| |
| |
| |
Lucienne Stassaert
Algerijnse impressies (slot)
10. Cherchell en Tipaza
Eerste erotische prikkel van de reis: een adembenemende Apollo in het museum van Cherchell. ‘Les dames aiment surtout ses fesses’, zegt de oude man die ons rondleidt plagend. Hij knipoogt goedkeurend als ik de naakte, marmeren knaap betast. De vrouwelijke schonen zeggen me niets. Hun rondingen werden om esthetische redenen afgezwakt alsof ze dan bijna even goddelijk schoon zouden kunnen worden. Met hun plat achterwerk en krijgshaftige borsten lijken ze meer op mislukte knapen, vind ik. De bijzonderste beeldhouwwerken zijn echter momenteel uitgeleend aan het museum van Bonn voor de tentoonstelling over de Numidische beschaving. En kunstboeken of reproducties hoef je hier niet te zoeken. Ik prent de prachtige mozaïeken dan maar in mijn hoofd want het Romeinse verleden is blijkbaar nog niet in de mode. De bezienswaardigheden langs de weg (het graf van Cleopatra-Selene, dochter van Marcus Antonius) lonen ook niet de moeite, toch niet voor mijn begeleiders die door de stromende regen worden afgeschrikt. Daarom wordt ook het bezoek aan de ruïnes van Tipaza ingekort. Men wijst me op de praktische geest van de Romeinen en op hun rioleringssysteem... En ik luister naar de ziedende zee die de stenen likt. Tipaza is haar domein, een landschap waar mensen soms als heersers op de scène kwamen en verdwenen als hun historische rol uitgespeeld was. Vatten mijn gidsen mijn bewondering voor dit tijdeloos decor soms als een zwakte op? Ze vervelen zich. Vlakbij het museum - bij de uitgang van de ruïnes waar ook enkele families wonen - zijn twee mannen een boom aan het omhakken. Een vrouw sleurt met water, op weg naar de hoeve. Terloops kijkt ze me aan, als om me eraan te herinneren dat ik hier iets zoek wat sinds lang niet meer bestaat. En de kinderen die in de straten spelen, maken van hun vrije zondag gebruik om keramiek te verkopen. Ze pakken de kleine voorwerpen in volgepende bladeren uit hun schoolschriften in. Het zijn
aartsmoeilijke rekenoefeningen.
's Avonds maak ik mijn rekensom. Welke beelden dringen zich op
| |
| |
en tot welke conclusies kom ik na deze eerste week? Alvorens naar Constantine te vertrekken, is het alsof ik mijn temperatuur moet meten: hoe enthousiast ben ik? Als ik 's morgens de kinderen volg die langs de autoweg naar school gaan, kinderen van elke leeftijd en die soms begeleid worden door hun gesluierde moeder, dan twijfel ik er niet aan dat deze toekomstige generatie minder bevooroordeeld zal opgroeien. En nu president Chadli in zijn ‘toespraak tot de natie’ aankondigde: ‘Nous avons donné la priorité, à juste titre, à la construction de la base économique du pays; il faut maintenant se préoccuper davantage des conditions de vie du citoyen...’, mag een drastischer aanpak van o.a. het woningprobleem en van de watervoorziening wel verwacht worden. Hoe men woont, wordt nu van essentieel belang.
Andere positieve gegevens: het toenemend belang en recht op medezeggenschap van de gemeentelijke volksvergaderingen. Het is nu de vraag of men de socialistische theoriën in stijgende mate zal kunnen verbeteren en in praktijk brengen, rekening houdend met de organische en traditioneler structuur van de familie die men als het morele potentieel van de Islam beschouwt. De emancipatie van de vrouw lijkt me onvermijdelijk, al zal die gedaantewisseling volgens een oosters ritme gebeuren. Ze mag nu al (!) studeren en wordt aanvaard als werknemer. De vrouwen liepen ook mee in het ‘Défilé populaire et militaire’ ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van het begin van de revolutie. In tijdschriften en kranten wijst men regelmatig op haar rol en op de reeds behaalde vooruitgang: als verpleegster, dokter, piloot of als bediende in de administratie kan ze o.a. al bewijzen wat ze waard is. En tegen die motivatie kan geen godsgeleerde nog iets inbrengen. Want zij stelt nu een marxistisch-moralistische waarde voor, die van een ‘verantwoordelijke’. Wie is hier echter niet gemotiveerd? Vooral de oude mensen, dunkt me. Ze overleven een verloren verleden. Grootmoeders trof ik nog wel eens in luchthavens aan, ze zijn een volwaardig lid van de familie gebleven. Maar de oude stamvaders... Ze zitten in het café of slenteren rond. En het is alsof ze nu de tol moeten betalen voor hun vroegere macht. In de contactcentra die de café's hier zijn, werken ze hun misnoegen of verveling met koffie weg of thee. Niet de sfeer is er beklemmend, wel de onverschillige verdraagzaamheid die ik er, misschien ten onrechte, gewaar werd.
| |
| |
Met verbaasde, afkeurende maar zelden nieuwsgierige blikken omcirkelen ze je en het duurt niet lang of dezelfde schroom overvalt je. (Er is nog een hele verhandeling te schrijven over de misleidende passiviteit die op verplichte onverschilligheid lijkt. Of komt mijn westerse argwaan nu aan bod? Ik vermoed dat ze ten dele uit de door hen gedulde armoede voortkomt. Ook in musea bots je erop: daar zijn de kunstschatten, de bewijzen van een vroegere beschaving tentoongesteld zonder dat er enige poging wordt gedaan om ze beter tentoon te stellen. Je moet met die bewijzen genoegen nemen en met de schamele verlichting. Net zo'n lusteloze figuur brengt daar zijn dagen als zaalwachter door. Onze verering voor kunst als genotsvoorwerp bijv. komt hier onzedig over, misplaatst. Je tempert dus die bewondering en veegt de uitroeptekens uit je gevoelswereld uit...)
De echte, ondubbelzinnig-positieve revelatie was voor mij de franstalige, Algerijnse literatuur. Wat me bijzonder trof, was de ontdekking dat vooral Kateb Yacine (wiens fascinerende roman ‘Nedjma’ met Faulkners werk vergeleken werd) en Assia Djebar hun thematiek op een lyrische, bijwijlen experimentele manier verwerkelijken. Hun poëtisch realisme hanteren ze als een wapen in de strijd voor de vrijheid die zij als auteurs verdedigen. Yacine zou intussen voor een minder ingewikkelde zegging hebben gekozen en in het land met zijn theatergroep rondreizen om meer contact met het volk te hebben. Aan zijn in de vorm van een politiek feuilleton geschreven toneelstuk ‘Deux mille ans’, werkt hij geregeld verder en naargelang de politieke of sociale gebeurtenissen, voegt hij er nieuwe elementen aan toe. Djebars film ‘La nouba des femmes du mont Chenuba’ werd door de t.v. gefinancierd en uitgezonden. Toevallig las ik in een filmtijdschrift een uitgebreid artikel over haar film die als een boeiend produkt werd voorgesteld. Het niet-lineaire verhaal was echter niet voor iedereen duidelijk zodat de intelligente bespreking toch met een vingerwijzing aan de al te experimentele cineaste eindigde. Dat gevaar loopt Abdelhamid Benhedouga niet! Zijn roman ‘Le vent du Sud’ - een onleesbaar sjablonenprodukt dat eerst in het Arabisch verscheen en daarna in een Franse vertaling bij de SNED - is inderdaad geen ‘littérature’, zoals de inleider beweert. Elk van zijn personages dient als goed of slecht voorbeeld en moet de ideologie van de auteur vermenselijken.
| |
| |
De stijl is navenant: een zogezegd objectieve verteller probeert zinnen aaneen te knopen vol partijzinspelingen. Een schrijver die er wel in geslaagd is een fresco te schilderen met meer afstand is Mouloud Mammeri. Zijn trilogie (La colline oubliée/Le sommeil du juste/L'opium et le bâton) geeft een heel indringend beeld van de Algerijnse realiteit weer, vóór en tijdens de strijd voor de onafhankelijkheid. Bij Djebar en Yacine zwicht het verhaal voor de heerschappij van de tijd. Het wordt meestal niet lineair verteld en neemt af of toe naargelang de poëtische intensifiëring van het drama dat zich in verschillende tijden afspeelt, tijden die vergelijkbaar zijn met muzikale ritmen. Zij stellen andere eisen aan de lezer op wiens begrip als vanzelfsprekend gerekend wordt. Yacines vertaling van de stad Constantine die hij in een dieper, onrustwekkend perspectief bijna als een personage in zijn ‘Nedjma’ integreert, is eigenzinniger dan Djebars verdeling van tijdsmomenten waarmee ze haar mozaïekstructuur versiert, verstevigt of op losse schroeven zet. Toch gaat zij - althans in haar proza - tactischer te werk. Haar suggestie - vergeet je lichaam niet - interpreteer ik als een tegenwicht voor de arbeidsgezinde slogans die het volk zouden moeten aanmoedigen om nog grotere inspanningen te doen. De vraag die haar personage, de verzetsstrijder Rachid, zich stelt, geeft zeker niet alleen haar auteurstwijfel weer: ‘Il y a les “frères-voyageurs” - Rachid discourt en oubliant les filles, - et les “frères-diplomates”, les “frères-responsables” et les “frères-représentants”, les “frères-chômeurs” et les “frères-anciens-combattants”... Mais nous, les frères tout courts, porterons-nous soutane ou haillons pour nous distinguer des autres?’
| |
11. Met gemengde gevoelens
Weer in het vliegtuig, dit keer met bestemming Constantine. En nu ontdek ik hoe wit Alger is, de stad die ik vanmorgen toen ik alleen rondzwierf, eindelijk beter leerde kennen. Geleidelijk aan kwam ik in de lege toestand waarmee ik de sfeer van een stad probeer op te slorpen en voelde ik het obstinate ritme aan dat Alger beheerst zonder dat ik meteen de kern van die beweging kon vinden, met de haven in zicht, de auto's in beeld en pompeuze gebouwen als oriëntatiepunt en
| |
| |
met het trage, dagelijkse ritme van de vrouwen en bejaarden als een passieve begeleiding op de achtergrond. 's Middags hoorde ik dan voor de eerste keer de stem van de muezzin die tot het gebed uitnodigde. In het restaurantje at iedereen rustig verder, ik was de enige die het stuk kip op mijn bord onaangeroerd liet. Wat een onverbeterlijke westerling ben ik toch om zo emotioneel te reageren, dacht ik. Alles ging gewoon verder en de stem die over de stad uitgalmde, bracht alleen een andere tijd ter sprake, een altijd onvoltooid moment waar men aan herinnerd werd: genade en winst, geloof en arbeid zijn een verworven recht... verlies het niet. Toen ik een glas wijn wou bestellen, zei de kelner glimlachend: ‘Nous n'avons pas de vin mais de l'eau à toute heure, madame...’ Na een laatste wandeling kwam ik terecht in het café waar Bairi mij zou komen ophalen. Ik was er natuurlijk de enige vrouw en aan de schuwe, onwennige blikken van de mannelijke klandizie kon ik afleiden dat zelfs een toeriste hier niet gewenst was. Dan maar op het terras een koffie drinken en de zoveelste sigaret roken... Ik dook in een boek van Yacine maar werd er door een Algerijnse arbeider op gewezen dat er nog betere schrijvers waren: Mammeri, kende ik die? Hij gaf me vuur en keerde voorzichtigheidshalve naar zijn stoeltje terug. Verder pratend over zijn job, de steden die ik zou moeten bezoeken en over Algerijnse auteurs, vroeg hij tenslotte waarom ik alleen op reis was. Werd een eenzame vrouw van mijn leeftijd hier dan als een fenomeen met wel of niet ingebeelde ziektes geschuwd en in de gaten gehouden door geïntrigeerde mannen? Met zo'n vraag wil ik Bairi niet vervelen... Hij is trouwens heel nieuwsgierig vandaag: ben ik tevreden over de interviews bij het dagblad ‘El Moudjahed’ en bij de radio? Min of meer, antwoord ik. Als een interview een beleefd verhoor wordt met didactisch commentaar voor de goede verstaander, heb ik
meer dan een half woord nodig. En de journalist kreeg zelf bijna geen kans om vragen te stellen, daar zorgde een praatzieke bediende wel voor. Telkens het gesprek onderbrekend, wou hij me te kennen geven welke de problemen waren waarmee een auteur zijn werk een zin kon geven. De taalstrijd was dat soms geen thema? De ‘echte’ schrijver kon toch niet anders... Niet de hermetische schrijver maar bestond die nog? Hermetisch kwam voor hem overeen met profaan, dacht ik. In elk geval met een afwijking.
| |
| |
Het interview bij de radio verliep volgens een formeler patroon. Een zelfbewuste, jonge man die het niet kon laten mijn vragen en antwoorden te interpreteren in het jargon van de betrouwbare-student-met-politieke-ambities, wou me absoluut iets laten ‘bekennen’. Hij verwachtte zowel zwart-wit gegevens over het kapitalisme in België, de historische groei van de Vlaamse strijd als over de wel en niet geëngageerde auteurs. Toen ik hem uitleg vroeg over het amateurtoneel dat ‘naar ik vernomen heb’ moediger thema's aandurfde dan het officiële, wel of niet collectieve theater, werd hij even in het nauw gedreven. Wie schrijft hier dan eigenlijk voor het volk als de schrijvers weinig durven riskeren? Er volgde geen vingerwijzing op die conclusie van mijnentwege. Was ik dan alleen tot gemengde gevoelens in staat? Zo interpreteer ik althans zijn verwondering.
| |
12. Rih Samsar
Er zijn steden die je meteen uitdagen. Je voelt dat ze hun geheimzinnige macht niet zullen prijsgeven en je in hun trotse stilte kunt verdwijnen, gefascineerd en niet eens ontgoocheld. Constantine is zo'n stad. Ze heeft de allures bewaard van een oude vesting die verleidelijker geworden is in de loop der eeuwen en die nu in het magnetisch fluïdum van de kunstmachtige verlichting haar krachtvelden tentoonspreidt. Nee, Kateb Yacine overdreef niet: deze stad is een monster van verleden. Cirta voor de Romeinen (en nadien Constantine genoemd ter ere van keizer Constantijn) kom je in de historische roman die haar levensgeschiedenis is al de personages tegen die haar bezetters zijn geweest: Romeinen, Arabieren, Turken, Fransen... tot hier in 1954 de opstand van het F.L.N. begon. Tijdens de tocht van de luchthaven naar het centrum lees ik haar als een imposant geheimschrift, een taal van kennis, macht en verzet. Weer worden we, zoals in Oran, verwelkomd door leden van het T.R.C. (Théâtre Régional de Constantine). Ze tonen ons eerst een verbijsterend panorama en daar staan we dan in de ijskoude wind voor de kalkachtige hoogvlakten die de Rhummel - een van Algerijes belangrijkste rivieren - spleet en verdeelde. Maar de stad lijkt vanop 650 meter hoogte al evenzeer een natuurelement.
| |
| |
Het gesprek in het theater gaat vooral over de collectieve creaties. Twee produkties werden tot nu toe uitgewerkt, opgevoerd en uitgezonden op t.v. Er zijn hier veel te weinig toneelauteurs en voor het kindertheater zo goed als geen, verneem ik. Dus schrijven een vijftal acteurs de teksten. Ook zij starten met een enquête wat gezien de gekozen thema's nogal logisch is. Hada Tjib Hada (de ene brengt de andere mee) behandelde het woningprobleem en schilderde ook de profiteurs af die na de onafhankelijkheid op een onwettige manier huizen, fabrieken of auto's kochten. Ook de voorgeschiedenis - de twee uittochten naar de steden, de concentratiekampen tijdens de opstand of bijv. de redevoering van een Franse generaal die de F.L.N. militanten buiten de wet gestelde misdadigers noemde - werd erin verwerkt en soms via diapositieven voorgesteld. Het tweede volkssucces ‘Rih Samsar’ - een onvertaalbare woordspeling daar de titel zowel verwijst naar een zeer hevige wind als naar verdachte mandatarissen - ging over de agrarische revolutie. Kritiek op grootgrondbezitters die van het vertrek van de Fransen gebruik maakten om nog grotere winsten te maken en verdediging van de kleine handelaar in verband met de commercialisatie van het groentencircuit, waren de voornaamste neventhema's. Aan het derde toneelstuk, gebaseerd op de problemen van het leefmilieu, waren ze momenteel nog bezig. Was er geen gevaar voor een al te demagogische voorstelling van zaken? Nee, juist de enquêtes verhinderen dat, mevrouw. En van Kateb Yacine die U zo bewondert, hebben we hier een toneelstuk opgevoerd en nog wel zijn ‘Poudre d'intelligence’. Veel toeschouwers begrepen er niets van! Maar hij was toen nog te dubbelzinnig en te literair. (Dit toneelstuk verscheen in 1959 bij Le Seuil, samen met ander werk onder de titel ‘Le cercle de représailles’). Wist ik dat het T.N.A. (Théâtre National d'Alger) binnenkort
Maiakovski's werk ‘Les Bains’ zal spelen?
Daarop volgde een discussie over de mate van dubbelzinnigheid die een schrijver zich kan veroorloven. Schreven Djebar en Yacine soms voor de volgende generatie? dacht ik. En zou dat soms de reden zijn waarom zij nu het medium film gekozen had en Yacine overschakelde naar minder elitair toneel in het Arabisch en politiek getint? Sinds ik een tiental romans van Algerijnse auteurs gelezen heb, werd ik me ten
| |
| |
volle bewust van hun lucied engagement. Ze zijn niet alleen intens met hun land verbonden maar ze bezitten vaak een visionaire gave. Met de Franse taal hebben ze een intense, meer dan lichamelijke binding... Persoonlijk geloof ik niet in een letterlijke, van lyriek en poëzie gezuiverde tekst, zeg ik. Mijn gastheer is het daarmee eens, hij sluit zich ook niet af voor ‘twijfelachtige’ gevoelens... die ik bij hem opwek. Dus zwijgt hij nu maar. Wat kon hij meer zeggen dan: zoiets is inderdaad niet creatief? En daar wringt het schoentje, dacht ik. Want noch Mammeri, Feraoun, Dib, Boudjedra of Yacine zijn eenzijdige schrijvers. En Djebar klaagt het ‘roze bonbon’ aan. ‘Pourquoi ne peut-on pas franchir d'un seul saut toutes les distances? De l'asphyxie à la liberté crue sans passer par le roze bonbon? Le vrai, le vrai tout court et non pas ces ersatz de libération...’
| |
13. Naaien maar
Een dag later komen we in het stadje Batna aan. We zijn op doorreis naar de Romeinse ruïnes van Timgad. ‘Vous verrez vos ruines après l'entretien que nous aurons avec le directeur de la Maison de la Culture,’ zei Bairi plagend. Ik stel mijn Romeinse verwachtingen dus maar even uit en bereid me voor op het zoveelste gesprek over engagement en collectieve creaties. De directeur die ons ontvangt, ziet eruit als een ontgoochelde realist van middelbare leeftijd wiens cultureel vuur nu op een lager pitje brandt. Hij is zeker bereid om me al de gegevens te verschaffen die ik wens... want hij is vroeger ook journalist geweest, benadrukt hij glimlachend. ‘Dit is het tweede Cultureel Centrum in ons land, het andere bevindt zich in Tiziouzou. Er zijn hier verschillende ateliers: een ruimte voor muziek maar bij gebrek aan gekwalificeerd personeel is het meer een animatiecentrum, voor schilderkunst onder de leiding van een theaterdecorateur, een theateratelier, een fotolabo, een atelier voor naaien en borduurkunst. Binnenkort komen er nog een keramiekatelier bij, een ruimte voor ballet, een zaal waar onderricht zal gegeven worden in klassieke, oosterse, moderne, jazz- en popmuziek. Men denkt ook aan een koor, lessen in volksdansen, notenleer en piano. De bibliotheek waar boeken wel gelezen maar nog niet uitgeleend kunnen worden, omvat een 12.000
| |
| |
boeken en een leeszaal; de diskotheek beschikt over een 1600 grammofoonplaten die men drie dagen per week kan komen beluisteren. Vooral studenten vormen het lees- en luisterpubliek, al is het huis dagelijks open vanaf 8 uur 's morgens tot 19 uur. Tweemaal per dag vertoont men films, sommige dagen zelfs drie en op vrijdagmorgen (zondag hier) een film voor kinderen. Met om de veertien dagen een voordracht, de opvoering van een toneelstuk en allerhande culturele activiteiten - ingericht door de Partij of door verenigingen - krijgen de bewoners van Batna wel de kans om zich te ontspannen...’ Maar er is hier weinig of geen t.v. in de dorpen, zeg ik. Een tactische fout. De eerste frons verschijnt op zijn gezicht: ‘maar Mevrouw, U vergist zich! De vrouwen eisen het gewoon als compensatie voor hun isolement: ze moeten hun t.v. hebben!’ Langs de autoweg van Constantine naar Batna had ik echter nergens teeveeantennes opgemerkt. Of had ik me weer teveel met het landschap geïdentificeerd? Met de schrale vlakten die soms geritmeerd werden door kleine nederzettingen, een handvol huizen en op de achtergrond de bergen in het gefilterde licht van een wegkwijnende novembermorgen terwijl de stilte in de ivoren glans van de zoutmeren suisde...
Na de vrouw-bij-de-haard en haar wensen, komt nu het meisjesprobleem ter sprake. ‘Het enige atelier dat door meisjes bezocht wordt is het atelier de couture et de broderie...’ Nog steeds? vraag ik. ‘Ja, mevrouw. Hun huwelijkskansen zouden ongetwijfeld in het gedrang komen als ze openlijk aan toneel zouden doen en ze op de planken zouden verschijnen... Maar er is toch ook een artistieke kant aan vrouwelijk borduurwerk? De motieven, de versieringen...’ Op nauwelijks 118 km van Constantine is het emancipatietempo dus nog Andante cantabile. Largo, zeg maar. De jonge meisjes die gesluierd rondlopen, verrassen me nu niet meer. (Vooral in de buurt van de Universiteit - o.a. in Constantine - verdwijnt dat spookachtig silhouet. In een van de reusachtige gebouwen kon ik gisteravond een kijkje nemen. En het was een hele verademing om na te kunnen gaan dat daar geen ‘rassenscheiding’ was, als ik het zo mag formuleren. Studentes discussieerden er met hun vrienden en vriendinnen en aan de affiches, stencils en de aangekondigde voordrachten of films kon ik zien dat deze jonge mensen goed worden ingelicht. Liever dan de ein- | |
| |
deloze gang door te lopen met een honderdtal klassen, was ik in een van die klassen binnengedrongen. Maar als toeriste gunt men je vooral een kwantitatieve indruk, de rest moet je zelf maar invullen. En contact nemen met de studenten was ook niet inbegrepen in dit bezoek vanop afstand. Het was trouwens niet vermeld op het officiële programma...)
Na een pijnlijke stilte, voortvloeiend uit Batna's realiteit, stelt de directeur voor dat ik de tentoonstelling bezoek. De tekeningen en schilderijen getuigen van een ontluikend amateurisme en van een ongevaarlijke, naïef-figuratieve thematiek. Geduld oefenen maar.
| |
14. Timgad
In tegenstelling met de ruïnes van Tipaza kan men zich in Timgad (in 1765 door een Engelse reiziger bij toeval ontdekt) nog een zeer levendig beeld vormen van de 100 jaar na Jezus Christus door keizer Trajan gestichte stad. Toen ‘Colonia Marciana Trajana Thamugadi’ genoemd, werd haar aanvankelijke oppervlakte van 12 hectaren uitgebreid tot 50 hectaren. Bibliotheek, forum, theater - met 4.000 plaatsen - het huis van de patriciër Sertius, het Capitool, de Trojanenboog, herken je makkelijk. Maar om Timgad werkelijk in je op te nemen, heb je minstens een dag nodig. Je zou hier tijd moeten kunnen verliezen... En ik wil ook het museum niet missen en de prachtige mozaïeken met een landelijk-erotische thematiek. Mijn twee begeleiders lopen intussen mee, even beleefd-verveeld als in Tipaza. Tijdens het zomerfestival wordt de hele stad verlicht, zegt Bairi fier. Enthousiast wijst hij me nog op de schijnwerpers terwijl ik in het verleden staar en tegen mijn zin wegga. Want het huis van de hermafrodiet heb ik niet gezien, noch het Caldarium of het frigidarium (zaal der warme en koude baden).
| |
15. Ce sont des bourgeois
De rotsen, dreigend als gestolde golven, dagen weer op. Palmbossen bij een oase en in El Kantara van de zon genietende mensen die de tijd laten voorbijgaan. ‘Ce sont des bourgeois’, poneert Bairi. Ze
| |
| |
leven grotendeels van hun dadels - de opbrengst van hun palmbos - en ze werken hooguit enkele maanden per jaar. We stappen even uit om dadels te kopen. Kinderen in fel gekleurde jurken komen lachend op mij af: ‘Geef ze vooral geen geld!’, zegt hij. Doorrijden maar, richting Biskra. Zoutzakken stapelen zich nu langs de weg op en in El Outaya houden we halt. Er worden koopjes gedaan, merk ik. Vergenoegd stapt mijn Algerijnse beschermer weer in. In Biskra wordt hij ineens lyrisch... De avond valt en in de schemering kruisen we meisjes op de fiets en duidelijk verliefde koppels die hand in hand lopen: ‘Comme à Constantine!’ roept hij opgetogen. Voor hem zijn fietsende meisjes een emancipatiebewijs. Uitstappen? suggereer ik hoopvol. Nee, het hotel wacht al (zoals in Oran en in Constantine: de veilige haven waar je als uitgenodigde schrijfster genoegen leert mee te nemen...) En Biskra zullen we morgen bezichtigen. Bairi herinnert me eraan dat morgen hun vijftiende eeuw begint. Ik verwacht dus een feest en ga wat minder gefrustreerd naar mijn kamer, gewapend met romans als lustverdrijf. Op t.v. zou ik de voorbereiding van het gebeuren kunnen volgen: de ene na de andere imam spreekt nu tot het volk. Tijdens het diner blijven mijn begeleiders in een roze stemming maar noch Bairi of de chauffeur wil samen met mij wijn drinken: ‘Dans chaque mosquée il y a maintenant des veillées...’
| |
16. Bij de grens
Bekend als een oase op de grens tussen het noorden van Algerije en de eerste departementen van de Sahara, wordt Biskra met haar zandkleurige, okeren en vooral blauwe gevels, een palmbos van 1300 hectaren, een doolhof van kleine straatjes rond de markt, nu als een toeristisch centrum in desbetreffende folders voorgesteld. In mijn oren klinkt ze als het eerste, koperen akkoord van een zandsymfonie. Op de terrasjes slurpen mannen hun thee of koffie, onverschillig als bevredigde katers. Tenminste: dat is mijn idee. Want de chauffeur vond het onwelvoeglijk om daar samen met een westerse vrouw uit te blazen... Toen ik even in een winkel verdwenen was, bestelde hij intussen thee en nu staan de glaasjes daar op de motorkap van zijn wagen. Met een fluwelen gezicht gebaren ze van niets: eet après-midi nous allons nous
| |
| |
reposer, madame... Ik knijp er dan wel uit, denk ik. Maar ik zie van mijn voornemen af als er rond drie uur kinderen opdagen met instrumenten die ik niet ken. Ze beginnen te zingen en te dansen in de vlakte tegenover mijn hotelkamer: ze maken muziek... De klank van het instrument - een guerba - herinnert me aan een doedelzak. Vrolijk ritmeren ze de melopeeënde frase en een jongen speelt fluit. Andere kinderen komen nu ineens tevoorschijn, dansende meisjes en jongens. Waar hebben de ‘verantwoordelijken’ het over? Dit is pas echte volkskunst! En deze collectieve creatie barst van levensvreugde... Ze tarten de bergen met hun spel en verzoenen de zon met het zand van de woestijn die hier haar machtsovername bezegelt. 's Avonds wordt die eerste kennismaking met hun ‘musique kabyle’ nog overweldigender. Dan lopen er acht muzikanten in het hotel rond en hanteert een van hen zijn guerba als een saxofoon. Terwijl ze rond de tafels dansen, eet iedereen beschaafd verder. Een dronken Algerijnse arbeider houdt het niet meer vol. Hij begint opgewonden met mij te praten en als ik vraag wat hij zegt, krijg ik een nors antwoord van Bairi: ‘Il est saoul, il ne sait pas ce qu'il dit! Oui, il parle de la révolution.’ Die onvriendelijke en geconditioneerde reflex, ken ik al. In cafés waar wel bier gedronken wordt, wil hij geen voet zetten. Drinken betekent voor hem De verloedering.
Een schril kontrast met de inleiding van de vijftiende eeuw door die negermuzikanten, was de teeveeuitzending die ik een uur eerder in het salon had gevolgd. Eerst een muzikale uitvoering van doodbrave, volksbewuste tokkelaars. Dan een les in filosofie, een overzicht van tentoonstellingen, fragmenten van een film en een interview met een componist. Filosofie op televisie? Natuurlijk, wat dacht ik wel!
| |
17. Een poort die goud waard is
In Sidi Okba slaag ik er eindelijk in om een moskee te bezoeken. Voordien was het commentaar steevast: il n'y a que des tapis, madame. Non, c'est impossible... Een oude man wil me wel uitleg geven als ik eerst mijn schoenen uitdoe. En mijn gidsen verdwijnen prompt in een kleine nis, bij het graf van Sidi Okba waar ze ook hun gebeden van de vorige dagen zullen houden. Tijdens de rondleiding
| |
| |
in de moskee, vertelt de wijze me zijn levensgeschiedenis. Hij heeft in vele Franse films geacteerd: met Jean Gabin, madame! Maar ik moet beslist de gebeeldhouwde deur in cederhout zien, daterend van de tiende eeuw. Voor deze deur willen de Amerikanen miljoenen dollars geven, zegt hij misprijzend. Ze denken dat ze alles kunnen kopen. Ik zoek glimlachend al naar klein geld terwijl hij zijn ‘vie bien remplie’ nog eens vermeldt. En daar is de plaats van de vrouwen, ziet u? Ik richt het hoofd op, loer naar het balkon. Zelfs als ze bidden, zijn vrouwen voor hen nog gevaarlijk, denk ik. Registreert hij mijn bedenkingen? Met een sluwe glimlach in functie van zijn fooi, vestigt hij mijn aandacht op de geslachtsboom der Profeten... een tekening die ook mijn begeleiders komen bewonderen. Stralend van blijdschap verlieten ze hun nis: ‘Nous avons enfin pu faire nos prières...’
| |
18. Het koepeldorp
Na een urenlange tocht door de woestijn bereiken we Taghzout. Ook hier zitten de koepelhuizen als schelpen in het zand verscholen, met een stevige muur van de buitenwereld gescheiden. Maar ik mis de Djebel Malmel en de Djebel Chalia, de bergen met aan hun flanken de kleine dorpjes, de sinaasappelbomen, granaatbomen en ceders... Toch schuilt er een onmiskenbare, sensuele bekoring in het woestijn-perspectief. Palmbomen en kamelen hebben er sinds eeuwen een verbond mee gesloten, met de mensen als bemiddelaars. In El Oued merk ik de eerste vijandige blikken op. Of beschermen de bewoners zich hier alleen tegen de zon - 47 graden in de schaduw tijdens de zomer - in hun koepelhuizen zonder terras? Dit verklaart meteen het misverstand: ik kwam hier om esthetische redenen en wou een dergelijke woningbouw eens van nabij bekijken maar zij vechten tegen het zand, de hitte en de wind. Esthetische ontroering is voor hen een onbegrijpelijke, dwaze luxe. We slenteren rond de dadelmarkt en ook Bairi is ontgoocheld: ‘c'est ça, El Oued?’ Weer willen ze geen bier-café binnengaan en ik geef ongaarne toe dat ik vanaf zonsondergang liever niet alleen zou rondlopen. Een als gesmoorde beweeglijkheid beklemt me en aan de norse blikken van schuifelende vrouwen en mannen word ik gewaar dat de sfeer niet bepaald gastvrij is. El Oued
| |
| |
is een drugcentrum, zegt Bairi afkeurend. Zijn drugs dan niet verboden? Ten strengste verboden, antwoordt hij. We zijn de dadels zat en lopen lusteloos in een kringetje rond met de net geslachte en nog ongeschoren schapen als bloederig oriëntatiepunt. En met elke dadelverkoper beginnen ze te onderhandelen... Wil ik nog geschenken meenemen? Hun alibi - ze tonen me toch in elke stad de winkelstraten - is hier echter niet geschikt. (Er zijn ook geen mooie en meestal peperdure juwelen zoals in Biskra of in de grote steden want het is hier een traditie om de vrouw, als een soort geldbelegging voor slechtere tijden, juwelen te schenken. Soms met symbolische motieven - pauw, oog, hand, driehoek, kruis, vis, maansikkel - zijn die zilveren juwelen echte kunstobjecten.) Dan maar terug naar het hotel. Hoe raken we hier ooit weg, denk ik. Want het vliegtuig voor Alger steeg vanmorgen op zonder één passagier, zei een norse bediende ons in het reisbureau. Zijn de volgende vluchten deze week afgeschaft? Dat weet niemand met zekerheid te zeggen. Wachten maar... Als we twee dagen later vernemen dat het vliegtuig voor Alger pas in het begin van de volgende week in El Oued zal landen, beslissen we om met de wagen naar Constantine te vertrekken. Een aantal afspraken in Alger - in de drukkerij van de SNED - vallen nu weg en ook mijn terugreis naar Brussel moet worden uitgesteld. Als Constantine 's avonds in de verte opdoemt, weet ik dat deze stad mijn hart gestolen heeft. Die laatste avond doet ze me aan Parijs denken, in een middeleeuwse en oosterse versie. Haar stenen schoot die als het voorgeborchte van het avontuur op de reiziger wacht, zou ik indringender willen beschrijven. En om zo'n tekst te kunnen schrijven zou ik alleen moeten rondreizen en veel tijd verliezen. Wellicht verlies ik dan ook mijn Belgisch hoofd.
|
|