| |
| |
| |
[Nummer 5]
Ivo Michiels
De vrouwen van de aartsengel
Journal brut, boek een
Sarah of het Onophoudelijk Begin
Waar het begonnen is? Of wanneer? En hoe? Ach, is een mens wel ooit in staat met enige nauwkeurigheid te achterhalen waar juist wat begon? Ik weet het, die verzuchting komt gevaarlijk dicht in de buurt van de locus communis, ik ben me daar van bewust, maar waarschijnlijk bedoel ik iets anders: dingen houden namelijk nooit op te beginnen, ze gaan daar bestendig mee door tot op een bepaald ogenblik zo'n punt-van-aanvang is bereikt dat voor jou, iemand, voor mij, daadwerkelijk een/hèt Begin is. Wat met andere woorden wil zeggen, dat datgene wat wij het/ons begin noemen, in werkelijkheid niets anders is dan een voortgezet stadium van begin(nen), een min of meer toevallige halte op het Traject Begin. Zodat, zelfs wanneer zo te zien iets bezig is af te lopen, nog voortdurend prikken van begin overblijven, ja, er reeds lang nieuwe mogelijkheden van begin zijn aan toegevoegd. Ik houd van die gedachte. De gedachte van het Onophoudelijk Begin.
Voor mij ligt jouw begin, het Begin-jij, op die verre avond (en een
| |
| |
goed deel van de nacht) toen een ondoordringbare mist het kasteel en de hele streek dermate verhulde, dat het nog een wonder mag heten dat we tegen middernacht zo talrijk waren, de dames en de heren drupsgewijs, zij het met bewonderenswaardige regelmaat afgeleverd, als het ware door de mazen van de mist gedropt op het bordes, nog bevend van de doorstane emoties, nerveus lachend om de gelukkige afloop van een onwezenlijke rit bergop bergaf zonder op armlengte afstand ook maar een schijn van schaduw, een punt van herkenning, aanknoping. Maar we waren er, jullie, wij. In die avond zie ik je staan, klaar omlijnd, en van dan af ben j'er ook voorgoed. Het doel van dit avondlijk samentreffen in de heuvels was onduidelijk: we waren geïnviteerd ten-huize-van, de ontvangst had iets met kunst te maken, er waren de bekende gezichten, artiesten, verzamelaars, vrienden. Weelde en geborgenheid hadden zich andermaal present gemeld. Tegen de morgen aan werd er nog gedanst, schuivende schimmen in de slierten mist over het terras, de pelouse beneden. Maar toen was je alweer weg, de mist in waaruit je weer te voorschijn bent gekomen als diegene die je nu, jaren later, geworden bent: mijn... ik mag niet zeggen mijn vrouw, dat is te weinig, als de vrouw. Is dat teveel?
Ik merk nu, terwijl ik de voorgaande paragraaf overlees, dat ik van de plus minus beschouwende toon van bij de aanvang, aankondiger van een neutrale, ofschoon mogelijkerwijs vertrouwelijke, vertellerstoon die had moeten volgen, plots ben overgeschakeld op de aanspreektoon, m.a.w. bezig ben zoiets als een brief te schrijven terwijl dit, hand op het hart, hoegenaamd niet de opzet was. Alsof ik aan jou, uitgerekend aan jou, nogeens het verhaal zou overdoen dat voor ik weet niet hoeveel honderd keer honderd procent jouw verhaal is. Ik die aan Sarah de fabel zou opbiechten van Sarah! Tenzij... Zou het kunnen dat ergens in mij stiekem het vermoeden aanwezig is dat jou toch en dus ten onrechte iets is onthouden, dat je inderdaad niet alles weet van wat je gevoeglijk, gezien je hoofdrol, hoort te weten, misschien wel alles (of nagenoeg) omtrent het zichtbare en zelfs onzichtbare verloop van onze godengezegende romance, de feiten en intenties en zo, de gelaagdheid en het hele wonderbaar beleven samen, dat wel, maar misschien toch niet alles over zekere geheime samenhangen, over allerpersoonlijkste stimuli, mijn stimuli dan, en vooral over mijn Ver- | |
| |
bond met Lot en Geschiedenis, het constant verzwegene (vandaar de toegestane hoofdletters)? Het is waar, van dat verzwegene, het is waarachtig waar, al heb ik wel gespeeld met de gedachte dat je ook daar reuk van had, op de een of andere manier, er is zoveel dat je soms plots scheen door te hebben ofschoon ik je met geen woord had ingelicht. Het blijft desondanks een verrassende ervaring: ik begin een vertelling en er ontstaat een briefachtig iets. Dit soort verschuivingen tijdens het opstellen, het ingrijpen onderweg op de tekst, zijn vrijwel nieuw voor mij. Hoe emotioneel georiënteerd de schrijfaandrift meestal ook, doorgaans heeft het tekstgezicht van bij de aanvang zijn vaste trekken: het nagestreefde (taal)portret wordt niet hals over kop een ander portret. Of is
het precies dat wat zich hier voordoet: een vorm, eerder dan een broehaha van gevoelens etc. (van het Franse brouhaha, verward geschreeuw, zo'n stevig woord vind ik dat), die zichzelf kiest-al-komende, zomaar uit zichzelf overschakelt van het een naar het ander zonder mijn nadrukkelijke toestemming? Hoe ook, ik zal daarmee nu verder gaan, schrijven zoals het komt, brief die geen brief wil zijn, vergeet deze parenthesis. Alleen: voortaan, op dit gladde ijs, is alles mogelijk.
Ik schreef dus, in de aanvang is er het kasteel, aan het ‘eind’ (voor zover dit woord toepasselijk) staat opnieuw een kasteel, niet hetzelfde kasteel weliswaar maar is dit niet juist zo typerend voor ons: geeft het niet meteen de grandeur aan waarmee onze gemeenschappelijke ervaringen zich de jaren door hebben getooid? Ja, is tussen ons ooit wel iets op een lager plateau terechtgekomen? Iets van die aard schiet me in ieder geval niet te binnen. Mocht zich evenwel ook zo'n moment hebben voorgedaan, zo'n ogenblik van afdaling, dan hoor j'er nog van, ook dààrvan. Inmiddels staan tussen kasteel èèn en kasteel twee (en het zal wel waar zijn, dat nummer twee op de een of andere manier niet denkbaar is zonder nummer een, het kan, maar daar zullen we het later nog over hebben mocht daar aanleiding toe zijn) de wij-jaren gespannen als... Ik wilde schrijven ‘gespannen als een touw’, maar ik twijfel of dit het goede beeld is om te illustreren hoe logisch, hoe voorspelbaar - althans achteraf beschouwd - met en tussen ons alles geëvolueerd is, zonder brutale schokken, geleidelijk, sereen zelfs,
| |
| |
zij het daarom niet minder onafwendbaar. Alles, zo lijkt het, vooraf neergelegd (en nog wel neergelegd in de juiste bedding van Tijd en Historie als ik zeggen mag), voorbeschikt en dus aanwezig nog eer de dingen reëel in het bewustzijn, het mijne, het jouwe (het jouwe?), hun preciese plaats konden vinden, geduldig vloeiend, ik bedoel, wij met geduld en vanzelfsprekendheid naar elkaar toe vloeiend, tot aan de eerste stroomversnelling die plotseling optrad, kort geleden, een paar maand nog maar, het is haast niet te geloven. Om van dan af met donderend geraas vooruit te schieten, de gebeurtenissen/aandoeningen niet meer te stuiten, een keten van ontploffingen die elkaar in steeds sneller tempo opvolgen.
Ik beheers me niet, ik heb het nu eens over een touw, dan weer over een stroomversnelling, of over ontploffingen, en ik heb bovendien de indruk dat mijn relaas ook orde mist. Maar echt, doet het ertoe? Doet het ertoe dat ik nu het liefst dit briefbiechtverhaal met zijn dubbelzinnige bestemming zou onderbreken om bruutweg een aantal keren jouw naam te schrijven? Zo: Sarah, en Sarah, en Sarah, Sarah Sarah Sarah Sarah SarahSarahSarah, altijd voort. Maar het wordt tijd, ik moet de feiten op een rijtje zetten, me naar het ‘constant verzwegene’ toe schrijven: je bent getrouwd, je man is een honorabel industrieel, je hebt twee lieve, schattige, harmonische kinderen, een jongen en een meisje, de koningsdroom, je bent joods, je bent niet gelukkig, niet helemaal, je hebt mij, niet helemaal, ik bedoel niet helemaal volgens de code, je bent verliefd en je hebt verdriet om zoveel dat in deze/de liefde onvolkomen moet blijven, en je hebt angst, ook, doorlopend. Angst voor de bom, ik weet het wel, we praten er nooit over maar ik weet het, ik ken je dapperheid. Een keer ben je op het nippertje ontsnapt, dat was net voor onze stroomversnelling op gang kwam. Ik stond te trillen toen ik het nieuws vernam over de radio, hoe een nieuwe aanslag aan de reeks was toegevoegd: Haïfa, München, Parijs, Antwerpen, Wenen, Marseille, straks... Ik heb je terstond opgebeld, raakte van opwinding en ellende in de war met de internationale nummers, draaide alsmaar het nummer van het verkeerde land. Je was ongedeerd, je zei: Het lijkt wel weer oorlog. Heeft de terreur onze privé-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
aandoeningen op de een of andere manier gestimuleerd, de ontplooiing ervan versneld? Hebben dood en dreiging ons, mij, mij vooral, bewust(er) gemaakt, het besef aangewakkerd dat geen tijd meer kan verloren gaan? Ha, het eerste wat ik echt van je aanraakte (aanstootte, aaide, vluchtig, als bij ongeluk, ofschoon ik me vandaag afvraag: wàs het geen ongelukje, ik meen, beperkte de intentie zich niet veeleer tot de beweging eerder dan tot de voltooiing?) was je tepel, links, onder de zijden smuk van je blouse, een spijkerharde stip op de verdoken hunker van je lichaam. Hoe durfde ik? Nog sta ik versteld van die verbijsterende reflexen, de mijne èn de jouwe: ik die daar brutaal de grens overschreed, niet alleen de grens van de schroom, van het jarenlange droomwachten, maar nog zoveel andere grenzen, daarover later, en jij, uit je cocon van koel fatsoen, ergo, uit de fataliteit van je joodse kwetsbaarheid naar mij toe reagerend met je lichaam, althans wat mij daarvan werd toebedeeld, de duur van een seconde aangehouden, de harde stip al opgericht nog eer ik je aanraakte, je antwoord gegeven lang voor de vraag onontkoombaar was geformuleerd. Weet je 't nog? Je zat neergehurkt bij de haard die ik voor jou had aangemaakt. We waren voor het eerst alleen, heel even. Je zei iets, drie vier woorden die niet tot me doordrongen, slechts je onvervangbare Italiaanse accent schoof mee door het suizen in mijn oren. Misschien heeft dit de geleidelijkheid in de hand gewerkt: we zijn nooit met z'n beiden alleen geweest, we hebben de afzondering ook nooit gezocht, niets hebben we uitgelokt, in die dagen niet. Een enkele keer, een middag vol zon, is het lot ons gunstig geweest, plus minus twee jaar geleden is dat. We waren er niet rijp voor, voor zoveel fortuin. Je toonde je gasten de zomerse weelde van je latijnse tuin, onderweg viel de een na de ander af, verdween tussen de heesters, zodat we lang voor het eind van de tocht eenzaam achterbleven, wij
beiden, hakkelend tussen de rozen. Ik zei: Aranjuez, helemaal ernaast, niet zò ernaast. We liepen over het smalle pad tussen de perken en een paar maal heb ik het gewaagd met de toppen van m'n vingers je bovenarm te beroeren, het was ternauwernood een aanraking. Daarna, twee jaar
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
niets meer, wel schroom, en verre warmte, en wachten. Tot, na het voorspel met de tepel, het incident bij de telefoon is gekomen, een regelrecht offensief, zo moet ik het wel noemen. Waarschijnlijk nam ik je geruststellende reactie op mijn driestheid, of wat ik daarvoor hield, en op de eigen ontsteltenis die daarmee gepaard ging, min of meer voor een aansporing. Nauwelijks was ik je daar bij de haard nabij gekomen of ik rende het vertrek uit, stormde de trap op naar mijn kamer. Daar bleef ik overstuur van het raam naar de deur lopen, en terug en terug: nu zou er wel gauw een eind aan komen, alles uit nog voor het was begonnen! Toen ik ten slotte voor het avondmaal weer beneden kwam, familie en gasten compleet verzameld, glimlachte je mij toe, vroeg: Waar was je?, overlopend van pardon. In een flits zag ik mezelf als de twijfelachtige held uit een antiek verhaal, immers: dit jongensachtig bedrijf, klopte dit wel voor de man van rijpere leeftijd die ik fataal was?, en dit hele gedoe van toenadering en vlucht, van bloheid en ingetoomd, vehement verlangen, hoorde dit niet veeleer thuis in een romanesk verzinsel uit de negentiende eeuw dan in een heden waar rechttoe-rechtaan de leus is, het vanzelfsprekend spoor voor oud en jong? Niet zodra zag ik je de dag daarop bij de telefoon staan, de rug naar mij toe gekeerd, en geen levende ziel in de buurt, een paar bekende stemmen op de achtergrond, opklinkend uit de tuin, de opglooiing naar het kasteel toe, dat wel, of ik sloeg mijn armen rond je middel, drukte, kneep. Ik vlijde mijn hoofd tussen je schouders, zoende je blouse, je nek, duwde in een opwelling van wellust mijn buik tegen je aan, mijn knieën die jouw waden vulden, dan opwaarts drongen. Je telefoneerde met je moeder, je zei aldoor: ja mama, zeker mama, zo is het mama. Mama mama mama terwijl ik je langs achter in mijn greep hield, kneedde drukte zoende, je plotseling losliet en van je wegliep, twee drie passen, en de handen voor het aangezicht sloeg,
wachtend op de vervloeking die onvermijdelijk zou volgen wanneer zo dadelijk de hoorn weer op de haak viel. Ciao mama! Dat je me had laten begaan, niet naar mij had getrapt noch gepoogd
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
had mij van je af te schudden, al was je dan ook in gesprek met je moeder, ja, dat de telefoon ook en nog zoveel meer jouw excuus was om niet te hoèven trappen, het drong pas veel later tot me door. (Valt het je op dat dit omstandig verhalen, weder-samenstellen is misschien juister, tevens een taktiek van opschorten is, althans daarop lijkt? De aangewende techniek beperkt zich trouwens niet alleen daartoe: jou geen gegevens onthouden, geen gekende geen ongekende, dààr gaat het om. Hoe anders tot inzicht te komen want dit moet/zal wel het streven zijn: het inzicht, niet de rechtvaardiging, neenee, niet de pleitrede, neenee, uitsluitend het inzicht, kennis van de juiste toedracht, het peilbare/onpeilbare, deze liefde en gene (gene wàt?), van datgene waar ik in dit verhaal zo langzamerhand mee aan moet komen, niet zomaar de vrouwen die je vooraf zijn gegaan, neenee, alleen die ene, het eerste huwelijk, de omstandigheden daarvan, de lugubere epoque, het decorum van die onherstelbare akte, de geboorte van de zoon en dit houdt in de geboorte van de dood indien zoiets mag gezegd worden, maar het is nog te vroeg, geduld, geduld, luister voort hoe wonderbaar wij...). Op weg naar het vliegtuig was het duidelijk dat we het nieuwe stadium definitief waren ingetreden. Het afscheid was al geen afscheid meer, of liever, het werd pas voorgoed een afscheid nu er echte pijn was, en hunker, het gaan weliswaar reeds de voorbode van het aanstaande komen maar niettemin een gaan, voorlopig èn afgrondelijk, niets minder. De rit ontpopte zich tot een rusteloos reiken naar verboden kontakten: handen die heimelijk naar elkaar toe kropen, een vluchtige druk op knie of wervel, rillingen, blikken. De omhelzing te midden van de passagiers in de hal hield, voor wie niet was ingelicht, z'n officiële fatsoen. Maar zie: je lippen, in het langstrekken naar mijn andere kaak toe, schoven rakelings over mijn mond en
kusten hem. Je ogen traanden, het ontging me niet, je vingers knepen waar ze mij knijpen konden. Zo vielen steeds opnieuw de jaren van ons af. We hadden geen leeftijd meer, al realiseerde ik mij tegelijk met toene-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
mende warmte hoe grijs je haren wel werden, en hoe wit de mijne waren, sedert lang. (Juist: alle tentoongespreide jeugdigheid ten spijt, veel tijd rest mij niet meer. Ik wil daar niet op ingaan nu heel anders aan bod moet komen, maar niettemin: kan ik het helpen dat het besef van einde en eindigheid onafwendbaar mee komt spelen?). Ik huilde pas toen je al hoog in de lucht hing, wakend over je echtgenoot en je kinderen. Het gewicht van de afstand, ook dat was iets nieuws. Een nieuwe pijn.
Van meetaf ontwikkelde zich een drukke, zij het ietwat hortende correspondentie tussen onze beide huizen in onze onderscheiden landen. We hadden een eenvoudig systeem bedacht om onze brieven veilig bij elkaar ter bestemming te brengen. Al gauw echter gebeurde het onverwachte: jij die aanvankelijk veelal telefoneerde en pas na verloop van tijd tot schrijven je toevlucht nam, zelfs van jezelf beweerde dat het je niet lag, het in ieder geval ten enen male ontwend was, werd een verwoed opsteller van brieven, terwijl ik, mij van meetaf met bijna supraprofessionele passie aan het papier toevertrouwend, er allengs de brui aan gaf. Omdat schrijven tout court steeds het eerste is wat uitvalt. Onze liefde, hoe platonisch noodgedwongen ook, bloeide vrijelijk open, trotseerde grens en afstand, maar: het schrijven viel uit! Nou, zo goed als. Aan het boek, De vrouwen van de aartsengel, waaraan ik tot dan toe met overgave had gewerkt, werd wekenlang geen letter meer toegevoegd, en wat de brieven betreft, op de bladzijden die ik je met trots had toegestuurd volgden de bladzijden die ik weliswaar nog schreef maar niet verzond, ergo: er ontstonden bladzijden die ik ook niet meer schreef, hooguit bedacht. Het verschijnsel was/is mij niet vreemd. Telkens wanneer de emotie op een te overweldigende wijze bezit van mij neemt, zakt iedere vorm van schrijfpotentie uit mij weg. Het geschreven woord wordt een ondraaglijke last en het vooruitzicht alleen al, de pen te moeten opnemen, wekt de koorts,
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
met neiging tot braken gepaard gaande, in mij op. Zelfs thans, nu ik daaraan terugdenk, moet ik mij een weinig geweld aandoen, ofschoon daaromtrent iedere storing alweer is weggewerkt, de verwarring bedwongen, de stabiliteit veroverd. Dat ik heden deze regels schrijf, vermàg te schrijven, moge het overtuigende bewijs zijn van mijn geharmoniseerde liefde, de periode van schrijfnegatie die eraan vooraf is gegaan, het bewijs van de diepgang van de gevoelens, van de duurzaamheid waarop het allemaal gebouwd is. Ik wil maar zeggen: niets aan deze/onze verhouding heeft iets van het vlotte, prozaïsche, geïnstitutionaliseerde dat de courante liaison - wat een afkeer heb ik voor dat woord! - haast per definitie kenmerkt. Hier zijn, mocht je daar ooit aan getwijfeld hebben, alle tekenen voor hechtheid en serieux aanwezig. Waar het schrijven ophoudt begint de beproeving, waar het schrijven weer aanvangt eindigt de neergang.
Op een dag heb je mij, in Franse vertaling, een boek gezonden van Solzjenitsin (dat ik niet bepaald overloop van artistieke verering voor deze Rus moge hier buiten beschouwing blijven). Vooraan in het boek staat een inleidende tekst waarin je drie passussen hebt aangestreept. Eerste passus: ‘Il faut savoir saluer les miracles. Les saluer à temps.’ Passus twee, waarin het gaat om de gaven die de inleider op Solzjenitsin betrekt maar die jij in je lieve grootmoedigheid mij toedicht: ‘La modestie du vrai courage. La retenue de ton. La gravité. Le goût infini de la vérité. L'art de dire le plus difficile. Et un coeur plus grand que tous les malheurs.’ Ten slotte de derde passus, waar de inleider een uitspraak overneemt van Tsjechow die Tolstoi in de bloempjes zet: ‘Lui existant, il est plus facile de vivre et de créer.’ De eerste aangestreepte passus heb ik volmondig beaamd, de tweede met klem afgewezen, en de derde heb ik als volgt gewijzigd: ‘Elle existante, il est plus facile... enzovoort.’ Hoe kenschetsend is deze anek-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
dote voor de toon van tedere waardering die wij elkaar van meetaf hebben toegedragen. Het was jouw prille manier om mij met een geschrèven tekst te benaderen, straks zouden je brieven, dit wil zeggen je eigen woorden komen. Ik van mijn kant heb je van bij de aanvang bedacht met getuigenissen waarin ik mij onverbloemd uitzegde en er zijn zinnen naar je toe gegaan die ik mij nog duidelijk herinner:
- ‘Leven met leven beantwoorden, warmte doorgeven aan warmte.’ (Je was ziek, de passie putte je uit, ik wilde dat je een dokter zou raadplegen, je extra zou verzorgen, vandaar deze zin. Lees er die brief nog maar eens op na, het was de tweede of de derde.)
- ‘Liefst zou ik nu heel stil, naast jou, jouw hand in de mijne, naar de zonsondergang blijven kijken, de hemel rond ons purperrood, de rotsen, het hele dorp purperrood, en dan de stilte die over ons komt als een omhelzing. Zo te staan, tot niets meer in staat dan jou lief te hebben.’
- ‘Een overweldigend gevoel van onmacht heeft zich van mij meester gemaakt. Ja, zo is het: in een hemelse onmacht dompel ik mij onder.’
- ‘Mijn liefde voor jou is zo groot dat ik bereid ben een deel van die liefde erbij in te boeten.’ (Niet verzonden, deze tekst. Bedacht wel, uiteraard, maar niet verzonden.)
- ‘Alsjeblieft, prààt! Zèg! Ach zeg: Geen compromis / Jeruzalem / Lik me.’ (Niet verzonden.)
- ‘Zeg: Ik kom, ik kom. Zeg het! Zeg het!’ (Niet verzonden, toch verzonden, niet verzonden.)
Toen van mijn kant het briefschrijven stokte, de spanning, lees: het verlangen, te hevig werd en ik met je veelvuldige telefoons geen genoegen meer kon of wilde nemen, toen ben ik brutaal komen overwippen, of hoe moet ik zo'n vluchtige sprong heen en terug van ruim dui-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
zend kilometer Romewaarts anders noemen? Ik zei: Ik wil je zien, tenminste dat, zij het in een flits en vanop veilige afstand als 't moet. In totaal plus minus tweeduizend kilometer voor 'n glimp van jou, het leek me niets overdreven. Dat ik de trein verkoos boven het vliegtuig doet hier minder ter zake, ik kwàm. Ofschoon je me nog een week liet wachten eer je het aandurfde, voor je mijn komst had ingeschakeld in je dagelijkse patroon van voorbeeldige echtgenote. En nog vraag ik mij af, of je het in die koortsige uren vooral praktisch moeilijk hebt gehad ofwel moreel. Maar praktisch zeker ook, want ten slotte, en ik heb geen enkele grond om daaraan te twijfelen, ben je voor het eerst in je leven aan zoiets als de ontrouw toe en waar in jouw/jullie/onze opvoeding het sprankeitje flair vandaan gehaald om het daarmee gezwind tot enigerlei vorm van legaliteit of binnenhuwelijkse acceptatie te brengen? Bovendien wilde je me niet die hele godsonmogelijke reis laten maken voor slechts een karikatuur van een ontmoeting. We zouden elkaar vast een paar uur zien, ergens op een ongevaarlijke plek ver buiten de stad, in de heuvels, jouw keuze. Dat onze eerste klandestiene tocht naar een beroemde abdij is gegaan en wij ook met onze volgende amoureuze wandelingen steeds in de buurt van palazzi en villa's hebben vertoefd, het zal alweer geen toeval zijn. Het aanvangsniveau bleef immerdoor gehandhaafd, minder was uitgesloten!, en al hebben we daar nooit over gepraat, we streefden het na, samen, zonder afspraak. Vijf zes reizen, twaalfduizend kilometer heb ik aldus afgelegd, telkens voor een tocht naar een koninklijke tuin, een beroezende naam, een archaïsche stilte. Nooit heb ik het erop aangelegd je pudeur te verstoren, de dag-van-het-onvermijdelijke brutaal af te dwingen of te bespoedigen. Ik heb jou/ons de tijd èn de
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
kilometers gegund. Zo zijn we elkaar voetje voor voetje, et c'est bien le cas de le dire, nabij gekomen. Tot je op een middag het medaillon ontdekte. Ik heb over dat kleinood al eerder geschreven in mijn boek Dixi(t), maar het boek is alsnog niet in het Italiaans vertaald en je hebt het dus niet kunnen lezen. Verrast keek je naar het Hebreeuwse teken op mijn borst, je spelde het woord dat in gouden vlammetjes over de gouden Davidster is aangebracht en de manier waarop je het Chaj uitsprak had alweer iets Italiaans, het klonk als Ciao. Ik was blij dat we zo ver naar elkaars naaktheid toe waren geëvolueerd en waarachtig, ik feliciteer mezelf met het feit dat de naaktheid er was vòòr het medaillon en niet omgekeerd. Zelfs een duwtje van het toeval zou ik als onfatsoenlijk hebben ervaren, nimmer zou ik kunnen accepteren dat juist het medaillon je toeschietelijk zou hebben gemaakt, als een soort koopsom zou hebben gefungeerd, je tot ultieme overgave hebben aangespoord. Jij bent joods, niet ik, ik draag slechts het uiterlijke Teken op de borst en ik heb daar mijn ‘toevallige’ redenen voor zoals je mogelijk eens zult lezen, maar ik zweer het, het is niet waar wat sommigen bij het verschijnen van het boek hebben beweerd, dat mijn identificatie met Jullie de delging zou willen zijn van een nooit ofte nimmer te delgen schuld want er is niets te delgen, in waarheid niet, alleen te dragen en o God nu dit nog, deze liefde waarover ik (je) schrijf, die ik reconstrueer in haar eenvoudigste veelvuldige verschijnselen en die ik, daar is geen twijfel aan, steeds opnieuw zal reconstrueren tot het einde van mijn dagen om je aldus en niet anders te zeggen, je voort en zonder ophouden toe te schreeuwen: Het is niet waar! Het is niet waar, deze hartstocht geldt jou, de vrouw - de vrouw en de vrouw -
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
niet je geloof, niet je afkomst, niet je milieu en noem maar op. Er is ook niemand te rehabiliteren. Wat denken ze, dat het in je opkomt jezelf met trompet en bazuin in eer te willen herstellen, gesteld dat er iets te herstellen valt, door op de hoogste trede van het hart naar de hemel te reiken? Schande over hèn. De nederigste onder de trotsen wil ik zijn, me onderdompelen in de zalige onmacht waarover ik je al eerder heb geschreven, tot niets meer in staat dan jou lief te hebben. Met iedere reis naar jou toe - en dus ook weer van je weg - werd het mij duidelijker: van de voorhistorie, of hoe heet dat, het vòòr-bestaan?, van de wachttijd af zijn wij voor elkaar bestemd, tweeduizend jaar geleden al ergens in elkaars verlengde gelegd, of nog langer. De trek naar de aarde toe, naar onze respectievelijke moederbuik, heeft ons, zoals in dat superbe verhaal van de Blauwe Vogel, uit elkaar gedreven en eindelijk, eindelijk, met het ene been alweer in het graf, ik toch, bijna toch, vinden we elkaar terug. Elkaar thans verliezen zou kunnen betekenen opnieuw tweeduizend jaar wachten en dat, je hebt het mij insisterend gezegd, kan/wil je niet meer opbrengen.
Er moet vermoedelijk een verband bestaan tussen de tweeduizend jaar waar ik het hier bij voortduring over heb en de tweeduizend kilometer (heen en terug) die ons scheiden. Ik zie het ook niet zo helder, maar zeker is dat de trein mij tot kronkelige bedenkingen aanzet. Alsof dit vervoermiddel, sedert ik van de auto meer en meer afstand doe, mijn notie van ruimte en tijd, van gaan en komen, van snelheid en bestemming weer anders oriënteert, anders ook dan in mijn jeugd en kindertijd die een armoetijd was zodat de trein vanzelf in mij voort-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
leeft als een armoevehikel, besmeurd met stof en stoom en van stank vervuld, ja er thans een dimensie aan toevoegt, een Jij-dimensie, om te beginnen. De pendelbeweging naar-Sarah-toe en van-Sarah-weg is tot nader order exclusief een treinbeweging, een nachtelijke beweging bovendien en soms - wanneer ik soezend en onrustig tegelijk in de slaapcoupé lig, de lakens glad als jouw huid over me heen, en het wiegen van de wagon als het wiegen van je schoot die mij in leven houdt, het neuriën van het ritme op de rails onder mij een muziek van pijn of glorie naargelang ik mij van je verwijder of naar je toe glijd - soms zou ik wensen de maanden/jaren die mij resten in de trein te mogen doorbrengen, zonder ophouden heen en weer te schuiven tussen station en station en dus tussen afscheid en begroeting en daarbij nooit en nergens meer uit te stijgen, nooit zo lang wij niet voorgoed, in leven of dood, verenigd zijn. Een andere keer is het veeleer een triviale ervaring die mij overweldigt en vergeef me dat ik daarmee kom aandragen maar wat zal ik je onthouden, dit onderdeeltje inzicht toch evenmin? Zo denk ik aan die nacht na mijn eerste tocht langs je Romeinse tuinen extra muros, toen ik de slaapcoupé deelde met een kortbaardige jongeman, nogal toevallig gedomicilieerd in mijn streek van adoptie vond ik en kennelijk van alle markten, om niet te zeggen van alle reizen thuis. Hem zou, zo bleek althans uit de kleurrijke verhalen waarmee hij mij onvermoeibaar bezig hield, vooral het Midden Oosten als commercieel verkenningsterrein, zoiets, zijn toegewezen. (Hoor je ze, de stem, snoevend zonder te ergeren? Hoor je ze?)
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
Dus: hij praatte en ik zweeg, zoals je wellicht vermoeden kunt. Hij praatte over Bagdad en Damascus zoals ik deze dagen over Rome en de plaatsen in de omgeving die mij, kuierend aan jouw zijde, langzamerhand bekend zijn geworden. Soit. We dronken op de goede buurtschap-voor-èèn-nacht en ik mag niet beweren dat hij krenterig was - ofschoon hij me na verloop van tijd toch voorstelde de rekening in precies gelijke helften te delen -, liet de transpirerende steward te pas en te onpas aanrukken met alweer een nieuwe voorraad dwergflesjes alcohol. Ik verheel niet dat een lichte onrust, om mij een woord van de dichter toe te eigenen, zich al die tijd van mij meester maakte, hoewel volkomen ten onrechte naar achteraf is gebleken, het zij toegegeven. We waren al gauw behoorlijk aangeschoten en ik kan mij niet meer voor de geest halen hoe ik in mijn pijama en uiteindelijk in de bedstee ben geraakt. Vaag zie ik nog hoe de man zich voor de nacht in een soort van boernoes wikkelde en zich, aldus omhuld, stijf bovenop de rode treindeken uitstrekte. Ik zonk weldra weg in een koortsige slaap, een Sarah-slaap, zo mag ik het wel noemen. Tegen de morgen aan hoorde ik mijn coupégenoot met enige luidruchtigheid plassen in de po die onder de kleine wastafel in het kipbakje ter beschikking staat en ik, mij in mijn dronkemansroes niet terstond bewust van plaats of gezelschap, alleen voort mummelend en dromend van jou die ik voor een nieuwe etappe van gescheiden optrekken had verlaten,
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
ik hoorde de urine stroelen en als een vuurpijl schoot het door me heen: dit is voor het allereerst dat ik dit hoor van haar, dit verrukkelijke hemelse geluid, en die gedachte maakte me helemaal warm en helemaal wakker, ze joeg het bloed in mij op en terwijl ik, met moeite half overeind komend op m'n ellebogen, de boernoesman weer op z'n laddertje zag klimmen, kneep ik de ogen dicht van spijt, niet van schaamte o neen want ik affirmeer met aandrang dat ik op het geluid van je intimiteit vurig ben blijven hopen en nogeens vraag ik om vergeving voor deze bekentenis maar ook dit behoort ertoe, tot alles wat met ons en met de waarachtigheid daarvan en met alles en alles te maken heeft, hoe schril het ook in tegenstelling staat met bij voorbeeld de verheven uitspraken die ik van jou heb genoteerd, die in hart en hersenen heb gegrift om er nimmer meer uit weg te wissen en toch, toch, zeg mij, sluit het een het ander uit? Die zonnige winterdag in het bos - ruiters trokken stapvoets op tussen de bomen en voor het eerst heb je je met hongerige kracht tegen me aangedrukt, ik voelde het persen van je pubis onder je losgeknoopte mantel - heb je mij de woorden gezegd waaraan ik week in week uit mijn verwachting heb opgehangen: Ik hou meer van jou dan van mijn kinderen heb je gezegd, ik zal mijn kinderen niet voor jou verlaten maar van jou hou ik het meest,
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
dat heb je gezegd. En later zei je: Ook wanneer je mij niet meer zoudt willen, ook wanneer je aan alles tussen ons een einde zoudt stellen, dan nog zou ik kracht blijven putten uit jouw bestaan. En nog later, onlangs, bij mijn recente reis: Indien jij sterft vòòr mij zou ik eveneens wensen niet meer verder te leven. Thans, het valt me in nu ik woorden van jou citeer, thans moet ik eraan denken hoe ik met geen syllabe heb gerept over haar die nagenoeg twintig jaar lang een voorbeeldige, wat zeg ik, een stimulerende/sterkende partner is gebleven en allicht is het niet zo heel kies van mij daarvan te gewagen op deze plaats, op deze bladzijden - af en toe rijst in mij zelfs de vraag of zij nog wel thuishoort bij de (gewone) stervelingen, of ze niet veeleer bij het geslacht van de engelen is in te delen, jawel: mijn/onze bewaarengel is ze, op de een of andere buitenaardse manier -, en even is het onmogelijk aan haar te ontsnappen omdat ook uit haar mond woorden in mij zijn overgedragen, achtergebleven, uiteraard. Hoe zou ik niet opveren van vreugde om zoveel gunsten, gaven, vrouwgaven die mij met gulle hand zijn aangereikt en het is waar, omdat ik met de dubbelzinnigheid zelden goede maatjes ben kunnen worden, daarom en
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
daarom alleen heb ik aan een stuk of wat huwelijken nauwelijks genoeg gehad. Monogaam ben ik van vrouw tot vrouw gegaan, niet als de hij-man/haan-man bij God niet, argeloos en trouw en week en kwetsbaar en grenzeloos naïef heb ik de rechte weg van de pijn en de reine dwaasheid verkozen boven die van het compromis en de soepelheid en waar nu dit (en dus jij) mij zal voeren is niet te voorspellen. Ik huiver bij de gedachte aan de toekomst die onberekenbaar is en kan ik het helpen dat ik al eens wakker schiet 's nachts en opschrik en je plotseling helemaal kaal voor me zie, de haren weggeschoren, je tanden bruin en gebrokkeld, met korsten op je lippen en zweren in je mondhoeken, elders ook, overal, en het gebeurt dat ik droom hoe over je vagina een grote gele ster zit gekleefd en ik doorboor de ster en zeg, roep, schreeuw: ik hou van jou, van jou, van jou, en begrijp je dat er onvermijdelijk schaamte komt opwellen? Want plus minus een miljoen jaar geleden heb ik nagelaten de Heren van de Sterren in het aangezicht te spuwen en iemand vraagt mij: Waarom, waarom heb je dat
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
nagelaten?, en ik antwoord: Misschien omdat ik te jong was, misschien omdat ik te bang was, misschien omdat ik te laf was, misschien omdat ik onwetend was, en misschien is dit allemaal samen hoegenaamd nog geen antwoord maar Saartje, Saartje geloof me, niets hebben wij daarmee te maken, niets niets niets, dit is geschiedenis, verleden, geen heden, geen toekomst, dit is pijn en dood en schande en ik ken ze, de pijn en de dood, beide, de schande ook, alleen: leven put ik uit de vrouw en jij bent de ene en de andere samen, vrouw en jodin en tot de ene richt ik mij, niet tot de andere, niet nu, sedert je naakt op me toe bent getreden, bij de ene kniel ik neer, niet bij de andere, de ene fluister ik toe, niet de andere: deze ogen zijn jouw ogen, niet van de andere, deze lippen zijn jouw lippen, niet van de andere, deze borsten zijn jouw borsten, niet van de andere, deze huid is jouw huid, niet van de andere, deze buik is jouw buik, niet van de andere, deze
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
haartjes zijn jouw haartjes, niet van de andere, dit geslacht is jouw geslacht, niet van de andere, en wanneer ik je proef proef ik de vrouw en niet de andere en zo is er niets te koop en niets gekocht en daarover kan niet geredetwist worden. Daar komt mijn/onze Bewaarengel op me toe. Ze zegt dat door de radio een bericht gaat, over een bom. Alweer. Wat moet ze daarmee? Ik geloof haar niet, denk: ze beweert zo maar wat omdat ze iets vermoedt, mèèr vermoedt dan ze al weet, van ons, van jou en mij, van mijn geheimste stimuli, daarom ga ik door met schrijven, schrijf en luister - luisteren ook, met een half (geoefend) oor, op m'n qui-vive, van nature - en weet dat ik onrechtvaardig ben tegenover haar. Want daar dringt het waarachtig tot me door: hoe zij, ik bedoel Bewaarengel, reeds lang weer zwijgt zodat al-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
leen de stem in de radio luid opklinkt. In de belendende kamer heeft ze de volumeknop behoorlijk wijd opengedraaid en ik verneem van de doden en de gekwetsten die te betreuren vallen en van de ravage die is aangericht en niettemin houd ik de pen op het papier gedrukt, alsof ik daarmee iets aan de feiten kan bezweren, alsof het mijn laatste kans is, als ik er nu mee ophoud is het verkeken, ga door met schrijven aan/over jou, deze tekst, deze brief, deze biecht, dit briefbiechtverhaal waarin nog zo goed als niets is gezegd, niets van wat ik je dringend moet toevertrouwen, en van onderuit kruipt de gedachte naar boven: stel dat ze gekwetst is, stel dat ze verminkt is, dàn pas zal
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
ik kunnen bewijzen hoe onmetelijk mijn liefde wel is. De schamele rest van mijn schamel bestaan zal aan haar zijn gewijd en van onderuit komt tegelijk de andere gedachte naar boven: ik moet haar opbellen. Sarah, ben je ongedeerd?, en je man, de kinderen, zijn ze ongedeerd? De radio laat ooggetuigen aan het woord, steeds meer slachtoffers worden onder het puin vandaan gehaald. De explosie moet een vernietigende kracht gehad hebben, de auto's werden hoog over de daken tot in de aanpalende straten geslingerd. De hele wijk aan digge-
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
len, afgesloten, afgegrendeld, geen toegang, telefoon bestaat niet meer. Bewaarengel legt een hand in mijn hals. Geen telefoon. Heb ik het haar al gevraagd? De aanslag, waar is die gebeurd? In welk land, in welke stad is het gebeurd? Italië? Frankrijk? Engeland? Israël? België? Oostenrijk? Is het Parijs, Bologna, Londen, Rome, Wenen, Antwerpen, Tel Aviv? Ik herhaal voor me uit, schrijf: Italië, Frankrijk,
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
Engeland, Israël, België, Oostenrijk, ga ermee door: Parijs, Bologna, Londen, Rome, Wenen, Rome, Tel Aviv. Italië Frankrijk Engeland Israël België Oostenrijk Parijs Bologna Londen Rome Wenen Rome Antwerpen Tel Aviv Italië België Oostenrijk Frankrijk Rome Parijs
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
Rome Bologna Rome Wenen Rome Tel Aviv Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome Rome
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
| |
| |
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah Sarah
|
|