te worden doordat je vader een sloot geld nalaat’ (p. 215). Hierdoor wordt de kans op Clemens' zelfstandige prestatie, waardoor hij zijn eigen overwicht zou kunnen aantonen, immers steeds kleiner. Het liefste dat hij zou willen is dan ook hoogleraar worden en daarna al zijn geërfde geld weggeven (p. 215). Vooreerst zou hij hiermee zichzelf hebben bevestigd en onafhankelijk hebben gemaakt, terwijl hij ten tweede in de ogen van de anderen als een weldoener zou overkomen.
Typisch voor een Hermans-personage is ook de wens om zijn leven over te kunnen doen, ‘maar dan zonder het te bederven, uiteraard’ (cfr. Clemens, p. 200). Wanneer hij temidden de drukte van een station een mooi meisje ziet meent hij hierin, net als Take in Hundertwasser, honderdvijf en meer (p. 144), opeens de ideale vrouw te ontdekken, waardoor het lijkt ‘(...) of het Lot hem nog een laatste kans wilde bieden (...) Of hij toch nog (...) het absolute geluk zou vinden (...)’ (p. 274). Maar deze kortstondige illusie brengt opnieuw Sita's woorden in herinnering, dat ‘een tweede kans (...) nooit een nieuwe eerste kans (was). Altijd alleen maar een tweede’ (p. 84). Deze fatalistische idee, die voortdurend weerkeert in Hermans' werk, lag o.a. reeds vervat in een boek als Nooit meer slapen (De Bezige Bij, 1966);
Niemand kan tweemaal op hetzelfde punt beginnen.
Niemand kan met zijn leven experimenteren.
of:
Elk nieuw leven dat een mens begint is een voortzetting
van het oude leven! (p. 237)
Ook het verlangen naar de veilige geborgenheid van de ouderwereld, dat Clemens in zich voelt opkomen (p. 200) betekent een vertrouwd element in het oeuvre van Hermans. Niet zelden worden personages zodanig beheerst door deze (drang naar de) ouderwereld of (naar) het verleden in het algemeen, dat ze terechtkomen in een gefixeerde bestaansvorm waarin elke zelfontplooiing onmogelijk wordt (cfr. Alfred in; Nooit meer slapen, Lodewijk in; Ik heb altijd gelijk, Ronald in; Elektrotherapie of Guibal in; De blinde fotograaf).
Een ander konstant aspekt met thematische waarde betreft de gebrekkige kommunikatie tussen personages. Mensen slagen er niet in elkaar te begrijpen of zichzelf begrijpbaar te maken. Dit gegeven heeft direkt te maken met Hermans' opvatting dat taal in feite een ontoereikend medium is dat zich bedient van poly-interpretabele tekens. Het gevolg is dat elke ‘taal(re)konstruktie’ van de realiteit, subjektief en dus zonder bewijskracht is. Overigens konkretiseert deze meerduidigheid zich in een onkenbaarheid van de werkelijkheid en in misverstanden. Een boek als De donkere kamer van Damokles is volledig opgebouwd rond deze taalproblematiek. Zijdelings wordt het probleem van de misverstanden tussen mensen ook aangehaald in Uit talloos veel miljoenen, en dit expliciet op de pagina's 169 en 242. Voortdurend klaagt Clemens erover dat hij zich onbegrepen voelt (door Sita en Parel); Barend, de psychiater, kan Clemens niet over zijn problemen heen helpen met zijn therapeutische gesprekken en neemt tenslotte zijn toevlucht tot kalmerende tabletten (p. 217) en de auteur Lionel Prent maakt