nektie met deze werkelijkheidstoestanden en wordt daardoor volledig in haar eigen (gebrekkig) systeem teruggeworpen. Dat men met dit boek vele kanten uitkan, zoals Popelier vermeldt, is wellicht juist, maar toch lijkt het voorgaande, waarover de samensteller van de monografie echter met geen woord rept, me wezenlijk voor een goed begrip van De God Denkbaar.
Indien Wittgenstein een van de belangrijkste sleutels is tot het werk van Hermans, dan geldt dit zeker ook in sterke mate voor Freud. Bij een boek als Nooit meer slapen gaat Popelier echter volledig voorbij aan bijvoorbeeld de relevante zij het omstreden psychoanalytische interpretatie die Weverbergh gaf in Puin, korzelig proza (1970). Het bedroevende resultaat van een dergelijke nalatigheid spreekt voor zichzelf in besluiten als de volgende:
Nog duidelijker wordt de vergeefsheid van alles gedemonstreerd door het cadeau dat zijn moeder hem bij thuiskomst overhandigt: een stel manchetknopen van een in tweeën gezaagde meteoriet! Bewijs niet alleen van de uitzichtloosheid van de eigen situatie maar ook van het onbegrip van zijn naaste familieleden, (p. 72)
en, in verband hiermee:
De moraal is niet ver te zoeken. Met alle moeite bereik je je doel niet maar het kan gebeuren dat, als het dan niet meer hoeft, het je in de schoot wordt geworpen, (p. 76)
Nu ja, Popelier heeft zich kennelijk geen enkele moeite gespaard!
I.v.m. Een Wonderkind of een Total Loss, schrijft hij vervolgens:
Dat kind is, misschien wel door een verkeerde opvoeding, een onmogelijk kind. (p. 78)
Wat echter een belangrijk gegeven is bij Hermans, is het feit dat een kind, in tegenstelling met Rousseaus opvatting, a-priori geneigd is tot het slechte en het kwade, zonder dat de opvoeding of welk groeiproces dan ook, hierbij een rol speelt.
Ook lijkt het me dat Popelier niet altijd zo aandachtig leest. Wanneer hij i.v.m. Herinneringen van een Engelbewaarder op p. 81-82 schrijft:
Nee, eerlijk gezegd hoeven we van de engel niet al te hoge verwachtingen te koesteren,
is dat nog eventueel zijn zaak, maar totaal foutief is de volgende uitspraak:
Op de gang van de gebeurtenissen bijvoorbeeld kan hij (de engelbewaarder) geen enkele invloed uitoefenen, omdat de dingen nu eenmaal toch gebeuren zoals ze gebeuren.
Blijkbaar mogen we van Ed Popelier ook geen al te hoge verwachtingen koesteren, want op p. 56 van Herinneringen van een Engelbewaarder, wanneer Alberegt zelfmoord wil plegen, staat letterlijk:
Wie anders dan ik (de engelbewaarder) had de patroon scheef in de loop laten schieten?
Hoe Alberegt ook zwoegde, hij slaagde er niet in er beweging in te krijgen. Daar had ik wel voor gezorgd.
Ook heeft Popelier geen oog voor het (psychologische) schuldgevoel waarmee Alberegt rondloopt na het ongeval, iets wat o.a. één van de belangrijkste (onbewuste) oorzaken is dat hij in de rechtszaal ontslag van rechtsvervolging eist voor een journalist die Hitler had beledigd.
Nee, het heeft niet veel zin op die manier te blijven doorgaan. Wat mijns inziens een betere aanzet tot deze monografie van Hermans was geweest, was, niet zoals Popelier een opsomming van de werken te maken, maar wel een verantwoorde indeling te geven in de belangrijke thema's, motieven en krachtlijnen in Hermans' oeuvre (zoals de chaos t.o.v. de beschaving, de animale drift, de regressie, het individualisme dat soms