Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32
(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 763]
| |
Kronieken
| |
[pagina 764]
| |
reizen in de wereld van de verbeelding. De overgang van groteske naar arabeske is reeds merkbaar in Dank voor de blijdschapGa naar eind(3). De bundel bestaat uit 69 teksten, waarvan 40 ontstonden tussen 1965 en 1972 en 29 in 75 en 76. Twee vragen dringen zich op. Ten eerste: wat gebeurde er in de periode tussen 1972 en 1975? Ten tweede: is er een relevant verschil tussen de stukjes uit de eerste en die uit de tweede periode? Om de eerste vraag te beantwoorden, kunnen we een beroep doen op een interview van juli 1974Ga naar eind(4). Op dat ogenblik beschouwt de auteur zijn paraproza-periode als afgesloten. Hij gaat ervan uit dat de vorm van de groteske tekst zijn ‘typisch uitdrukkingsmiddel (was) tijdens een jaren durende geïntroverteerde periode’. De tijd dat hij literatuur nodig had als Ersatz voor het leven, is voorbij. Vermits de verzoening met de werkelijkheid nadert, zoekt hij het in artistieke genres die een direct contact met een ruimer publiek mogelijk maken. Hij voert verbosonische experimenten uit, schrijft haikoes begeleid door elektronische muziek en gaat de song-tsoer op in het swing-genre. Het antwoord op de tweede vraag zal dus wel samenhangen met dat op de eerste vraag. De 40 teksten ontstaan tussen 65 en 72 zijn duidelijk grotesken en sluiten aan bij de eerste twee bundels paraproza van Gils. Het paraproza van 75-76 (29 teksten) is echter minder wrang en ‘verneinend’ van toon. Niet toevallig is Dank voor de blijdschap opgedragen aan Oliver Hardy en Stan Laurel, die ook op de omslag figureren, rondtoerend en toeterend op het Romeinse St.-Pietersplein. In de recentste teksten toont Gils zich een meester in de slapstick-humor. In genoemd interview situeert hij zijn paraprozaverhalen ‘in een geluidloze wereld; het was een soort van stomme film’. De teksten vóór 72 zijn nog een illustratie van Gils' egelstelling tegenover de wereld. Het komt er daar op aan stand te houden in een wereld-op-zijn-kop, een wereld waarin alle zin zoek is, een wereld waar je ziek van wordt. De teksten na 75 bevatten meer vrijblijvende lol, spel om het spel. Dat kan wijzen op een genezingsproces van de auteur, die er nu allemaal kan om lachen. Ook Gils' volgende boek, Binnenwaartse buitenstaandersGa naar eind(5), waarvan de 3 × 27 teksten ontstonden in het najaar 1976, laat - in nog sterkere mate - de verschuiving zien van de maatschappijkritische groteske naar de speelse arabeske. Gils noemt de arabesken zelf pogingen tot een ‘trapsgewijze fata morgana’. Hij vergelijkt zijn teksten soms ook wel met ‘lachpasta’. Bij nader inzien bevat het boek sprokkelsgewijs een hele poëtica van de arabeske. Een van de belangrijkste eigenschappen van het genre is een zekere relativiteitstheorie, die zo verfrissend is in onze loodzware tijd. Een sterke tegendraadsheid ook: ‘Een boek moet weerstanden oproepen, met tegenzin gelezen worden, met zoveel tegenzin dat zijn lektuur niet alleen geen verslavende tijdvulling wordt, maar ook, voor de reeds verslaafde lezer, een doeltreffende ontwenningskuur betekent.’ Uiteraard moet ook deze uitspraak gerelativeerd worden, want ik heb alvast Gils' teksten erg graag gelezen. Maar wie vlotte consumptielectuur verwacht, zal wel een ontwenningskuur nodig hebben, want in Gils' arabesken is ‘het medium doel op zichzelf’: ‘The medium is the message’. Zijn teksten willen vorm geven aan de droom, de ‘fata morgana echte tastbaarheid geven’. Op die wijze ‘maak je de stad van je dromen. In een woestijn naar eigen keuze’. Het komt er dus op aan om ‘door middel van een doeltreffend taalgebruik, verzinsels waar te maken’. Op de ‘onbeschrevenheid’ van dergelijke oefentochten in het luchtledige, kan de lezer ‘zijn katarsis uitkotsen’. Humor bezit | |
[pagina 765]
| |
volgens Gils een muzikale en filosofische dimensie. Als je de beelden, in plaats van ze zoals in de stomme film te versnellen, sterk vertraagt, slaan slapstick en burleske om in ernst: niets van de ‘droeve essentie der dingen’ blijft dan nog verborgen. De ultiem vertraagde slapstick bedoelt de dood: ‘De dood - die gestolde happening - is immers de uiteindelijke pointe van alles?’ Dat is overigens het thema van de voorlaatste tekst van het boek: De afgeschampte demiurg. Gils is zelf lange tijd een soort demiurg geweest, iemand die de anderen een mogelijke weg naar zin wou aanduiden en daarom zo erg te keer ging tegen de toestanden die die weg blokkeerden. Nu is Gils echter toe aan de ultieme relativering. De wereld beschouwt hij als een rariteitenkabinet, de schepping is een gril van de natuur, een eeuwige vergissing. De 27 teksten van het tweede deel van Binnenwaartse buitenstaanders waren reeds ultra-korte teksten, flitsachtige creaties van de verbeelding, die souverein het literaire veld beheerst. Die trend wordt verder gezet in Gils' laatste bundel IntegendelenGa naar eind(6), die bestaat uit 3 × 33 arabesken. Dat deze bundel niet de toevoeging ‘Paraproza 5’ meekreeg, kan te maken hebben met de genoemde verschuiving van groteske naar arabeske. In een tijdsgewricht waarin het individu in zijn eigenheid geschonden wordt, produceert Gust Gils teksten die integendeel de binnenruimten van de hersenen verkennen, een soort delven van ‘zelfstof’. De werkelijkheid daarentegen wordt zoveel mogelijk genegeerd, zo al niet geparodieerd, uit haar voegen gelicht en belachelijk gemaakt. De burgerlijke ‘conventional wisdom’, de fascistoïde dreun van het in de pas lopen, het dordialectische denken van de ‘homo economicus’,... het zijn allemaal ons welbekende facetten van het hedendaagse bestaan die in het werk van Gils droog-humoristisch worden gehekeld. Maar de klemtoon ligt in deze bundel toch elders. Onder de genezende glimlach vermoeden we het ziektebeeld: de made zit in de appel van bij de kiem. Het is inherent aan ieder maatschappelijk systeem om te falen omdat de mens in feite ontstaan is ‘door een misverstand, met name de verkeerd begrepen kontekst van een genetiese kode’. Het leven is een kwade droom: ‘Of we dat graag weten of niet: wij zijn niet echt. Wijzelf, wat wij zijn niet alleen, maar ook al wat wij waarnemen en ervaren, en beleven, (...) zijn niet meer dan de atomen van een schim. Van een spiegelillusie. Hooguit een soort van hologram.’ Toch wil Gils het ‘levendbarend bewijs’ zijn dat een leefbaar bestaan mogelijk is: maak het beste van die vergissing door op te rukken naar je eigen grenzen en binnenin een leegte te scheppen; in die leegte kan gespeeld en gecreëerd worden. Gils' teksten willen resoneren op een andere golflengte dan die van de werkende mensenmassa: de golflengte van de ‘skifflebands van het individu’. Er is het eeuwig leven van de muzikale extase (Gils is een kraan in het swing-genre), het zomaar laten waaien van je hersenen in de arabeske, het zenachtig jezelf verkennen, het vooral weten dat je niet weet, het ervaren van de vertedering van liefde en onbedoelde humor, het beoefenen - kortom - van psychedelisch toerisme. Waar ligt het verband tussen spel en ernst, humor en metafysica? Gust Gils: ‘Het linke van de metafiziese persiflage (...) is wel, dat je nooit zeker weet waar de metafizika ophoudt en waar de persiflage begint. Maar dat weet de metafiziese persiflage evenmin. Soms wordt zij metafizika zonder dat zij 't weet. (...) In feite behoren beide, metafizika zowel als persiflage, tot de muziek. De geluidloze.’ Laat het leven een misplaatste grap zijn, ook een grap is het be-leven waard. Als je | |
[pagina 766]
| |
maar niet vergeet te swingen met je verbeelding.
HUGO BOUSSET |
|