Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Marc Reynebeau
| |
[pagina 172]
| |
FF krijgt, zijnde het dubbele van wat de regering van Raymond Barre ten tijde van Giscard nog voor 1981 had voorzien; het aandeel voor cultuur in de nationale begroting stijgt daarmee van 0,48% naar 0,76%. Lang heeft hoge opvattingen over de cultuur in het nieuwe FrankrijkGa naar eind(3). Cultuur is het leven zelf, ‘la culture c'est ce qui fait vivre les hommes, ce qui donne un sens à leur existence’; hij heeft het in verband met zijn beleid over ‘une nouvelle morale’, ‘une nouvelle éthique’, ‘dignité’, enzovoorts. Alle ministers van de nieuwe regering van Pierre Mauroy zijn in zijn ogen cultuurministers, want ‘le bonheur devient une catégorie d'action gouvernementale’. L'art de vivre wordt verheven tot de rang van de Schone Kunsten. Langs doel kan daarom slechts ‘une politique inédite’ zijn, vandaar dat hij besluit: ‘je pense, je dois penser que le ministre de la culture ne succède à personne’. Voor intellectueel en artistiek Frankrijk moet de verkiezing van François Mitterrand een haast achttiende-eeuws vooruitgangsoptimisme inluiden; volgens Jack Lang betekent 10 mei 1981 voor de Fransen het overschrijden van ‘la frontière qui sépare la nuit de la lumière’. De Verlichting, een volstrekt nieuwe politiek die de idealen van geestelijke vrijheid, politiek pluralisme en cultureel cosmopolitisme hoog in het vaandel draagt. Zo zit ook Régis Debray nog altijd in Mitterrands entourage, omdat de (linkse) intellectueel een taak in het publieke leven heeft. Vijftien jaar geleden schreef hij daar een kort opstelletjeGa naar eind(4) over: ‘Tout ce qui nuit à l'engagement personnel de l'intellectuel dans l'histoire de son temps (...) rétrécit sa surface de contact avec la vie, réduit sa capacité créatrice et retarde l'avènement du socialisme. S'il n'est pas de tâche plus humaine, plus révolutionnaire, que d'édifier ici et maintenant une morale et une vie quotidienne communistes, où il n'existe plus de spécialistes, les uns professionels de l'intelligence, les autres professionels de l'action politique, les uns intellectuels, les autres militants; il est aussi improductif que ridicule de sanctifier aujourd'hui ce que l'on veut détruire demain’. De strijd tegen de klassevijand moet immers op elk vlak plaatsgrijpen, dus ook op het ideologische en het artistieke, om de dominerende klasse haar alleenrecht op de schoonheid te ontnemen, zegt Debray. Er is vooral het verlangen naar een osmose van de ‘gewone’ politieke militant (het archetype van de verdrukte en uitgebuite arbeider) met de (veelal | |
[pagina 173]
| |
sociaal gepriviligieerde) intellectueel en kunstenaar; ze hebben dezelfde belangenGa naar eind(5). ‘L'art est de gauche’, wordt soms wel beweerd, maar van die osmose is nooit erg veel in huis gekomenGa naar eind(6). Politici kunnen wel af en toe met enig denkwerk in boekvorm voor de dag komen, vooral in verkiezingstijdGa naar eind(7), waar dit bijvoorbeeld in België hoogst zelden gebeurt, enige uitzonderingen niet te na gesproken (François Perin, Lucien Outers, Leo Tindemans, Mark Eyskens), maar veel meer dan enig intellectueel decorum, waar ze bovendien vaak zelf weinig verdiensten aan hebben, is dit meestal niet. Quid met de intellectuelen? Het minste dat kan worden gezegd is dat er verwarring alom heerst, vooral wat betreft de rol van de intelligentsia in de samenlevingGa naar eind(8). Er waren wel geschriften genoeg, onder meer van DebrayGa naar eind(9), maar veelal gaven die slechts uiting aan een deprimerende uitzichtloosheid en verwarring. Een literair blad organiseerde een referendum om aan de weet te komen welke de meest invloedrijke intellectueel in Frankrijk wasGa naar eind(10), waarbij Raymond Aron, Claude Lévi-Strauss en Jacques de Foucault als eersten uit de bus kwamen. Een uitslag die werd geïnterpreteerd als een bewijs van het feit dat er geen echte maîtres à penser meer bestaan in Frankrijk, dat men enkel nog ‘hommes des laboratoires, des ciseleurs de savoir’ als belangrijk aanziet, met als eindconclusie: ‘Sartre est vraiment mort’Ga naar eind(11). En dan verscheen er nog een boek, dat Les intellocrates heetteGa naar eind(12), waarin niet alleen de afwezigheid van de intellectuelen in het publieke leven werd aangeklaagdGa naar eind(13), maar waaruit bleek dat het intellectuele milieu bestaat uit een reeks maffia's en kongsies van schrijvers, recensenten, uitgevers, leden van literaire jury's, mediamensen, enzovoort. Een andere kwestie die tot navelstaren leidde, was er bovendien een van puur lijfsbehoud, met name de afgrijselijke gevaren die aan de intellectuele kim opdoemden met de opkomst van de telematica, de chips en wat dies meer zijGa naar eind(14). Voor de linkse intellectueel kwam daar nog bij dat het hele intellectuele debat, voor zover aanwezig, al sinds jaren door rechts werd gemonopoliseerd, meer bepaald met de polemieken rond de nouveaux philosophes en la nouvelle droite. Dat dergelijke oude wijn in nieuwe zakken in staat kon zijn die polemieken los te weken, is symptoma- | |
[pagina 174]
| |
tisch. Bovendien, als de linkse intellectuelen dan toch met iets bezig waren, bijvoorbeeld in de schoot van Parti Socialiste, moesten zij zich bemoeien met broedertwisten zoals die tussen François Mitterrand en Michel Rocard, die beiden hun kandidatuur voor het presidentschap gingen stellen; het was een discussie die regisseur Claude Sautet heel terecht een vals probleem noemdeGa naar eind(15). En dan werden er presidentsverkiezingen gehouden, in mei '81, een beetje lusteloos, want er was niet eens een front commun tussen socialisten en communisten, terwijl Giscard bijvoorbeeld zo goed als alle media beheerste. Zoals gebruikelijk werd het weer tijd om partij te kiezen. Dit partij kiezen bij vooraanstaanden uit het culturele milieu is in België zo goed als onbekend; enkel de SP liet vlak vóór de verkiezingen van eind 1978 een lijst van haar gunstig gezinde artiesten en intellectuelen in de Vlaamse pers publicerenGa naar eind(16). Mitterrand bleek de langste lijsten te kunnen voorleggenGa naar eind(17), vooral bij schrijvers en acteurs. Enkel bij de musici oogste Giscard meer succes dan Mitterrand, maar bij de zogenaamde showartiesten kon de uittredende president enkel het zangeresje Mireille Matthieu voor zijn zaak winnen. Wat is het effect hiervan: mobiliseren ze de kiezer ten gunste van één of andere kandidaat? Volgens de rechtse kandidaat en burgemeester van Parijs Jacques Chirac helemaal niet: ‘tout le monde s'en fout’Ga naar eind(18). Jean Daniel, hoofdredacteur van het socialistisch gezinde weekblad Le Nouvel Observateur, meende echter dat een dergelijke steunverlening in een verkiezingscampagne duidelijkheid schept: ‘C'était, en somme, nous définir’, terwijl het voor de verkozen kandidaat een evidente verantwoordelijkheid met zich meebrengtGa naar eind(19). Nog duidelijker was de speciale bundel getuigenissen van appreciaties van schrijvers over MitterrandGa naar eind(20), waarin onze filosoof Debray de socialistische kandidaat omschreef als ‘le témoin d'une époque où l'on savait lire, écrire et réfléchir’. Ondanks alles kwam Mitterrand als overwinnaar uit de bus. Bij een aantal intellectuelen groeide het besef dat het ijzer moest gesmeed terwijl het heet was, dat Mitterrands verkiezing een unieke en niet te missen kans was voor de integratie van de (linkse) intellectueel in ‘le pouvoir’Ga naar eind(21); Debray is er het beste voorbeeld van. Het gros van de linkse intelligentsia was echter helemaal niet voorbereid op de socia- | |
[pagina 175]
| |
listische overwinning, en na korte tijd stelde men al vast dat de intellectuelen ook nu afwezig bleven en weinig haast maakten om hun ivoren toren te verlatenGa naar eind(22); de grompotten bleven hautain morren, alsof elke macht, wie hem ook bekleedt, per definitie verwerpelijk moet zijn. Van deelname aan de reële machtsuitoefening, zoals André Malraux onder generaal De Gaulle had verkozen, was bitter weinig sprake. Het blijft anderzijds wel de vraag of de concrete politiek van de regering-Mauroy wel, buiten het eng-culturele beleid, zoveel van die van Giscard en Barre verschilde. Er was wel degelijk een ‘heksenjacht’ om de giscardiens (?) in de media buiten te werken, met als meest in het oog springende voorbeeld het ontslag van de journalist Jean-Pierre Elkabbach bij de televisiezender Antenne 2. Bij het Centre National de Recherche Scientifique (CNRS) werd de liberale, van ‘barrisme’ verdachte econoom Christian Morrisson vervangen door de marxistische antropoloog Maurice Godelier aan het hoofd van de afdeling sociale wetenschappen, waarbij men zich de vraag stelde welk verschil er dan nog was tussen de nieuwe minister van Wetenschap en Technologie Jean-Pierre Chevènement (leider van de linkse CERES-vleugel binnen de PS) en zijn voorgangster Alice Saunier-SeïtéGa naar eind(23). Afgezien nog van de tegenstand van een bijzonder combattieve parlementaire oppositie en van de sabotage door het patronaat en het financiewezen, blijkt de economische politiek van de regering-Mauroy, die in feite niets meer is dan het klassiek-Keynesiaanse recept van bevordering van de koopkracht en het scheppen van de werkgelegenheid door de overheidGa naar eind(24), tot nu toe geen bijster groot succes te zijn. Wat echter nog veel zwaarder doorweegt, is Mitterrands voornemen om, ondanks de totaal tegenovergestelde verkiezingsbeloften, Giscards programma van kernenergie zo goed als volledig door te voeren. De urbanist en filosoof Paul Virilio was van oordeel dat, als de socialisten afstand zouden nemen van atoomenergie, er een werkelijke revolutie op gang zou kunnen komenGa naar eind(25)... De nationalisaties en de nieuw ingevoerde vermogensbelasting zijn ook niet direct revolutionaire verwezenlijkingen geworden. Het buitenlandse beleid toont aan dat de Franse raison d'état nog altijd een veel zwaarder gewicht in de schaal werpt dan één of andere raison socialiste. Het linkse verzet in El | |
[pagina 176]
| |
Salvador werd weliswaar door de Franse regering erkend, maar dit is peanuts in vergelijking met bijvoorbeeld de weinig tiersmondistisch geïnspireerde Afrika-politiek (Tsjaad, Zaïre). Ook van het afscheid van het atlantisme, dat Régis Debray in een interview in 1973 als voorwaarde voor een echt links beleid had gesteldGa naar eind(26), komt niets terecht: Mitterrand steunt zijn ultra-conservatieve Amerikaanse ambtgenoot Ronald Reagan in diens voornemen nieuwe tactische atoomraketten (de cruise- en Pershing II-tuigen) in Europa te installeren. Vergeten we het niet: 1981 is niet alleen het jaar van de socialistische machtsovername in Frankrijk, het is ook het jaar van de massale vredesbeweging. Vormen de paar miljard francs extra voor cultuur, de bezoekjes aan Beaubourg en de ontbijten met intellectuelen en artiesten, dan maar een zoethoudertje, enige window-dressing voor de kritische medestanders (Mitterrands PS is géén arbeiderspartij, maar bestaat bijvoorbeeld voor 40 procent uit leraars en soortgelijken)? Het begint er helaas aardig op te lijken. Wat dan met Régis Debray, die op dit ogenblik toch binnen de machtsmechanismen opereert? Als we terugkeren naar zijn opstelletje uit '67, vernemen we dat de gezamenlijke strijd van de intellectueel en de ‘gewone’ militant diende te geschieden in het kader van ‘le Parti dont parlait Lénine’, dat is dus de marxistisch-leninistische, of grofweg de communistische partij. In het begin van de jaren '70 vinden we Debray al terug in de entourage van Mitterrand. Er is vanalles misgelopen met hem, zijn guerrilla in Latijns-Amerika heeft hem enkel in de gevangenissen en martelkamers van Bolivië gebracht. Ondertussen is echter Salvador Allende in Chili tot president verkozen. Dat is ook het concept dat hij, in het al vermelde interview uit 1973, voor Frankrijk vooropstelt: de wettelijke machtsovername; een echte revolutie is in Frankrijk niet mogelijk, terwijl het gauchisme zelf heeft gefaald. Er zijn echter twee voorwaarden: het antiimperialisme (met onder meer het ‘wegvegen’ van het atlantisme) en de vorming van een progressief front van socialisten en communisten. In 1974 wordt de linkse eenheidskandidaat Mitterrand echter niet verkozen. Tegen het eind van de jaren zeventig is er van een front commun niet veel meer over en in mei komen zowel een socialist (Mitterrand) | |
[pagina 177]
| |
als een communist (Georges Marchais) op als presidentskandidaat. Met de steun van de communisten haalt Mitterrand het in de tweede ronde; Debray wordt adviseur van de socialistische president. Mitterrands verkiezing is voor Frankrijk het uur van de waarheid: na een kwarteeuw oppositie staat links voor zijn verantwoordelijkheid, zegt hij in een interview met het Deense dagblad InformationGa naar eind(27). Wat Mitterrand beoogt is een terugkeer naar een echte (versta: burgerlijke) democratie, het is geen revolutie, voegt hij eraan toe. Hij meent dat er een opleving mogelijk is van het intellectuele leven wanneer links aan de macht komt, maar stelt impliciet vast dat de omstandigheden ervoor zeer moeilijk zijn. Zelf verliet hij de Franse communistische partij omdat deze te arbeideristisch en zelfs anti-intellectueel is geworden. En het linkse terrorisme à la Rote Armee Fraktion en Rode Brigades? Het wijst voor Debray op ‘een marginalisering van bepaalde intellectuele kringen. De intellectuele avant-garde heeft gebroken met de massa, met het volk, en die breuk is te wijten aan het feit dat ze geen nationale wortels heeft’. Het uitdenken van het socialistische maatschappijmodel moet helemaal opnieuw beginnen; laat staan dat er nu al sprake zou kunnen zijn van een invoering ervan, leest men tussen de regels. Wat Régis Debray daar op het bordes van het Elysée aan het doen is, schijnt allemaal ondanks hemzelf plaats te grijpen. In zijn boek Le scribe (1980) had hij al geschreven dat de intellectueel slechts het slaafje van de macht kan zijn. In Critique de la raison politique (1981) wordt deze ambiguë verhouding tussen de intellectueel en de macht ten top gedreven: ‘celui qui s'engage dans une action est un autre que celui qui théorise les conditions générales de l'action. Il faut chérir cette dualité, passionnément, comme une arme secrète’. Wat Debray hier zegt is even simpel als afschuwelijk: wie zijn getheoretiseer ook daadwerkelijk aan de praktijk wil toetsen, moet bereid zijn de schizofrenie erbij te nemen. Er is de intellectueel aan de ene en de politieke praktijk aan de andere kant, and never the twain shall meet. Er is Debray van alles mislukt in zijn politieke leven, te beginnen met zijn guerrilla in de jaren '60, en hij heeft daaruit de conclusie getrokken dat wat hem is mislukt, per se bij iedereen moet mislukken. Wanneer zoiets anderhalf decennium lang duurt, worden de limieten van de bewe- | |
[pagina 178]
| |
gingsruimte bereikt: minder links dan Mitterrand is al niet meer links. Vandaar dat Debray op twee niveaus moet beginnen te werken, een theoretisch en een praktisch vlak, om het eigen optreden te kunnen blijven verantwoorden, zij het dan aan de hand van twee verschillende normenstelsels: één voor de theorie en één voor de praktijk. Wanneer het echter zover is gekomen, blijkt dat de integratie van de intellectueel in het publieke leven slechts een mooie droom kan zijn. De intellectueel die zich in het machtsapparaat engageert, moet daarom wel de schizofrenie aanvaarden ter compensering van de eigen onmacht. Dit is dan ook de keuze: de onmacht toegeven, of de schizofrenie koesteren, en dat is een vorm van waanzin. |
|