Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 34
(1981)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 906]
| |
I De hoornstoot en de doodOm vijf uur na de middag.
Het was precies vijf uur na de middag.
Een knaap bracht het witte laken
Om vijf uur na de middag.
Een mand met kalk stond al klaar
Om vijf uur na de middag.
De rest was dood en alleen maar dood
Om vijf uur na de middag.
De wind joeg vlokken watten op
Om vijf uur na de middag.
En zuurstof zaaide kristal en nikkel
Om vijf uur na de middag.
De duif en de luipaard vechten al
Om vijf uur na de middag.
En een dij met een troosteloze hoorn
Om vijf uur na de middag.
De zware klok begon te bonzen
Om vijf uur na de middag.
De klokken van arsenicum en rook
Om vijf uur na de middag.
| |
[pagina 907]
| |
Om de hoeken groepen van stilte
Om vijf uur na de middag.
En de stier alleen hoog het hart!
Om vijf uur na de middag.
Toen het sneeuwzweet uitbrak
Om vijf uur na de middag.
Toen de arena volliep met jodium,
Om vijf uur na de middag.
Legde de dood haar eieren in de wonde
Om vijf uur na de middag.
Om vijf uur na de middag.
Om vijf uur precies na de middag.
Een doodkist op wielen is zijn bed
Om vijf uur na de middag.
Botten en fluiten klinken in zijn oor
Om vijf uur na de middag.
De stier loeide al langs zijn gezicht
Om vijf uur na de middag.
De kamer kreeg alle kleuren van de doodstrijd
Om vijf uur na de middag.
In de verte nadert al het koudvuur
Om vijf uur na de middag.
De leliehoorn door de groene liezen
Om vijf uur na de middag.
De wonden gloeiden als zonnen
Om vijf uur na de middag.
En de menigte gooide de ruiten stuk.
Om vijf uur na de middag.
Om vijf uur na de middag.
Ai! Vreselijke vijf na de middag!
Het was vijf uur op alle klokken!
Het was vijf uur in de schaduw van de middag!
| |
[pagina 908]
| |
2 Het vergoten bloedNeen, ik wil het niet zien!
Zeg aan de maan dat ze kome,
Want ik wil Ignacio's bloed niet zien
Op het zand
Neen, ik wil het niet zien!
De maan wijd open.
Paard van rustige wolken,
En de arena grijs van droom
Met treurwilgen rondom
Dat ik het niet wil zien!
Nu mijn herinnering opbrandt
Dat men het zegge aan de jasmijnen
Met hun kleine blankheid!
Dat ik het niet wil zien!
De koe van de oude wereld
Ging met haar droeve tong
Over de muil van bloed
Vergoten in het zand,
En de stieren van Guisando,
Bijna dood en bijna steen,
Loeiden als twee eeuwen
Moe van het stampen op de aarde.
Neen.
Dat ik het niet wil zien!
Over de gradinen klimt Ignacio
Met heel zijn dood op de schouders.
Hij zoekt de dageraad,
En er was geen dageraad.
Hij zoekt zijn juiste profiel
En de droom leidt hem af.
| |
[pagina 909]
| |
Hij zocht zijn mooie lichaam
En vond zijn open bloed.
Zeg me niet dat ik ga kijken!
Ik wil de straal niet voelen
Die telkens zwakker wordt;
Die straal die de zitplaatsen verlicht
En dan neerstort op fluweel en leder
Van de vurig verlangende menigte.
Wie roept daar dat ik komen moet!
Zeg me niet dat ik ga kijken!
Zijn ogen sloten zich niet
Toen hij de hoorns dichtbij zag,
Maar de verschrikkelijke moeders
Hieven het hoofd op.
En door de stierenfokkerijen,
Waaiden geheime stemmen
Roepend naar hemelse stieren,
Herders van bleke mist.
Geen prins van Sevilla
Kan de vergelijking met hem doorstaan,
Geen degen zoals zijn degen,
Geen hart zoals het zijne vol vuur.
Zijn wonderbaarlijke kracht
Een stroom van leeuwen
En zijn oordeel afgetekend,
Als een marmeren torso.
Zijn houding van het Andalusische Rome
Verguldt hem het hoofd
Waar zijn lach nardus was
Van geestigheid en intelligentie.
Wat een groot stierenvechter in de arena!
Wat een goed bergbewoner in de Sierra!
Hoe zacht was hij met de korenaren!
Hoe hard met de sporen!
Hoe teder met de dauw!
| |
[pagina 910]
| |
Hoe verblindend op de feria!
Hoe geducht met de laatste
Banderilia's van de nacht!
Maar nu slaapt hij al zonder einde
Het mos en het gras openen al
Met zekere vingers de bloem van hun doodskop
En zijn bloed komt al zingend aan:
Zingend door moerassen en weiden,
Glijdend langs verstijfde hoorns,
Wankelend zonder ziel door de mist,
Struikelend tegen duizend gespleten hoeven
Als een lange, duistere, droeve tong,
Uitlopend in een plas van doodsangst
Bij de Guadalquivir van de sterren,
O witte Spaanse muur!
O zwarte stier van smart!
O harde bloed van Ignacio!
O nachtegaal van zijn aders!
Neen.
Dat ik het niet wil zien!
Want er is geen kelk die het bevat,
Er zijn geen zwaluwen die het drinken
Er is geen rijp van licht die het koelt,
Er is geen lied of stroom van witte lelies
Er is geen kristal dat het met zilver kan dekken.
Neen.
Dat ik het niet wil zien!!
| |
[pagina 911]
| |
3 Bij het lichaamDe steen is een voorhoofd waar dromen kermen
Zonder gekronkeld water of bevroren cypressen
De steen is een rug om de tijd te dragen
Met bomen van tranen en linten en planeten.
Ik heb grijze regens zien waaien naar de golven,
Met de tedere doorzeefde armen omhoog,
Om niet bejaagd te worden door de verlengde steen
Die hun leden losmaakt zonder het bloed te drinken.
Want de steen grijpt zaden en wolken,
Geraamten van leeuweriken en schemerwolven,
Maar hij geeft geen klank, geen kristal of vuur,
Wel arena's en arena's en nog arena's zonder muren.
Nu ligt de hooggeboren Ignacio op de steen,
Het is voltooid; wat gebeurt er? Aanschouw zijn gelaat,
De dood heeft het bedekt met bleke zwavels
En gaf hem het hoofd van een donkere minotaurus.
Alles is voorbij. De regen dringt door zijn mond
De lucht verlaat als gek zijn ingevallen borst,
En de Liefde, doordrenkt met tranen van sneeuw,
Warmt zich aan de toppen van de stierenfokkerijen.
Wat zeggen ze? Een stilte vol stank slaat neer.
We staan bij een lichaam dat wegdoezelt,
Bij een doorzichtige vorm, vroeger vol nachtegalen,
Die zich vult met gaten zonder bodem.
| |
[pagina 912]
| |
Wie verkreukelt het doodskleed? Het is niet waar wat hij zegt!
Hier zingt niemand, niemand weent in een hoek,
Niemand geeft de sporen, niemand verjaagt het serpent:
Hier wil ik niets anders dan ronde ogen
Om dit lichaam te zien dat niet kan rusten.
Ik wil hier de mannen zien met krachtige stem.
Zij die paarden temmen en de rivieren beheersen:
De mannen met klinkend skelet en die zingen
Met een mond vol zon en vuursteen.
Hier wil ik ze zien, vóór de steen.
Vóór dit lichaam met gebroken teugels.
Ik wil dat ze me tonen waarlangs hij kan weggaan,
Deze kapitein die door de dood wordt vastgehouden.
Ik wil dat ze me leren een klacht als een rivier
Die zachte nevels heeft en diepe oevers,
Om Ignacio's lichaam mee te nemen, en dat het zich verlieze
Zonder te luisteren naar het dubbel snuiven der stieren.
Laat het zich verliezen in de ronde arena van de maan,
Die als troosteloze sikkel is, veinst een onbeweeglijke
vechtstier te zijn;
Dat het zich verlieze in de nacht zonder zang van vissen
En in het witte struikgewas van bevroren damp.
Ik wil niet dat zijn gelaat bedekt wordt met doeken
Opdat het zich wenne aan de dood die het draagt.
Ga, Ignacio: je hoort het hete geloei niet meer
Slaap, vlieg en rust: ook de zee gaat dood!
| |
[pagina 913]
| |
4
|
|