meld dat Kusters bovengronds is gekomen: ‘om zijn hoofd te wassen tot een gezicht, om te zien wie hij daar is.’
In het gedicht Maskers maakt Wiel Kusters duidelijk dat zijn gezicht feitelijk het gezicht van een ander is, nl. het vader-gezicht, dat als bindende schakel naar verleden en het ondergrondse functioneert. Het gezicht van nu, als masker van het verleden, de tragiek van afkomst binnen het noodlot van een geografisch gegeven:
Nu ben ik ademend op zijn weg.
In dit vacuum ben ik. Waar mijn gezicht
ook mijn hand, en schrikt
van wat geschrokken rond me hinkt.
Mijn masker is een kap, mijn stem
zijn stem die me omringt.
Het bovengronds komen in deze nieuwe bundel is dan ook betrekkelijk. Wiel Kusters onderneemt meer pogingen om bovengronds te komen, dan hij in werkelijkheid bovengronds is. Het ondergrondse en het verleden wat daarmee samenhangt hebben hem a.h.w. onuitwisbaar ‘getekend’.
In de reeks Elegie schrijft Wiel Kusters:
Maar zo'n gezicht komt van onder
de grond. Zo'n neus heeft stof geroken.
En in het titelgedicht Hoofden heet het:
Al sliep ik in een kamer zonder raam,
en geen. Ik kon me door mijn
in een mand de grond in gaan.
Merkwaardig blijft ook het feit, dat de gedichten die zich werkelijk bovengronds afspelen op een indirecte manier toch naar het ondergrondse verwijzen. En daarmee wordt een ander hoofdthema in de poëzie van Kusters duidelijker zichtbaar, nl. het thema van de dood, het sterven, het voor altijd in de ondergrond opgaan. Anders gezegd: het spanningsveld van aanwezig èn afwezig zijn, de grote verdwijntruc van het leven kortom.
In de cyclus Sneeuwend slagveld, een reeks gedichten die herinneringen oproept aan de Eerste Wereldoorlog, vat Kusters het in het slotgedicht als volgt samen:
vlug geschoven in waar ze geopend werd,
Het pendelen tussen het boven- en ondergrondse, het verlaten van het schimmen-en dodenrijk biedt Wiel Kusters de mogelijkheid om zich af en toe te ontdoen van maskers en mijnstof en daarmee kan de dichter zich, in analogie met de mijnwerker/vader ontdoen van een stuk verleden en - zij het zeer relatief - weer ademen:
adem, daar had hij op gegokt
met dit papier op zijn borst alsof
het vroor dat het kraakte van
kranten alsof hij ademde echte