- Allee, wat krijgt ge nu?
- Gij zijt ook de plezantste thuis als de vuilbak buiten staat?
- Gij zijt niet goed, zeker!
- Kom, geef me de vijf.
- Omdat gij het zijt.
- Gij zijt een charel, gij.
- En gij dan.
- Awel, wat is 't?
- Ze zijn er mee aan 't rammelen.
- En wat doet ge er aan?
- Niks begot.
- 't Is allemaal zo lang als dat 't breed is.
- Een mens moet er niet aan peinzen.
- Maar met mij moeten ze dat niet proberen.
- Neen?
- Neen, dat pakt geen verf bij mij.
- Gij zegt daar zoiets.
- Maar 't zal geen waar zijn.
- Dat ziet ge van hier.
- Bij mij moeten ze niet afkomen.
- Mij ook niet gezien.
- Met heel Antwerpen maar niet met mij.
- Zijt maar zeker.
- Van eigens.
- Allemaal goed en wel, maar...
- Maar watte?
- Gij hebt goed klappen, gij.
- Ha, ge gelooft mij niet?
- Eerst zien en dan geloven.
- Kom, wij gaan erover zwijgen.
- Ja, wat is 't gekort?
- Niksmendalle.
- Rien de knots.
- 't Een gezegd gelijk 't ander.
- Ja, 't is 't een en 't ander.
- Als ge 't maar weet.
- Tegen wie zegt ge 't?