bezielde beschrijving van de woelige dagen van de Koningskwestie. ‘Niets menselijks is hem vreemd’ zou dan ook geen onlogische samenvatting van de filosofie van de auteur zijn. |
|