een oever, begrensd door witte berken en hoog wuivend gras op een zomerse dag, en je er niet aan denkt om je glimlach te onderdrukken of je gevoelens te verbergen’. Anderzijds kan de beleefde ruimte ook heftig-mannelijk zijn, vooral als de ik-figuur tot de actie overgaat. Het decor is dan in volle beweging: hevig ritselend gras, wild groeiende, trillende bloemen, stromend water, tegen de bloemen aan de oever opspattend, een hartstochtelijke storm... De wijze waarop hier een mannelijk-ritmisch en een vrouwelijk-melodisch thema ontwikkeld worden, roept bij mij herinneringen op aan Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936) van Maurice Gilliams.
In hun ‘wanhopige worsteling’ om wederzijdse liefde en herkenning weerspiegelen de ik-figuur en June elkaar. Voor hen zal de heuvel, ook als symbool van vergeestelijking, een oplossing brengen. Het boek telt veertien ‘fragmenten’. Op het einde van het dertiende fragment kijkt hij haar aan, terwijl ze staat te luisteren naar het bewegen van het hoge gras op de top van de heuvel. ‘En ze geeft haar gezicht over aan deze blik’. Op het einde van het boek is zij het die hem bevrijdt door haar blik. ‘En ik geef mij over aan het gevoel dat iemand mij aankijkt’. De spiegeling is perfect. Hier valt het woord ‘gelukkig’. Bij de laatste scène is de aanwezigheid van een kind opvallend. Dan zijn er ook nog de nevenfiguren van de visser en de oude vrouw. Zij geven aan het verhaal een mythische, universele dimensie. Zij vertegenwoordigen de geboorte (het kind), het leven (de visser die voedsel uit zee haalt) en de dood (de oude vrouw die sterft).
Claude van de Berge: een verhaal van geluk en liefde? Eigenlijk wel. De sleutelzin van het boek is m.i.: ‘Als we elkaar aankijken, ben jij in mij, en ben ik in jou’. De blik is een blik van herkenning, hij peilt de wereld achter onze ogen, hij bevrijdt en geeft de aangekekene een gevoel van herwonnen identiteit. Het aankijken gaat dan ook samen met een diep gevoel van geluk, en met een glimlach: ‘“Ik heet June,” zegt ze, terwijl ze mij glimlachend aankijkt, en ik glimlachend naar haar luister’. Volmaakt harmonisch moment van blik, herkenning, benoeming, glimlach om de bevrijding. De ik-figuur en June zijn slechts samen één geheel, hebben slechts samen een identiteit: yin en yang in evenwicht. De andere is ‘een volmaakte vorm van jezelf’.
- ‘Want we zijn steeds gescheiden van iemand, en weerspiegelen ons steeds in iemand, en zijn daarom niet in onszelf, maar in een ander’. - ‘Misschien verlangen we slechts te veranderen in wat het meest onszelf is’. De ik-figuur ontdekt zijn ‘anima’, zij ziet haar ‘animus’. June blijkt inderdaad de ik-figuur te vervolledigen. Ze houdt van zintuiglijk waarneembare, elementaire, ‘paradijselijke’ dingen zoals stenen aan de oever, hout dat uit zee aanspoelt, het geluid van berken, de geur van bloemen, de knispering van vuur, het bewegen van het hoge gras op de top van de heuvel... Zij is het beeld van een verloren gegane, leefbare werkelijkheid. ‘Soms heeft ze de dingen aangeraakt, wetend dat je het vermogen bezit van iets te houden, van iets dat in een tastbare werkelijkheid binnengegaan is zoals jij, van iets dat er is’. June kan wellicht zijn ‘zijnsafwezigheid’ vergoeden. Ze hebben verlangd in elkaar over te