De min of meer historisch-culturele sfeer
Jean Clair: ‘In naam van wat men meent moderniteit te zijn zal men geneigd zijn het retro-verschijnsel te veroordelen of erom te glimlachen. Nostalgie zal men zeggen... Om te ontsnappen aan de impasse waarin de hedendaagse kunst - als gevolg van haar waanzinnige drang tot simplificatie - verkeert... hebben kunstenaars besloten om terug te gaan in de tijd, tot voor Matisse, ja zelfs tot voor de impressionisten, tot daar waar herbronning mogelijk werd, tot daar waar het hen vrij stond zich een andere geschiedenis voor te stellen ... en een andere toekomst.’ (Nouvelle Subjectivité,) 1979).
Edy De Wilde: ‘De jonge Nederlandse schilder Hans van Hoek ... heeft het idee dat hij eigenlijk de hele schilderkunst vanaf Cézanne opnieuw moet doen, omdat hij vindt dat de kunstenaars zich vanaf dat moment allemaal hebben vergist. Zo denkt Martial Raysse er ook over. (Er heerst momenteel een volstrekt andere mentaliteit onder de jonge kunstenaars, ook vanwege hun interesse voor grote meesters uit het verleden.) Constant heeft Rubens en Titiaan herontdekt, Tuttle Velasquez, Marden de Vlaamse primitieven, Van Hoek El Greco, Dibbets Saenredam. Vijftien jaar geleden was zoiets ondenkbaar. Als je Fautrier of Beckmann zou hebben genoemd als inspirerende kunstenaars, zou je bevreemd zijn aangekeken. Baselitz verzamelt nu Fautrier en Schnabel heeft juist een Beckmann gekocht.’ (De Volkskrant, 22 januari 1982).
Joyce & Co: ‘Ik weet dat het schrijverschap geen creatieve wilsuiting betekent, maar een methode is om op integere wijze in de traditie te leven, een romantisch principe waarbij je je omgeeft met inkt, pennen, papier en boeken die er vóór jou geschreven zijn.’ (Erwin, 1974).
Wim A.L. Beeren: ‘Een zwak kenmerk van ongeveer alle kunst op dit moment is, dat er wordt verwezen naar het culturele verleden, maar ik denk dat kunst vitaler en dus beter is wanneer ze zich niet begeeft in de min of meer historisch-culturele sfeer van referenties.’ (De Volkskrant, 22 januari 1982).