Het taboe op het verleden
Oscar de Wit: ‘Dood en verdoemenis heerst alom... Het is de gedachte aan een onherroepelijk afscheid van het verleden, die triest maakt. (Het spreekt vanzelf dat ik alleen maar minachting koester voor het soort wauwelaars dat in iedere gerichtheid op het verleden een “Blut-und-Boden” gezindheid proeft: links op z'n smalst en stompzinnigst.).’ (Met koele obsessie, 1979).
Christopher Lasch: ‘Omdat de mensen het verleden onbenullig gemaakt hebben door het gelijk te stellen aan gedateerde consumptievormen, ouderwetse kleding en afgedane opvattingen, hebben ze tegenwoordig een hekel aan personen die het verleden betrekken bij serieuze gesprekken over de situatie van tegenwoordig of pogingen om het verleden te gebruiken als maatstaf voor het heden... Wij weten echter... dat in het verleden talrijke radicale bewegingen kracht en steun ontleend hebben aan mythen over of herinneringen aan een gouden eeuw van een nog grijzer verleden. Deze historische ontdekking bevestigt de psychoanalytische stelling dat dierbare herinneringen een onmisbare psychologische bron zijn voor volle wasdom... Dat het verleden in sommige opzichten een gelukkiger tijdperk was, berust zeker niet op een sentimentele illusie; ook leidt deze gedachte niet tot een onprogressieve, reactionaire verlamming van de politieke wilskracht. (De cultuur van het narcisme, 1980, oorspr. 1979).
George Rochberg: ‘Er bestaat geen groter provincialisme dan die speciale vorm van gekunsteldheid en aanmatiging die het verleden ontkent, en geen groter gevaar voor de menselijke geest dan iets waardevol te noemen omdat het tot dat smalle strookje eigen tijd behoort.’ (New Literary History, III/1, 1971).
Paul de Wispelaere: ‘De taal wordt een soort museum... In Tussen tuin en wereld zeg ik ook expliciet dat ik het allemaal laat stollen tot een foto omdat ik me niet neerleg bij het taboe dat op het verleden rust. Het idee dat onze tijd, alleen omdat wij erin leven, beter zou zijn dan de vorige, vind ik van een arrogante, nergens verrechtvaardigde domheid.’ (Humo, 1 november 1979).