| |
| |
| |
[Nummer 7]
Lucienne Stassaert
Parfait Amour
Samuel
... Stel je de volgende scène voor: Ivan in mijn kamer, rondlopend in vrouwenkleren. Opgetogen loert hij naar zijn spiegelbeeld, vangt mijn blik op en zegt: ‘Vroeger droegen mannen kant en fluweel, Asta...’ Maar als hij weggaat en zijn paraplu weer als een stok hanteert, groet hij mij als een hoofse militair. Is nu die wispelturige Ivan een ‘nicht’ of een mislukte hermafrodiet? En wat betekent zijn manie om zichzelf in de spiegel te observeren terwijl droombeelden van gespierde knapen zijn verbeelding aanwakkeren? Ook dat verlangen wordt daarna ontkend, alsof hij weerwraak neemt. Maar op wie wil hij zich wreken en waarom? Wordt Ivan je centraal romanpersonage? Een figuur waar wij als nachtvlinders omheen fladderen en verbrand worden... tenzij je ons inmiddels uit je verhaal hebt gewipt. Hoewel... in Ben kun je je voorliefde voor de eigenzinnige kunstenaar kwijt en mij noem je Asta-Ariadne, de vrouw in het labyrint. Herinner je echter mijn twijfels of ik de andere bevrijd of integendeel teister met mijn loze angsten. Voel ik me daarom meer een moeder dan een wijfje? En zo worden mijn partners onechte kinderen, betrokken in een incestueus spel...
Duidelijker voorbeelden had ze hem nog niet gegeven, dacht Samuel. Hij knipte de bureaulamp aan en voegde Asta's brief bij zijn map aantekeningen. Ook tegenover haar had Ivan dus een dubbele rol gespeeld... Zijn hoofd afwendend van de muur waartegen zijn boeken samengeperst waren als een leger van papier, fixeerde hij haar tekening vol grillige schaduwen die Asta rond een wegkwijnende figuur had getekend. Tersluiks haar werk verduisterend, gleed het licht van de schemerige novembernamiddag over de muur om dan weg te zinken in een dieper water, zwart van vergetelheid. En zo was zij zijn leven binnengedrongen, dacht hij. Als een herfstig fluïdum, een verraderlijk licht dat zowel de schaduwen vergrootte als de vorm van de dingen in het ongewisse liet. Maar wat een intrigerend personage was zij! Tot nu toe had hij behoedzaam rond haar gecirkeld, de illusie van
| |
| |
zijn vrijheid ondanks alles behoudend. En nu fluisterde ze hem zovele Asta's in dat zijn voornemen om een fictiever personage te creëren in het gedrang kwam. Ze wekte twijfel zoals andere vrouwen verveling...
Samuel die de deur naar het terras geopend had, werd ineens met de voortschrijdende ontbinding in zijn tuin geconfronteerd als met een levend wezen. Of zong Asta's verdriet met de asters mee? De appelbomen neigden al naar de aarde als naar een serener seizoen en de bloeiende rhododendron herinnerde hij zich nog als een melodie, een vage zang in de verte. Vaag maar daarom niet minder pijnlijk nu hij haar niet meer kon vervolledigen, noch de pijn inruilen voor haar betoverende stem. En des te heviger kwetsten hem de rozen met hun zijden schaamlippen. Nog wuifden ze slaapdronken heen en weer in de wind die de blaren opjoeg als de hijgende hond van de ruimte. En vermomd in een grijs dat niet meer levensvatbaar leek, gaf de tuin zijn kleuren weg. Kon een mens een dergelijke buigzaamheid maar bereiken en een naakte winter aanvaarden... Hij was niet zo immuun voor kwellingen als zij wel eens beweerde. Voor hem was alles een spel, verweet ze hem. Ach ja, hij was geen zelfkweller. En voor Asta moest het leven een beproeving zijn: ‘Er moet dus een fout zijn, een letsel. En een teveel aan verblindende kracht. Zo zie ik een mensenleven, Samuel...’
Maar dat was een schuldbekentenis, dacht hij. Asta zou nooit de fout vergeten, het litteken van die wonde eerder beklemtonen. En juist die verblindende kracht gebruikte ze niet, noch Ben of Ivan. Ze sloten de chaos buiten maar herkenden in hem de man die elke utopie bij voorbaat steunde. Hij was hun getuige, geen medeplichtige zoals Asta. Wachtte ze daarom zijn visie van de gebeurtenissen af, de roman van hun verleden? En nog steeds had ze niet begrepen dat hij vooral de fictie in eer wou herstellen. Hij zou zijn geloof in een genadige chaos vorm geven en via zijn personages gestalte geven. Maar dat was zijn meest intieme waarheid en op dit breekpunt van zijn gevoel volgde ze hem niet: ‘Jij experimenteert met mensen alsof het woorden zijn. En zelfs je zoetsappige immoraliteit zou je theoretisch willen funderen!’
Waarop wachtte hij terwijl rondom hem de verbloedende gewassen door een bliksemflits getroffen werden en een zwerfkat prompt weg- | |
| |
vluchtte? Even doemde het beeld van de winter op en de bomen in het genezend wit van de sneeuw met hun takken als vingers na de laatste kramp als alles voorbij zou zijn. Zou dat onderhuids, voortdurend stamelen van de dingen die voor de doodsstuipen terugdeinsden soms het leidmotief worden van zijn roman? Het thema van Asta-Ariadne... Tijdens Ivans feest van de verrijzenis dat zo plotseling geëindigd was, zou hij zijn personages voorstellen. Het was net een jaar geleden, herinnerde hij zich nu: Ivans verjaardagfeest, de dag van Allerzielen. Als silhouetten, maangestalten van Edgar Münch, had hij Asta en Lena in Ivans tuin herkend. Twee vrouwen op een vreemde planeet, beheerst door Scorpio. Mister Scorpio, zei Asta. Ivans agressieve houding had hij toen verkeerd geïnterpreteerd, veronderstellend dat Lena in Ivan de ideale tegenspeler gevonden had, een die zelfs met vuur op de scène speelde. Een tegenspeler, zeker geen minnaar.
Opgeslorpt door de glazen deur die het terras met de woonkamer verbond, viel zijn schaduw uiteen. Maar de woonkamer was uit haar voegen gelicht en leek nog beklemmender nu de onrechtstreekse verlichting haar geheimen niet wou prijsgeven. In wat een Jugendstilterreur leefde hij! In een verloederd decor van agressief-gestyleerde allure met rondborstige vazen, dramatische schemerlampen en zetels die hem een gevoel van knusse geborgenheid waarborgden. En met een bed als een huwelijksgraf, geflankeerd door spiegelkasten. Toch liet die overladen sfeer hem koud en kon hij zijn behoefte aan een niet al te oncomfortabele eenzaamheid voorlopig bevredigen, zichzelf soms betrappend op een parasitaire opluchting dat hij in zo'n woontaart leefde. Of stemden de uitwasemingen van een gekweld en voorbijgestreefd schoonheidsgevoel zijn verveling op de juiste toonhoogte? Onbeweeglijk van ouderdom prijkten de kunstrozen, even onaangetast als de papieren die op zijn werktafel lagen en in hem weer de lusteloosheid wekten die hij sinds lang aanvaard had. Maar hoe zou hij zijn argwaan overwinnen tegenover het materiaal dat hij nu kon gebruiken? Hij had het niet eens gekozen, zich door een steeds levensechter Asta laten beïnvloeden. Zij had de slapende honden wakker gemaakt, dacht hij. En wat had ze uiteindelijk teweeggebracht? Een bijna radeloos zelfverweer nu hij begrepen had dat hij zich alleen nog kon bevrijden als hij met hun onvoltooid verleden afrekende dat als het ware door Ivan met de hand gekleurd was.
| |
| |
Hij kon hier niet blijven, wou meteen weggaan. Zoals Ivan, dacht hij. Ivan die Alban Bergs muziek niet langer kon aanhoren en woedend weggelopen was, als een acteur die te weinig aandacht kreeg. Nu trilde de ruimte als een snaar en toonde het decor hem een onwaarschijnlijke pretentie om de tijd te trotseren. In zo'n illusie kampeerde hij? Weer doemde Ivans krijtwitte gestalte op toen Samuel in de gang op zijn spiegelbeeld botste alsof een hem onbekende rivaal hem aanstaarde. ‘Ik haat die muziek!’, had Ivan toen gesist. Voor hem moest een kunstwerk een glasheldere weergave zijn van een wiskundige vorm, dacht hij. In welke mate waren Ivans lichtstructuren een verweer tegen de angst? Hij wou haar met zijn werk uitbannen en gebruikte de schoonheid van platonische lichamen als een amulet. Welke gevaarlijke onschuld bezielde hem dan? Hij verdedigde haar als een maagd haar heimelijk vlies. Daarom al die wispelturige pogingen om zowel hem als Asta te misleiden omtrent zijn seksuele fantasma's!
Het licht van de lantarens bij de ingang van het park viel als een zegenend heimwee op hem neer. Hier dreven de zwanen en verkleurden de geuren van november, bevrijd van de popelende zomer die langzaam in as verschrompeld nog nazinderde in een enkel blad, ontdaan van verwondering. En trager vloeide het water als een spiegel van illusies weg. Waarom zich wapenen tegen een dergelijke berusting? Hij zou altijd een vreemdeling blijven in deze stad. Even onwennig als de slenterende Marokkanen die ronddoolden en niet meer verwachtten dat zij haar stenen schoot zou openen als een melkrijp wijf. Ook zij kenden de signalen van de afweer en zouden toch de triestheid van een onwezenlijk Allerzielen-week-end van zich afschudden en hun verveling delen zoals brood en wijn. De berusting die hij soms van hun gezichten kon aflezen, kwam hem voor als een passief verzet. Was de verzoening die hij nastreefde en in de polsslag van de seizoenen herkende dan een beter verweer tegen de wanhoop of een middel om te overleven in deze ondoordringbare stad? Met sirenes van ambulances die weer gierend tekeergingen en het gevaar van de dood als een zegevierend bericht in de ruimte loeiden: je kon dus steeds op zo'n hulpbetoon rekenen, je was hier niet op een vreemde planeet.
| |
| |
Samuel bevond zich nu bij het kruispunt en keerde het park de rug toe. Hij zou zijn vrienden niet opzoeken maar de eenzaamheid in acht nemen. Als een voorproef, dacht hij. Van welke pijn, nog steeds latente angst? Of zat die angst niet in hem en kletterde ze in de felle lichten en in de starre blik van ontblote mannequins die in uitstalramen hun asexueel poppelichaam met half opgeheven hand verdroegen? Zelfs hun verbazing was menselijk. En die pijn zou hij ontzenuwen, de stad brandmerken als de godin van de onverschilligheid? Het was zijn gretige aandacht die hem tenslotte van de slopende twijfel zou bevrijden nu in de straatstenen maar met een floers beschaduwd de angst voor hem uitliep om dan weer los te barsten in melaatse steegjes, donker van opgekropte driften. Steegjes waarin hij rondzwierf als de menselijke parasiet van een reusachtig lichaam waarvan hij de ingewanden wou verkennen en bloot zou stellen aan zijn ongenadige vraatzucht: ‘Mijn rare allesvreter, je bent zo gulzig als een krokodil! Interpreteer dus mijn obsessies, leg ze mij voor als zovele fantasma's... maar vat mijn brieven op als signalen langs de weg, een sein voor roekeloze zwerfgeesten, verloren in een nachtmerrie.’
Asta zou nooit die afstand nemen, ze vereenzelvigde zich teveel met haar kwellingen. En met haar werk, schilderijen die haar verbond met de materie huldigden. Maar hoe romantisch bleven die Asta's en Ivans! Hij kon ze verdubbelen, hun egocentriciteit was benauwend. Hij had desondanks gepoogd om Ivans fanatieke eenzaamheid te doorbreken... Ivan grinnikte dan als een lastig kind, te vooringenomen om naar zijn argumenten - dat homofilie wel met een mystieke visie te verzoenen was - te luisteren. Ivans belangstelling voor astrologie en occulte wetenschappen leverde Samuel vooral een bewijs van zijn naïviteit. Of was ook die argeloosheid bestudeerd, even misleidend als Narcissus' spiegelbeeld?
Nu zongen de krekels in zijn bloed. En wanneer hij dichterbij zou komen op de plaats waar de krekels zich verscholen hielden, dan zou alles stil worden zoals in een landschap dat trilt van hun zang en waar je in opgenomen wordt maar dat je niettemin geen laatste geheim of ultiem orgasme schenkt. Was iedere hartstocht dan een hondsdol gegeven en had hij - om die afhankelijkheid te vermijden - soms de werkelijkheid de mond gesnoerd? Aan welke drift gehoorzaamde hij
| |
| |
dan nu hij verder liep en de geur van de eenzaamheid in zijn schaduw kroop... Een geur, een teken dat hij ook in de ogen van een oude vrouw die op de hoek van een straat wachtte, op heterdaad kon betrappen. Zou hij in een van de schamele kroegen binnengaan? Ook daar zou de angst niet wijken maar als de vogel van de armen op hem neerstrijken. En die eenvoud kende hij niet, beklemde hem als een visioen van een triestere waarheid. Het was zijn taak om de onverbiddelijke stilte te lijf te gaan, hij kon niemand in zijn monoloog betrekken. Zelfs zijn vrienden niet met wie hij het zoveelste gesprek had kunnen voeren in een poging om zijn sadistische speelsheid, zoals Asta zei, te meten aan hun engagement.
Asta, de maanmoeder. En voor Ivan: moeder Nebulosa. Wanneer zou zij leren spelen? Ze kon niet spelen, bekende ze. Wel met allerhande maskers voor schimmenspelen. En zo werd de kringloop opnieuw gesloten, sloot ze zich in haar atelier op als een te vroeg vergrijsde heremiet. Wat zou ze doen als haar verbond met de materie ten einde liep? Nu reeds bereidde ze zich op de eenzaamheid voor: ‘Er is geen zoon meer, geen minnaar-man. De eenzame speelt de hoofdrol, Samuel. Het is zijn monoloog die ik spreek achter de scène...’
Gebruikte ze haar talent dan niet om zich vrij te kopen omdat Ben haar leven even ingrijpend gewijzigd had als een langzame ziekte? Toch wou hij Ben niet als haar autistisch kind voorstellen, zoals zij insinueerde maar als een volslagen idealist die de liefde nooit de macht in handen zou geven. Hun verhouding leek op die van een Siamese tweeling, dacht hij. Ze wilden elkaar tegelijk beschermen en vernietigen. En ondanks de afstand die hij had willen houden, was hij geen toeschouwer meer. Want wat een blinde vlekken in zijn geheugen, obsederend gemis! Je kon niet met hen verbonden zijn, vooral Asta en Ivan waren bloedzuigers. Ben ontsnapte aan hun vermomde machtswellust omdat hij niet meespeelde en een al te ingrijpend contact vermeed. Besefte Ben dan niet hoezeer hij met haar in een permanente symbiose leefde? Ben droeg het masker van de rouw maar deed alsof er niets aan de hand was. Ondanks Asta, de toverheks die naar de maan wou vliegen...
Met ironie had hij zich meestal kunnen wapenen. Nu sneed ze door zijn ziel en voelde hij zich machteloos. Moest hij de slapende liefde
| |
| |
wakker maken en de grafiek van het verleden lezen als de curve van een koorts met onbekende afwijkingen?
De grijze gruwel die in het hart van de stad knaagde en in haar verlepte onderbuurten de ontbinding had verwekt, toonde hem duidelijker dan een vergevorderde melaatsheid de misvorming van de materie aan. Straatstenen onthulden hun gebochelde ruggen als van dode ratten, geniepig belicht door een wegdeinzende maan. Toch kon hij overal de invloed van menselijk bewustzijn vaststellen en het gevecht tegen de tijd volgen dat in iedere gevel tegelijk bewezen en ontkend werd. En door een weerbarstig zelfbehoud in stand gehouden werd de grandeur et misère van de kleine mensen bestendigd die de dood alleen in hun midden gedoogden met een masker van half vergane vrolijkheid op haar uitdrukkingsloos gesteente. Potsierlijke planten of gordijnen die het vernield gezicht van een herenhuis carnavalesk versierden, ontroerden hem meer dan de wijdopengesperde ogen van verlaten vensters of de bolle buik van verminkte gevels. Niet het verleden maar het leedvermaak zegevierde hier terwijl de bewoners een spelletje schaak met de tijd speelden en zich niet moeiteloos als de verliezers zouden opgeven. Hij kon nu langs een desolaat pleintje de felverlichte boulevard bereiken met de torenhoge gebouwen waar de machines niet meer ratelden en in het centrum de steriele razernij van de aan en uit flitsende reklames volgen.
Plein der barmhartigheid, las hij. Zulke namen trof men in deze buurt meer aan, dacht hij. Glimlachend stak Samuel het plein over dat hem de aanblik van een verlaten kermis bood. Door zeilen overdekt die hun kleuren aan de seizoenen blootgesteld hadden, lagen de kermistenten stil. Als muziekdozen, dacht hij. Waar was de lachspiegeltent die hem als kind verbluft had en de paardjesmolen met zijn walsmuziek? Een woedende hond begeleidde zijn cirkelgang en naarmate hij de woonwagens naderde, werd het blaffen onderbroken en kreeg de stilte een lijfelijke overmacht alsof een topzwaar lichaam op hem dreigde neer te vallen. Geamuseerd keek hij naar een in een glazen kooi opgeborgen pop wiens orakeltaal niet meer functioneerde. De wijsvinger die anders van links naar rechts kroop, leek nu een dood insekt. Zijn toekomst zou nu niet in de vorm van een bedrukt papiertje tevoorschijn komen terwijl de ogen, scheef van waarzegge- | |
| |
rij, meedraaiden... Sprookjes voor de massa, dacht hij. Maar was Asta's bijgelovige aandacht voor astrologie en de symboliek die daar volgens Ivan uit voortvloeide niet even absurd en poëtisch?
Samuel hoorde de hond aan de deur van de woonwagen krabben, angstig janken. Hij liep naar een bank toe, veegde herfstblaren weg die neergedwarreld waren. In hun nerven kon hij de waarheid lezen, ontcijferen als de curve van een door de tijd opgevreten melodie. En nu die stem in hem begon te spreken, herkende hij ineens de paardjesmolen waarvan het silhouet in zijn hoofd was geprent en hij zich de op en neer gaande beweging herinnerde als de prilste vreugde en de eerste nostalgie van zijn jeugd. Ontelbare spiegeltjes vingen die kadans op en weerkaatsten toen zijn ontroering, te broos om weerstand aan te bieden. Asta's brieven hadden hem soms op een identieke manier geraakt: ‘Ik herinner me nog het begin van de ontbladering. Nu kan ik de sporen volgen, herkennen in de wuivende populier die elke dag zijn groen verliest zoals bloed dat dunner wordt, doorzichtig van kwetsbaarheid...’
Nadien kwam de ontkenning, de afweer tegen de pijn. En zo miste zij - net zoals Ivan - dat ene moment van volledige openheid als de dingen eindelijk spreken. Want vroegen de dingen, in het doofstom geweld van hun aanwezig zijn gevangen, niet om een meerduidig spiegelbeeld? En die medeplichtigheid moest je niet eens uitlokken: ze lag voor het grijpen. Hoe tantalisch was echter de kwelling zolang je niet aanvaardde dat alles mogelijk was... dank zij de genadige chaos! Die twijfel had hij vaak met zijn werk verbonden als de tekst een eigen leven begon te leiden. En weer stelde hij zich zijn schimmenspel voor met zijn soms ten dele versluierde waarheden, glazen labyrint en flagrante lachspiegels in kamers van dood en deerniswekkende hartstochten en als verzegeld door Ivans spiegelbeeld dat in de vensters van de verboden stilte weergalmde en hem begeleidde als de droom van de onmogelijke onschuld en als de strengste pijn die het Carnaval der liefde inluidde terwijl de op til zijnde winter in de blaren ritselde.
Maar toen hij zich van de kermis verwijderde en de regen alles met de sluier van een veel ouder verdriet bedekte, in de dorre blaren tokkelend als de harpist van de herfst, voelde hij zich toch gerustgesteld
| |
| |
en verzoend met de traagste ontbinding. Gulzig de regen verwelkomend alsof hijzelf, murw van droogte, geen ander heil meer verwachtte en met de lichten van de boulevard als kompas, begon hij sneller te lopen. Dadelijk zou hij zijn wagen nemen en Ivan opzoeken. En Asta. En Ben. Zoals gewoonlijk stokte de ontroering en het verlangen naar een dialoog. Want wie was de eigenlijke bezweerder: Asta of Ivan? En waarom had ze hem in een van haar laatste brieven een droom beschreven waarin hij niet langer als spelleider fungeerde? Toch niet alleen om zijn zelfbekentenis uit te lokken...
‘Ik kan me helaas niet het sleutelwoord herinneren, Samuel. Een obsederende zin die de figuren als marionetten in beweging bracht... en dan de hypnose onderbrak. En ik weet evenmin wie van ons beide de touwtjes in handen had! Jij was niet aanwezig, ik bleef onzichtbaar al was het duidelijk dat de schimmen mij herkenden en mij aankeken alsof ze van mij de oplossing van het raadsel verwachtten. Het overkomt me meer dan eens dat ik mezelf in een droom observeer. Dit keer bestond ik alleen voor hen, terwijl ikzelf - sinds hoelang? - afscheid genomen had. Van de schimmen en van het spel: een bekentenis die jou zal bevrijden, denk ik.’
Hij was als een slaapwandelaar door het park gegaan! Samuel liep naar zijn wagen, veegde de doorweekte blaren van het dak en weifelde. Geen bekentenissen vandaag! Hij stapte in en leunde vermoeid achterover. De grillige arabesken van regendruppels op de ruit volgend, voelde hij zich ineens opgelucht. Daar spatte Asta's illusies uiteen, gevolgd door Ivans droom. Regendruppels die als insekten met tranen sleurden, voerden een ballet uit nu hij door het stadscentrum reed en de zeemzoete muziek van een tango op de radio met veel binnenpret beluisterde. Gigantische gebouwen doemden op, geketend aan zakencijfers. Zoog de elefantiasis van de stenen hier zelfs de kracht uit de wortels van de bomen? Hoe immuun was hij voor deze stad en haar in fluorescerende stilte verlaten boulevards. Weer zou de leegte zich tijdens het week-end als een bloedvlek verspreiden en niet opgeslorpt worden door het monster van Business. Er was geen remedie, de ziekte breidde zich uit. Ze had geen naam, de ziekte van Sadalmelik. Zo noemde Ivan zijn stad.
| |
| |
Veelbelovend strekte de autoweg zich uit als een reuzin, een onmetelijk wijf. Samuel hield van haar gebarsten poriën, door aan en uit knipperende lichten verraden. Tijdens zijn nachtelijke tochten gaf hij zich aan haar zwijgen over zoals hij vroeger als kind naar de zee had geluisterd of in een landschap was verdwaald dat de klank van zijn voetstappen had weergegeven, de holle klank van zijn eenzaamheid. Hij dreef nu de snelheid op, af en toe dode egels vermijdend. Arme beesten, dacht hij. Vertrouwend op hun stekels en dan ineens zo'n bloederige dood. Maar welk gevaar daagde hij uit? Hij werd niet slaperig en toch... Die wellustige onverschilligheid overviel hem weer. Hij draaide de radio uit, genoot van de weg die in de felle regen blonk als een zwarte spiegel met in de verte de altijd weer opduikende koplichten als ogen van grote nachtdieren. Nu kon hij zich voorbereiden op de confrontatie met zijn vrienden.
Asta zou de wonde vandaag niet openkrabben, de wonde van de bloedzuiger. Dat was haar obsessie, dacht hij. Hoe gretig had hij haar aangemoedigd, hopend dat zij hem een inzicht zou geven in een eigenzinnige afwijking van een seksueel patroon: een vrouw die dagdromen koestert over een hermafrodiet? Hij stelde zich nu Asta in haar kamer voor, verdiept in een boek over magie: ‘De hermafrodiet, zoals een dode man in de duisternis, heeft het Vuur nodig. Vooraleer het bewustzijn te kunnen bereiken en het stralende licht, zal een primitieve Natuur de beproeving van het Vuur moeten doorstaan...’ Boven haar bed hing de reproductie van een op een rooster gestrekte mens met twee hoofden, een dubbele romp en verloren in een werveling van vlammen. Die laaiende ruimte had de anonieme etser met grote trefzekerheid weergegeven alsof de pijn in de ribben van de leegte woedde. Kon hij die tekst als motto nemen voor zijn verhaal? Alleszins een juister allusie op de kwellingen van zijn personages dan Asta's vergelijking: ‘Bloedzuigers zijn hermafrodiet, wist je dat? In de paartijd plaatst de ene op de rug van een andere een kleine slijmmassa, gevuld met spermacellen. Na enige tijd is de huid zo geprikkeld dat een open wond ontstaat waardoor de spermacellen het lichaam binnendringen...’
Gesublimeerde seks lokt meestal zulke interpretaties uit, dacht hij. Want noch Ben of Ivan hadden zo'n verwonding bij haar veroorzaakt.
| |
| |
Ze beschouwden haar teveel als een vriend of als een moeder langs de weg. Hun doel lag verder, buiten haar bereik. En ook hij had Ivan niet kunnen veroveren. Ivan die nu weer zijn verbeelding teisterde en wiens beeld door zijn hoofd flitste om dan in een naakte hermafrodiet te veranderen, in een tweeslachtig wezen dat Samuels verlangen temperde. Was het Asta die zich over hem boog, de twee hoofden strelend terwijl ze de ogen van de vrouw sloot? Asta kwam in trance en rukte aan zijn bovenlijf als om hem te dwingen uit zijn dubbele romp te springen. De spiegel weerkaatste nu een figuur die als een vlam omhoog schoot en in de gestalte van een jonge knaap eindigde. Hij stapte over een ineengekrompen, stervende vrouw maar herkende zichzelf niet, noch haar beeld in het glanzende oppervlak... toen Asta de kamer al verlaten had?
Een variatie op haar droom, dacht hij. En hij vermoedde meteen het sleutelwoord dat zij hem niet doorgeseind had. Was hij eindelijk doorgedrongen tot de kern van haar gevoelsleven? Ze wou de man wekken, als een jong naar haar schoot doen terugkeren. Het was boeiender om zo'n avontuur te wagen met een homofiele partner. En om dan als een acrobate zonder zweefrek de sprong te riskeren... terwijl ze zich voortdurend op de nederlaag had voorbereid. Want Asta wou verbrand worden.
Maar hij was inderdaad een gevaar op de weg: nog een van haar uitspraken. En een geboren speler. Waarom nam ze zijn gevaarlijke nieuwsgierigheid niet? Asta wilde zonder illusies leven maar die neiging had meer met zelfbehoud te maken dan met een werkelijk inzicht. Hoe puriteins was zij! Hij had haar zijn ervaring van de laatste maanden verteld, zijn driehoeksverhouding met een man en een vrouw. De sublieme driehoek: twee mannen en een vrouw. Langzamerhand was Josée opengebloeid maar Robert had zijn jaloersheid niet kunnen verbergen en discussies uitgelokt. Zou hij dan toch moeten aanvaarden dat een mens naar een ketting verlangt? Hoe triest was dat, het lokte weer zijn innerlijke opstand uit. Of was hij soms een verlichte onmens die een geheime waanzin met erotische rituelen vierde... Wat hem tijdens die verhouding verontrust had, was de onwil om alles neer te schrijven. Hij had vooral notities genomen voor een nog te structureren verhaal.
| |
| |
Wat een tegengestelde beweging: zijn spelen met drift en Asta's sublimering. Hij had de vrouw en de man bemind en met sympathie bestudeerd. En hij was het medium van hun orgasme geworden zoals hij vroeger een nieuw spelletje voor zijn vriendjes had uitgevonden. En Asta? Ze had begrijpend geknikt maar zou zo'n verbond weigeren. Ook Josée en Robert waren tenslotte gezwicht, hun zelfbehoud werkte als een waarschuwingslamp. Samuel begreep die razende behoefte niet om de erotiek in een emotioneel licht te stellen... Zijn spel was toch even bloedernstig? Nog een misverstand dat hij alleen zou moeten ophelderen. Zonder Ivan, de gekwelde Narcis. Met wie zou Ivan zich dan wel willen verliezen? Hij naderde nu de buitenwijken van Antwerpen en begon trager te rijden. Weldra zouden de sjofele hoeren en aandoenlijke travesties hem wenken achter de ramen van de bordelen in de havenbuurt. En terwijl denderende muziekautomaten melodieën uitbraakten als een overtollig voedsel, stierven stemmen er weg als rinkelende signalen van hoop en wanhoop. Het moeras van de lyrische zielen, dacht hij. Zelfs de desolaatheid van de betaalde coïtus bleef hier triviaal geruststellend, niet zo zonder enige jovialiteit als in zijn stad.
Samuel parkeerde zijn wagen en ademde met volle teugen de ijskoude lucht in. Zou hij Asta en Ben in de kroeg van de ‘buitenstaanders’ aantreffen? Ze kwamen er geregeld, meestal tijdens het weekend.
Asta's definitie was juist, merkte hij. Kunstenaars en studenten, nachtlopers en homofielen voerden ook vanavond weer hun gesprekken tussen jonge verliefden die hun romance een onzekerder belichting wilden geven en hun tijdelijke medeplichtigheid opvoerden voor de eenzamen, die weeskinderen van de kroegen. Sommige gelijkgezinden hadden zich afgezonderd en probeerden zich veilig te stellen voor het lawaai. Samuel tikte tegen het raam, besefte ineens hoezeer Lena op Asta leek. Een Asta in flagrante versie met nymfomane neigingen en beslist minder sarcasme. Een Asta zonder Ben... Lena had waarschijnlijk een geslaagde première achter de rug, keek hem triomfantelijk aan toen hij binnenkwam. Als hij echter de pruiken en kostuums als sierlijke franjes wegknipte, zou hij dan de echte Lena zien? Momenten van verdwazing en sentimentele utopieën hadden hun
| |
| |
sporen in haar huid gegrift. In de niet helemaal weggepoederde rimpels ried hij hun gestadige invloed. Ook Lena kon die tekens lezen als de letters van een averechts schrift dat haar de toekomst voorspelde als ze 's morgens haar gezicht insmeerde en de ruïne registreerde... Weer voelde hij die mateloze nieuwsgierigheid die anderen soms op de vlucht dreef en waarvoor hij schatplichtig was. Toch tegenover zijn personages... Of wist Lena niet dat zij een rol zou spelen in zijn roman? Na haar enthousiaste omhelzing zegende ze hem met erotisch geladen knipoogjes maar nodigde hem niet uit om aan het gesprek deel te nemen: ‘Ik kom dadelijk bij jou, Samuel.’
Hij liep naar de bar, keek in de spiegel. Wat een leeg masker droeg hij vanavond. En hoe anoniem was de intimiteit die hier gekweekt werd, luidruchtig als de gonzende drukte in een zwembad. Een oude vrouw die hem leek uit te dagen, grinnikte nu als een onnozel kind. Ondergedompeld in een pijnlijke verbazing deed haar gezicht hem aan een uurwerk denken dat voor altijd stilgevallen was. Vlug wenkte hij de barman, draaide zich om. Lena staarde voor zich uit, haar theaterefeben gingen weg. Onbewogen als een sfinx zat ze daar en weer doemde Asta als een toekomstbeeld op van een grijze Lena die ze niet zou willen herkennen. Haar mond was een felrode bloem maar de ogen verrieden geen bezieling meer, dacht hij. Nu omcirkelden hem de beelden die hij achter zijn schrijftafel tot leven had willen wekken: Lena en de liefde, de droom van een volmaakt geile minnaar. Lena en Mister Scorpio tijdens de nacht van de verrijzenis. Ook zij nam Ivans astrologische waarheden ernstig op en identificeerde zich met haar teken. Toch leefde Lena niet in Giëdi, de smaragdenstad van de Steenbok. Nee, hiertoe was alleen Asta in staat. Ivan had hem dit voorspeld en van elk teken de hoofdstad genoemd. In de smaragdenstad van de ingewijden kwam je pas als je afscheid van de wereld genomen hebt, zei hij. En waar woon ik, Ivan? In Sadalmelik, Samuel. Dat is de stad van de luciditeit, hoofdstad van Aquarius. De heilige projectie, dacht hij. Astrologie als bindmiddel voor de werkelijkheid. Maar hoe zou hij zijn dulle grieten noemen, de toverheksen van zijn roman? Ariadne en Selene.
‘... Kom jij van Asta? Ze was niet op mijn première. Ik snap er niets van!’
| |
| |
‘Ik dacht haar hier te ontmoeten, zeker op vrijdagavond...’
‘Heb je zin om naar een rustiger kroeg te gaan?’
‘Hoe was de première, Lena?’
‘Slecht. Heel slecht. En nu wil ik eerst dansen, Samuel. Ga je mee naar mijn nachtasiel? Een intieme club, Ivan komt er ook geregeld. Maar niet om te dansen... om op de Conga te spelen. Urenlang trommelt hij op dat ding!’
Lena kneep in zijn arm en troonde hem mee naar buiten. Als een jachtige merrie snoof ze de lucht op en draaide zich lachend naar hem om. Hoe zou Lena zijn zonder die theatrale zelfbeheersing? Felliniaans, dacht hij. Een ewig-weibliche, intrieste hoer. Met een groot hart? Op de scène waarschijnlijk. Toen ze instapte en hij een niet meer te loochenen vermoeidheid van haar gestalte kon aflezen, besefte hij dat Lena nu zijn ingreep verwachtte. Ze zou zich volledig laten gaan, hij werd de man die voor de rekwisieten zorgde en voor de regie.
‘Begrijp jij waarom Asta teruggekeerd is na die laatste, hevige ruzie met Ben? Weet jij ook, veronderstel ik.’
‘Asta zal altijd bij Ben blijven, daar twijfel ik niet aan.’
‘Ik vind het verdomd jammer voor haar.’
De pijnlijke stilten - slechts onderbroken door haar kommentaar over de te volgen weg - herinnerden hem aan zijn vorige contacten met vrouwen. Toch was hij niet geïrriteerd... Net orgelpunten in een muziekpartituur, dacht hij. Hij sprak dat vermoeden niet uit, merkte dat Lena zich inmiddels gereedmaakte voor het volgend bedrijf dat zich in haar club zou afspelen. En zoals hij verwacht had, bleef haar intrede niet onopgemerkt en loodste ze hem triomfantelijk naar de bar.
‘Hoe zie jij Asta, Samuel? Als een ideaal romanpersonage?’
‘... Jij zou die rol op de scène kunnen brengen, denk ik.’
‘Maar ik hou meer van komedies, Samuel.’
Verbluffend, dacht hij. Zo geil als een tempelhoer en toch zijn medeplichtigheid toetsend. Hij had nog net de fatale zin kunnen vermijden, de bekentenis dat er geen wezenlijke Asta of Lena kon bestaan. Maar hij werd dronken en had bijna een dwaze discussie willen voeren over de irrealiteit van de vrouw! Werd Lena zijn wrevel gewaar of
| |
| |
was ze eigenlijk immens onverschillig? Er was een onderbreking, een pauze die zij gebruikte om nieuwe krachten te verzamelen nu hij de comfortabele intimiteit van de club onderzocht. Geen asiel voor ontspoorde kunstenaars... Eerder een luxueus decor voor goedgeconserveerde burgers die hun sentimentele nostalgie tijdens een dure nacht kwijt wilden spelen tegen contante betaling. Plaisir d'Amour ne dure qu'un instant?
‘... Lena, wat zoek jij hier?’
‘Ik kom hier om te dansen, Samuel. En het zijn goede vrienden van mij, die muzikanten.’
Iets minder uitnodigend dan voordien begon ze met hem te dansen. De dweepzieke violist met begeleidende vleugelpianist wisten meteen welke tango Lena tijdens haar eerste nachtclubbedrijf wou horen, dacht hij. Maar haar stem imponeerde hem. Die hese stem, warm als het hart van een zonnebloem. Haar handen verkenden nu zijn lichaam en seinden hun waarnemingen door naar haar achterover leunend hoofd. Weer herinnerde haar stem hem aan jonge matrozen, rijp voor vernuftige experimenten.
‘Ik wil met jou slapen, Lena.’
Ze maakte zich uit zijn omarming los en drentelde naar een tafeltje. In een teug slurpte ze haar gin-tonic op. Dan verdween ze weer naar de dansvloer en terwijl haar lichaam ritmisch heen en weer wiegde, keek ze hem als een zelfbewust wijfje aan. Haar dans was niet alleen voor hem bestemd, Lena's krolse gebaren wenkten evenzeer de mannen aan de bar als de barman en de muzikanten. En even anoniem was de drift die hem bekroop als een tropische koorts in een land dat hij niet kende.
‘Komaan, Samuel. Wat wil je meemaken?’
Eerst zeiden ze geen woord, allebei op hun hoede en vermoedend dat de nachtelijke tocht in zijn wagen een oponthoud was en ze elkaar daarna zouden beetnemen en als bedrogen minnaars strelen. Deze tocht maakte deel uit van het labyrint, dacht hij. Van Asta's doolhof, Ariadnes smart. De intens neurotische sfeer van de straten naast een spoorweg en dampende novembermist die alles versmachtte, herinnerde hij zich nog. Want iets verder woonde Ivan... Hij zag de felver- | |
| |
lichte ramen van Ivans woonkamer en vroeg zich af of Ivan weer de nacht doorbracht met naar Indische muziek te luisteren tot hij een hypnotische toestand bereikte en als een verdwaasde zombie in slaap viel in zijn oosters intérieur. Later zou hij de pregnante geur van Lena's oksels beschrijven, dacht Samuel. En het wellustig verdriet dat hij soms in haar hese stem bijna lijfelijk kon voelen.
In een poging om haar te omhelzen die zij arglistig toeliet, boog hij zich voorover in de lift. Nee, ze verloor zijn beredeneerde speelzucht geen moment uit het oog. Misschien werden ze toch bondgenoten?
In haar flat waren al de lichten aan en die voorzorgsmaatregel nam ze altijd, zei ze. Lena bekende haar angst even spontaan als een kind, dacht hij. Ze schonk hem een glas whisky in en liep de trap op van haar studio naar de daarbovengelegen slaapkamer. Lena begon zich uit te kleden en nu ontdekte Samuel haar iets te forse billen, haar gulle borsten die als vruchten aan de boom van haar glanzend lijf bewogen. Met de vingers van een hand streelde ze het krioelend schaamhaar en terwijl haar wijsvinger steeds dieper drong, nodigde ze hem uit om haar reikhalzende geilheid met een stralend orgasme te bekronen. Ze was zijn gelijke, dacht hij. Toen hij in haar binnendrong, viel ze als een door daglicht geteisterde mummie in vlokken uiteen. Arm bloot wijf! Hoe kon een mens zo'n intense gedweeheid in iedere vezel van zijn lijf verdragen? En nu gooide ze hem af en beefde ze als een teef die uit de zee weggerend was. Zou ze nu tegen haar schaduw blaffen of verwachtte ze dat hij zou spreken en zijn woorden haar zouden verwarmen?
‘... Lena, je bent bijna...’
‘Een echte Asta? Nee, het doet geen pijn. Wees nu eens niet zo bekrompen als Ivan!’
Hij liet haar los en ging op zijn rug liggen. Ze knipte het licht aan en keek naar het speelgoed op haar nachttafeltje. Zowel konijntjes als vriendelijke teddyberen poneerden er hun kinderlijk gelijk, alsof ze de waarheid van de droom met Lena's minnespelen vergeleken. Of werd hij soms besmet door haar naïviteit?
‘Op wie ben je nu verliefd, Samuel? Op Asta of op Ivan?’
‘Lena, geen bekentenissen asjeblief.’
‘Ja, jij moet alles noteren. Voor later. En dat kun je nu nog niet. De waarheid is meestal onverdraaglijk, weet jij ook.’
| |
| |
Stilte. Maar niet zo'n onwennige stilte als voordien, dacht hij. Nu werd hun vriendschap gesmeed. Hij nam haar hoofd in zijn handen: ‘Wat betekent Ivan voor jou?’
‘De schone en het beest... je kent dat sprookje. Maar het monster werd geen prins, bleef zichzelf. Hij zal het mij nooit vergeven. Wist je dat?’
‘Ik vermoedde het.’
‘Maar jij ziet Ivan niet zoals hij is...’
Daar drong de hem bekende, kille ironie zijn hart binnen: Ivan zoals hij is? Haar stem klonk nu vertrouwelijk-pervers, ze fluisterde hem haar Ivan in. In een flits was het krolse mannetje doodgebliksemd, wist hij. Sommige woorden haakten zich aan hem vast en deden hem pijn. Andere gleden van hem af, als regendruppels op glas. Lena rekte zich uit, voldoende heet om zichzelf weer op te hitsen en een volgende paring uit te lokken. Samuel nam een teddybeer en ging rechtop zitten:
‘Hij lijkt op Ben, vind ik.’
‘Zeg dat niet! Nu kan ik dat beest niet meer verdragen...’
‘Ik dacht dat je van Ben hield, Lena.’
‘Ben put Asta uit. Haar leven staat in functie van zijn werk. Van zijn utopische kunst, zeg maar. Dus moet ze geld verdienen en tijd stelen om te schilderen. En dan nog vader en moeder spelen voor haar kinderen.’
Maar zo'n levenstaak wil Asta op zich nemen, dacht hij. Haar behoefte om een liefdesrelatie door een moederlijk instinct tegelijk te ontwikkelen en in de kiem te smoren, motiveerde zijn beeld van haar als moeder Nebulosa. De minnaar zou haar altijd ontvluchten en als een zoon terugkeren.
‘Ben is een idealist, Lena. Hij ziet Asta als een stoere muze die zorgt dat er voldoende ruimte is om zijn werk te maken.’
‘En haar werk? Dat is een andere Asta. Ik herken daar niets van dat lief moederdier in. Ze kan niet genieten, dat is het. Ze durft niet leven. Daarom zoekt ze steeds die homofiele partners uit: die brengen niets in het gedrang, snap je? Danig frustrerend, vind ik.’
Asta's ironische opmerkingen en vooral het vlijmend sarcasme dat in haar brieven tot uiting kwam, vatte Lena op als een protest. En
| |
| |
hierin vergiste ze zich, dacht hij. Hoe zou Lena haar allusie aan een schimmelplant interpreteren?
‘Weet je hoe Asta haar rol definieert?’
‘Loop daar niet in, Samuel!’
‘Ik citeer een van haar brieven: ‘Ik ben een schimmelplant, een rijpe dame vol penicilline. Iedere homofiel krijgt de gewenste dosis...’
‘Ja, ik ken die zure uitspraken.’
‘Met mij speelt ze die rol niet.’
Lena antwoordde niet en keek hem meewarig aan. Hoe kon hij haar uitleggen dat Asta hem haar obsessies toevertrouwde omdat hij niet zozeer haar vriend als de schrijver van hun schimmenspel was? Ook zijn liefde voor Ivan beschouwde ze als een noodzakelijke besmetting. Daarna zou hij het verhaal van zijn bevrijding schrijven, had Asta hem gezegd.
‘... Ik weet hoe ik je zal noemen: Selene, de maangodin. Ken je die mythe?’
‘Nee, Samuel.’
‘Ze stijgt iedere nacht van haar wagen om de slapende Endymion te bewonderen.’
‘En hij wordt nooit wakker. Ook niet zoals het monster van mijn sprookje. Na de kus, bedoel ik. Raad eens hoe Asta Ivan noemt!’
‘Een slangenbezweerder, dat weet ik.’
‘En hoe zul jij hem voorstellen in je roman?’
Samuel beet in haar hals en nam haar vast. Als een kat, een poes voor de traagste zomernachten bewoog Lena in zijn armen. Ze zou de stilte die hen inspon steeds opnieuw betonen en zijn onrust verdoven. Tijdelijk, in afwachting van een zorgvuldig bedwongen paniek.
|
|