Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 698]
| |
Marc Reynebeau
| |
[pagina 699]
| |
Eén en ander heeft als gevolg dat de goeroes van de historiografie, wie het hoofdzakelijk om bronnenkritiek en eruditie te doen is, de eigentijdse (en zelfs de nieuwste) geschiedenis niet zonder minachting als een soort veredelde journalistiek beschouwen. Dat dit kan leiden tot een zekere schroom in de traditionele historische wereld hoeft dan ook niet te verbazen. Het gevolg is dan ook dat niet zelden journalisten zich op dit terrein begeven, al was het maar omdat deze feiten uit het verleden nog altijd nauwe banden hebben met het heden, door het voortbestaan van bepaalde instellingen, het nog in leven zijn van zekere personen, enzovoortsGa naar eind(6). Zo wordt dan de hele collaboratieproblematiek van tijdens de Tweede Wereldoorlog in België voor het eerst in zijn globaliteit behandeld door BRT-televisiejournalist Maurice De Wilde in zijn reeks uitzendingen De Nieuwe Orde. Ofschoon ín wetenschappelijkhistorische kringen opvallend veel belangstelling en waardering voor De Wildes werk bestaat, wordt daar, en ook erbuiten, geaarzeld hem als een historicus te beschouwenGa naar eind(7). De reden daarvoor is echter niet in eerste instantie te zoeken in het feit dat De Wilde ‘slechts’ informatie en géén recurrenties te bieden heeft, maar hoofdzakelijk in het gebruikte medium, een onderscheid dat De Wilde zelf ook expliciet maaktGa naar eind(8). Ook in de methodiek merkt men een verschil. Waar beroepshistorici slechts interviews maken wanneer het andere, geschreven bronnenmateriaal in gebreke blijft, gaat De Wilde uit van de journalistieke methode van het interview, waarbij de documenten veeleer als controle- en achtergrondmateriaal fungeren. Bovendien kan men zich niet van de indruk ontdoen dat beroepshistorici zich enigszins in het gedrang gebracht voelen door de resultaten die De Wilde heeft bereiktGa naar eind(9). Toch moet gezegd dat de geschiedschrijving rond de Tweede Wereldoorlog sinds pakweg 1970 met grote sprongen is vooruit gegaan en een aantal fundamentele studies heeft opgeleverdGa naar eind(10). Konden sommige van deze werken ondanks hun wetenschappelijk karakter op een relatief breed publiek succes bogen, de reële impact ervan was lang marginaal buiten de wetenschappelijke kringen. Niemand kan bijvoorbeeld nu nog met goed fatsoen het bestaan van een zogeheten vijfde colonne vóór de Duitse inval van 10 mei 1940 loochenen, zoals dat door Maurice De Wilde werd bewe- | |
[pagina 700]
| |
zen. Twee jaar echter na het verschijnen van een studie waarin overtuigend werd aangetoond hoe de roemruchte ontmoeting tussen koning Leopold III en Adolf Hitler in Berchtesgaden op 19 november 1940 tot stand kwam en welke beslissende rol de Belgische koning daarin speeldeGa naar eind(11), kon een kwaliteitskrant het zich nog permitteren te stellen dat het initiatief tot deze ontmoeting van Hitler was uitgegaanGa naar eind(12). Er stellen zich voor het beoefenen van deze eigentijdse geschiedenis (die in het Frans histoire immédiate, in het Duits Zeitgeschichte en in het Engels instant history wordt genoemd) een aantal problemen, die overigens niet zo specifiek zijn voor dit soort geschiedenis, maar er zich wel duidelijker manifesteren en ook in de kritiek op het werk van Maurice De Wilde naar voren zijn gekomen. Eén aspect daarvan is het feit dat de historicus de afloop van het door hem bestudeerde historische proces precies kent en de feiten daardoor nooit ziet (kan zien) zoals de tijdgenoot die heeft ervarenGa naar eind(13). Collaborateurs hebben door de loop van de geschiedenis ongelijk gekregen, omdat het nazi-leger is verslagen, en aanhangers van de Nieuwe Orde, dus voorstanders van een meer autoritair bewind, evenzeer, omdat uiteindelijk de (burgerlijke) democratie is hersteld. Herhaaldelijk is Maurice De Wilde ervan beschuldigd zich als een ‘inquisiteur’ op te stellen, die, vanuit de wetenschap dat de door hem ondervraagde personen uiteindelijk op het verkeerde paard hebben gewed, de Nieuwe Orde-aanhangers in beschuldiging wil stellenGa naar eind(14). Het minste wat men daarvan kan zeggen, is dat De Wilde uitdrukkelijk de ‘zwarten’ van indertijd is gaan interviewen om hun motieven te leren kennenGa naar eind(15). Het kan bijgevolg nauwelijks anders dan dat die reacties steunen op een gevoel van wrok omdàt men ongelijk heeft gekregen. Ernst Nolte, die veel over het Duitse fascisme heeft gepubliceerd, stelt in dit verband: ‘diese Geschichtschreibung darf nicht eine bloße Formel und nicht eine Legendenerzählung vom Sieg des progressiven Lichts über die reaktionäre Finsternis sein, sondern sie muß sich der ganzen Kompliziertheit und der verwirrenden Natur eines Prozesses stellen, in dem die edelsten Motive zu den schrecklichsten Taten führten, in dem stets das Ungewollte Wirklichkeit wurde, in | |
[pagina 701]
| |
dem Revolution und Reaktion, Fortschritt und Rückschritt sich auf das sonderbarste und bis zur Unerkennbarkeit mischten’Ga naar eind(16). Herman Balthazar legt bij deze integraliteit in de studie van de Tweede Wereldoorlog meer bepaald de nadruk op de noodzaak van het integreren van de historische feiten in hun ideologisch kaderGa naar eind(17), en stipt daarbij aan: ‘wanneer men (...) niet in staat blijkt tot een veel grondiger (...) relativering van de ideologische motivaties, dan staan we helaas nergens met onze les over 1940 en volgende jaren’Ga naar eind(18). Het valt op dat Maurice De Wilde dit zeer expliciet heeft gedaan; de hele conceptie van zijn reeks uitzendingen stoelt op dit principe. Zijn onderwerp was namelijk de collaboratie an sich, terwijl hij toch één derde van zijn reeks (de 17 afleveringen die dit jaar zijn uitgezonden) aan het fenomeen van de Nieuwe Orde, meer bepaald de pre-collaboratie, heeft gewijd, en daarbij heeft getracht alle neigingen tot autoritair denken, voornamelijk vóór de oorlog, te traceren. Dit heeft een zeer belangrijke consequentie voor het geschiedenisbeeld. Tot niet zo lang geleden heerste de overtuiging dat de collaboratie met de Duitse bezetter een verschijnsel was dat zich beperkte tot enkele extremistische groeperingenGa naar eind(19), vooral het Vlaamsnationalisme. Men zou het zelfs omgekeerd kunnen stellen: het gefixeerde geschiedenisbeeld moest ondermeer bewijzen dat de repressie zich heeft gericht op de bestraffing van hen die wel degelijk ‘schuldig’ waren, mét inbegrip van de notie dat wie niet bestraft is, ook niet schuldig is geweest. Het heeft lang geduurd eer dit manicheïstische wereldbeeld enig weerwerk kreegGa naar eind(20). Nu Maurice De Wilde heeft aangetoondGa naar eind(21) dat het autoritaire denken in de hele Belgische samenleving aanwezig was, niet in het minst in de traditionele machtsgroepen, heeft het collaboratieverschijnsel zijn noodzakelijke ideologische achtergrond gekregen. Rest dan nog het probleem van de objectiviteit. De Wilde is herhaaldelijk van subjectiviteit beschuldigdGa naar eind(22), tot zelfs door koning Leopold III toeGa naar eind(23). Het is zeker een feit dat De Wilde zich niet heeft gehouden aan de traditioneel door de BRT gehanteerde formule van objectiviteit, zijnde de som van de subjectiviteiten van de grote politieke partijenGa naar eind(24). Het moet gezegd dat van De Wildes uitzendingen niet kan worden ontkend dat ze geëngageerd zijn. Het is onmiskenbaar zijn ambitie geweest een zwarte vlek in ons vaderlands verleden op te vul- | |
[pagina 702]
| |
len en hij nam het daarbij expliciet op voor de ‘kleine man’. Er is namelijk het dubbele bedrog. Aan de ene kant spiegelden de nazi's aan de leidende collaborateurs een toekomst binnen het Derde Rijk voor, die ze helemaal niet wensten te realiseren; Vlaanderen zou hoe dan ook in het Germaanse Rijk worden opgeslorptGa naar eind(25). Maar iets anders dan bedrog kan je moeilijk verwachten van een militaire bezetter. Aan de andere kant werd die kleine man beetgenomen door een stoet van gezagsdragers. Niet alleen was er een bepaalde clerus die Vlaamse jongens onder anti-bolsjevistische slogans aan het Oostfront de dood injoeg en tijdens de repressieprocessen weigerde zijn verantwoordelijkheid op te nemen, bovendien waren er de Vlaamse leiders, die bijvoorbeeld afwisten van de onmenselijke toestanden in de Duitse kampen waar kandidaat-Oostfronters werden opgeleid, maar toch niet aarzelden om ze er te blijven heensturen, terwille van hun eigen positie in bezet België. Objectief? Misschien niet, nog afgezien van het feit dat objectiviteit niet bestaat, maar men was hoe dan ook van tevoren gewaarschuwd. Overigens moet men De Wilde nog altijd op de eerste moedwillige fout in zijn indrukwekkend exposé betrappen. Naast ‘objectiviteit’ bestaat er immers nog zoiets als eerlijkheid en journalistieke (historische?) deontologie. De voornaamste verwijten aan Maurice De Wilde willen dat hij ‘links’ (erger nog: ‘socialist’) en ‘anti-Vlaams’ is, omdat hij enerzijds de democratie verdedigt tegen oorlog en dictatuur en anderzijds omdat hij het bedrog van de self-assigned Vlaamse leiding niet verdoezelt. Het is inderdaad duidelijk dat De Wildes uitzendingen ontmaskerend zijn. Dit is natuurlijk heel wat anders dan een ontluistering van VlaanderenGa naar eind(26); het is wel een afbreken van mythes die sommigen om ‘Vlaanderen’ en om zichzelf hebben opgehangen. Het is een ontmaskering van hen die zich, toen ze het ogenblik daarvoor rijp achtten, hebben opgeworpen als de leiders en enige erfgenamen van de nobele en volstrekt eerbiedwaardige zaak die de Vlaamse beweging is, en zich hebben aangematigd te spreken in naam van heel dat Vlaanderen, zonder dat zij daar door wie dan ook toe gemandateerd waren. Zij waren immers de elite en de parlementaire democratie, daar moesten zij niets van hebben. Als zij vandaag beweren dat Vlaanderen wordt | |
[pagina 703]
| |
beledigd, omdat hun eigen bedrog aan de kaak wordt gesteld, bewijzen zij niets te hebben geleerd van de hele oorlogsgeschiedenis: ze blijven zich nog altijd opwerpen als de verpersoonlijking van Vlaanderen, nogmaals: zonder dat zij daar enige volmacht voor hebben. De ontmaskering is niet mis. Dat de SS'er Ward Hermans, die er prat op gaat Vlaamse krijgsgevangenen te hebben vrijgekregen uit Duitse kampenGa naar eind(27), vóór de oorlog een betaald agent van de Duitse nazi-partij was, dat VNV-leider Staf De Clercq in 1936 zoveel geld van het nazi-Propagandaministerie kreeg toegestoken dat hij er zich onvermijdelijk persoonlijk mee verrijkt moet hebben, dat de Militaire Organisatie van het VNV niet alleen zorg droeg voor de volksziel van de in 1939 gemobiliseerde Vlaamse soldaten, maar ook sabotage-opdrachten voor de Duitse Abwehr moest uitvoeren. Met als uiteindelijke vraag: wat zegt dit alles over de morele integriteit van hen die zich opwierpen als de belichamers van 't Vlaams volkseigen? Dit alles geldt overigens niet alleen voor de usurpatoren van de Vlaamse beweging, maar evenzeer voor de kerk, de koning, de grote partijen (ook de socialistische), de legerleiding, enzovoorts, voor al wie door ‘l'air du temps’ van het anti-democratische denken was besmet. Tot slot nog twee opmerkingen. Het valt op dat veel van De Wildes interviews met personen wier ongelijk door de geschiedenis is aangetoond, werden opgenomen in fraaie buitenverblijven of in rijke interieurs. Zo mislukt schijnen zij dan toch niet te zijn, zeker niet in het sociale leven. Bovendien kan men zich afvragen of ze politiek dan wel volledig mislukt zijn. Er is nauwelijks schaamte te merken bij de geïnterviewde aanhangers van de Nieuwe Orde. Immers, waarom zou men moeten verlegen zijn om het feit dat men veertig jaar geleden anti-communistisch was, dat men veertig jaar geleden gekant was tegen een franstalige staat die Vlaanderen uitbuit, dat men veertig jaar geleden zoniet racist, dan toch tegenstander was van vreemdelingen en andere volksvreemde elementen? In veel gevestigde kringen is het weer bon ton om al deze meningen toegedaan te zijn. Belangrijk is dat daardoor de ideologische component, waaruit al deze attitudes voortvloeien, in stand gehouden kan worden. Misschien is dat dan toch een recurrentie, als men die er per se wil bijhebben, die zich dan situeert op het vlak van de continuïteitGa naar eind(28). | |
[pagina 704]
| |
Vermoedelijk ligt daarin de reden waarom men zich constant de vraag blijft stellen waarom het nodig is de oude hartstochten van enkele decennia weer op te roepen, en of het niet beter was het boekje van het oorlogsverleden maar weer te sluiten. Vooreerst bewijzen de uitzendingen van Maurice De Wilde dat dit boekje nooit is geopend, en dat het ook bewust gesloten wordt gehouden. Dat de passies weer hoog zouden oplaaien is weinig waarschijnlijk; dat men ervoor bevreesd is, kan wel gelden als een bewijs voor die ideologische continuïteit. Het boekje dicht houden betekent echter eveneens dat het gefixeerde beeld van het verleden, waarin de good guys duidelijk van de bad guys werden onderscheiden en ze respectievelijk hun beloning en hun straf hebben gekregen, alvast niet zou worden verstoord. Alvast niet voor het grote publiek dat Maurice De Wilde tot het zijne kan rekenen. Want wat dat betreft worden de historici en hun boeken met voetnoten slechts als de hofnarren van de geschiedenis gebruikt. Er is bovendien nog iets anders. Volgens de historicus Benoît Verhaegen komen de diepere kenmerken van een samenleving, die in normale tijden een enigszins verborgen bestaan leiden, pas ten volle in crisissituaties aan de oppervlakte. Het concept van een crisis is er immers een van spanningen, conflicten en breuklijnen, waarvan het latente karakter in periodes van snelle veranderingen worden geactiveerdGa naar eind(29). De bezetting van België door de nazi's in mei 1940 was zo'n crisissituatieGa naar eind(30). In die zin is de studie van de Tweede Wereldoorlog - en überhaupt een titanenarbeid als De Nieuwe Orde - dan ook bijzonder zinvol, en wordt het ook duidelijk waarom ook anderen dan de stokoude participanten aan de gebeurtenissen van vier decennia geleden niet bijzonder in hun schik zijn met het feit dat honderdduizenden kijkers elke week in hun huiskamer met die realiteit worden geconfronteerd. |
|