| |
| |
| |
De veranderingen [Slot]
Deel III
De blauwe veren onder het licht waren van staal. De vazen van de hotels hadden van de vernietigende helmen opgenomen: de blauwe veren. Door het park stapten zes mannen met opgerolde vaandels en een boekentas. Twee onder hen hadden een lint om de arm. Aan de koning werd halt gehouden. Het beeld stond in de stellingen. De schijnwerpers stonden op de wolken gericht. Het verraad werd niet teruggevonden. De tortelduiven overvlogen het bronzen paard. Het hoofd van de koning werd door een helm tegen de duiven beschermd. De mannen zochten een weg. De handen uit de donkerblauwe regenmantels omklemden de opgerolde vaandels. De afspraak zou altijd worden nagekomen.
Toen verlieten ze het park. Eén van hen ging voorop.
Het was kerstdag. In de tuinen verborg zich de stilte. Door mannen werden kerstbomen in de flauw verlichte straten weggedragen. Onder het wolkendek dreven drie tot vier vliegtuigen. De parken waren aan de randen in rechte strepen getrokken en de grashalmen van de perken waren met een scheiding naar rechts gekamd. De zon was over de brug van de stroom naast de stad gedaald. Onder de parken stonden de auto's geparkeerd. De wortels die naast de parking groeiden, werden afgesneden. De lijm stolde op de aarde. Er liepen bijna dertig mensen in de parken van de stad. Het gemiddelde van parkings en parken werd voortdurend berekend en geregistreerd en lag op de middag van kerstdag aanzienlijk lager dan normaal. De grafieken waarop men het verloop van de gemiddelden van het park kon volgen, werden aan de dossiers toegevoegd. Achternet zag hoe twee van de mensen uit het park werden opgeknoopt. Het gemiddelde van de opstand werd gedrukt. Het normaal verloop op de grafieken werd hersteld. De mensen waren zeer sterk. Bij één van hen stond hij vlakbij. In de bomen waren galgen en kruisen gesnoeid. De bewakers van de gehangenen warmden zich aan de runderen die in het stadspark stonden. Achternet praatte een tijd met een man die in het park liep en die, voor hij zich trachtte te verbergen, bij een gele heester was blijven staan. Toen werd er in de zachte man een opening geschoten waarlangs het leven onmiddellijk werd weggehaald.
| |
| |
Achternet ging weg. Nadat de mannen de terechtgestelden hadden gegroet, namen ze hun kerstbomen weer op en droegen ze naar hun huizen. De nieuwe promoties werden gevierd, de nieuwe kinderen, de nieuwe eerbewijzen. De donkere middag ging over in de nacht. Aan de rand van het park legde Achternet zijn hand tegen de schors van een nog ongeschonden boom en rustte tegen de stam. Er was niemand meer. Het water begon van de bomen te lopen. Een oude vrouw kwam de eerste duiven voederen. Ze at van het brood dat ze aan de duiven gaf. Achternet ging mee met haar en kwam opnieuw aan de rand van het park die moest overschreden worden.
Naarmate het jaar vorderde, vergrootte het licht. Het ging op en viel neer. De zwarte takken stonden tegen de heldere lucht. De zwarte vogels voor de heldere maan. De koude namiddagen joegen het zand tussen de deur. Langs de handen van het kind gleed de kalk van het water uit de ijzeren pomp. Zo sloeg de wind door de dagen en zo viel 's avonds het licht. Het kind werd ziek. De fiets stond dagen onder de regen en roestte. De bewegingen werden uitgebreid. Hij stond in de lokalen. De zon scheen. Het stof bewoog onder de lege tafels en de lege stoelen. Er hing een oude geur van tee tussen de stalen kasten. Hij zag de steekkaarten van het personeel na. Ze leken zorgvuldig bijgehouden. Het personeel werd aangekocht en opnieuw verkocht. Af en toe werd het getransfereerd naar een ander filiaal. Men mocht blij zijn wanneer men na lang zoeken eindelijk werk had gevonden. Het was niet gemakkelijk om aan werk te geraken. Men moest heel wat mensen aanspreken. Men onthield de verplichtingen. Men had lang lopen kijken naar mensen die van en naar hun werk kwamen. Men had veel gebouwen gezien waarin werd gewerkt en waarin men naar werk was gaan vragen. Of men niemand kende? En dan had men werk. Vanaf nu moest men voorgoed beleefd zijn. Men moest er op letten dat men zijn werk niet kwijtraakte want het was een moeilijke tijd, achter u stonden er vijf anderen te wachten. Er was veel geld nodig, men moest sparen, men moest zich toch eens iets kunnen kopen, er was veel werkloosheid, als het uitbetaling was stonden ze tot op straat, er waren mooi geklede dames bij, ge zoudt het hen niet nazeggen, maar hoe kwam het ook allemaal, de mensen keken tegenwoordig naar niets, alles sloeg maar op, de mensen
| |
| |
kochten maar op krediet, alle maanden zoveel, van hun overuren, of in 't zwart, dat was niet geweten, ge zoudt er nog van verschieten als ge alles moest weten. De eerste dagen op het werk wist men dat men voorgoed mislukt was, maar men was in orde, nadien ging alles over in de sleur van elke dag. Wie een paar jaar op hetzelfde bureau werkte, begon hoogstens nog te flirten met het meisje dat er pas aangekomen was. Er werd over geroddeld, maar het werd toegestaan. 's Zondags werd het tropisch fruit uit de blikken gegoten en ingeslikt. Er was veel armoede in de landen waar de fruit company regeerde. Achternet overliep de honderden steekkaarten. De affectie was in de dossiers opgeborgen. De buitenechtelijke verhoudingen geregistreerd. De radiografieën aan de gegevens toegevoegd. De samenstelling van de urine en het bloed nauwkeurig bijgehouden. De indianen werden uitgemoord. Door de oerwouden werden autosnelwegen aangelegd. Achternet wandelde stil rond in het kantoor. Het had een uitzicht op de katedraal van de stad. Hij begreep langzaam waar hij stond. De kinderen die rond het gebouw van de elektriciteitsdiensten woonden, speelden voetbal. Er waren nieuwe bomen in de straat geplant. De takken boorden in de lage lucht een nieuwe weg voor de stijgende sappen. 's Nachts schoof de maan over de grond, de stad in. Achternet was de rest van de dag op een bank blijven zitten. Hij had enkele steekkaarten meegenomen. Als het lichter werd, probeerde hij ze opnieuw te lezen. Een paar ervan gooide hij weg. Twee bleef hij opnieuw lezen. Die hield hij bij zich.
Vóór de gevangenis en vóór de bomen, waarvoor de staat het geld ter beschikking stelde zodat ze konden onderhouden worden en verder bestonden, en vóór de draden die rond de afgepaalde oppervlakte grond gespannen waren, stond een witgeverfde bank in het glazen hok van een tramhalte. Toen Achternet na eenenzestig dagen medegedeeld werd, dat het onderzoek niet uit het oog werd verloren, maar dat hij de gevangenis kon verlaten, mocht hij naar buiten gaan. De precieze betekenissen die de mensen aan de tijd gaven, waren onbegrijpelijk. Hij ging langzaam het gebouw uit. Zijn oude kleren roken verduft. Hij vroeg de man die hem begeleidde voorzichtig of hij nu naar buiten mocht gaan. Deze man was zeer vriendelijk tegen hem. Hij zei dat hij een sociaal werker was, een soort lekenhelper, hij
| |
| |
gebruikte het woord niet graag, hij was een medemens, een evennaaste. Hij had in het leger gewerkt, in weeshuizen, in hospitalen, in gestichten voor geesteszieken, in tehuizen voor ouderlingen, en overal moest nog zoveel menselijk leed gelenigd worden. Achternet liep het gebouw uit. De man liep naast hem. Hij had hem nog nooit eerder gezien. Zijn keel was nog steeds gezwollen en zijn polsen deden nog steeds pijn. De man zei, dat hij nu alles zo spoedig mogelijk moest vergeten. In de tuin van het gebouw groeiden ronde, gele bloemen in lange rijen binnen de perken die in het gras uitgesneden waren. Het was zondag, twaalf uur op de middag. Ze hadden hem zelfs enkele minuten vroeger laten gaan dan precies eenenzestig dagen. Misschien was die tijd berekend om naar buiten te gaan. De man liep nog altijd naast hem. Hij praatte over de vroegere kolonies. Achternet begon stilaan alle pijn te voelen waar men hem geslagen had. Het scherpe licht drong stilaan in zijn ogen. De man leek zeer vriendelijk. Het was na een tijd goed dat de man hem begeleidde, dacht hij, want ik weet de weg niet. Hij was lichtjes beginnen duizelen. De man nam hem zacht bij de hand. De angst nam opnieuw toe, maar hij liet zijn hand vasthouden en liep aan de vreemde hand van de man voort. De grootmoeder had voor het ongewenste kind gezorgd terwijl het groeide. Het bewijs van de vruchtbaarheid was geleverd. Ze had het kind een hand gegeven. De moord werd niet uitgevoerd. De vader sloeg het kind, maar de grootmoeder trok het weer naar zich toe aan zijn hand. De man liep voort. Het gras liep over in de stad. Op een plaats in het gras bleef de man staan. Hij nam de hand van Achternet die hij vasthield, enkele ogenblikken steviger in zijn beide handen en wenste hem veel zelfvertrouwen en veel succes in het verdere nieuwe leven. ‘Ik dank u’, zei Achternet ‘maar ik weet daar niet zo veel over als u.’, ‘Good luck,’ zei de man. Achternet moest verder
over het gras gaan. Het gras liep gewoon in de richting van de stad, het kon niet eenvoudiger. Aan de rand van het gras stond een glazen hok. Er stond een witgeverfde ijzeren bank in. Het was er heet omdat de zon op het glas van de wanden en op de plastic golfplaten van het dak scheen. Achternet ging op de bank onder de golfplaten onder de zon zitten. Het hok lag vol vuilnis en de donkere vliegen gonsden er onophoudelijk over heen. Af en toe stopte er een bus. Er stapten mensen af die duidelijk ergens naartoe gingen. Af
| |
| |
en toe kwamen er ook mensen wachten op een bus. Ze bleven buiten het hok staan omdat het prachtig weer was. De kinderen bleven naar Achternet kijken. Zo gingen de mensen die nog geen auto hadden de zondag weg. Ze namen geen notitie van Achternet. Het waren demokraten, mensen met zin voor realiteit. Achternet reed niet met de bus. Hij verafschuwde de buurtspoorwegen. Hij had geen auto, maar hij was ook geen demokraat. Hij was een kleinburgerlijke intellectueel met voorzichtige linkse simpatieën, die na een onopgemerkt voorarrest van eenenzestig dagen, het gevangenisgebouw had mogen verlaten. De arbeiders waren door de voorzichtige simpatieën van de intellectueel weinig geholpen. Was hij niet alweer weg? Moest hij er zich over verwonderen dat er niemand bij hem kwam? Niemand wist trouwens dat hij in de gevangenis gezeten had en dat hij er nu weer uit was. Hij had maar iets moeten zijn, een werkman of een bediende die zijn vrienden heeft van op het werk, maar misschien wasten die er alleen hun handen in dat hij opgesloten werd, hoe kwam hij dan terug?, een ambtenaar met relaties moest hij geweest zijn, dat was zuiver werk, de relatie zou gezegd hebben: hoe is mijn cliënt in de grootste elektriciteitsmaatschappij van het land binnengedrongen, wel, eigenlijk vrij eenvoudig, de deuren stonden open, het is 's anderendaags geconstateerd dat alle deuren open stonden, bovendien staat er op de buitendeur nog toegang vrij, dat is er intussen afgehaald, u kan nog zien waar het gestaan heeft, en wat werd er ontvreemd, vijf waardeloze steekkaarten uit de laden van de personeelsdienst waarvan er twee werden teruggevonden en waarvan de drie andere al opnieuw gemaakt zijn. De conciërge mag van geluk spreken, het woord is aan zijn verdediging. Maar, had men gevraagd, waarom heeft hij de steekkaarten ontvreemd? Neen, iemand die dat deed zonder reden kon geen relaties hebben. Achternet had geen relaties. Daar waren de autoriteiten na twee
maand ook achter gekomen. Achternet had geen kinderen. Achternet had geen kinderen waarmee hij 's zondagsnamiddags ergens kon naartoe gaan met de bus en die konden kijken naar iemand die op een witgeverfde ijzeren bank zat, in een glazen hok vol vuilnis dat als tramhalte dienst moest doen maar waarvoor men wel krankzinnig moest zijn om dat bij zo'n prachtig weer te gebruiken. Zijn vrouw zou zeggen, kijk eens hoe jullie vader daar zit. De mensen gingen weg.
| |
| |
Sommigen kwamen 's avonds terug, als het kouder geworden was in het glazen hok. Achternet dacht dat niemand nog dacht dat hij in het hok zat, hoewel het van glas was en men hem kon zien zitten. De volgende dag stopte er een witte auto van de politie. De zon scheen hard. Het water liep van het glas. De vliegen waren opnieuw op het vuilnis afgekomen. Er kwam een agent uit de witte auto. Hij maakte zijn matrak los en leunde nonchalant tegen de auto. Hij speelde met de matrak. Achternet stond recht. Alles aan zijn lichaam deed pijn. De agent was zachtjes tusen zijn tanden beginnen fluiten. Achternet kwam traag uit het hok. De agent draaide zich om naar de andere twee agenten in de auto en kwam toen heel traag naast Achternet lopen. De identiteitskaart moest even gekontroleerd worden. De agent maakte de matrak weer vast. Het was warm weer, maar het was goed buiten, in de open lucht en al. Hij nam de identiteitskaart aan. Waar ging hij naartoe? Naar de stad? Dat was dan die kant op, o.k.? Hij kreeg zijn identiteitskaart terug. Hij liep moeizaam voort langs de weg. De agent stapte in de auto. De twee jonge collega's konden er een staal aan nemen, maar het kwam natuurlijk pas met de jaren. De politiewagen reed hem twee keer opnieuw voorbij en kwam niet meer terug. Hij liep verder langs de weg die moest gevolgd worden. De pijn stak door elk deel van zijn lichaam. De zon steeg. Het begon middag te worden. De tuinen voor de huizen waren afgemaakt met draad.
Na een langzame reeks stille veranderingen brak de herfst de donkerblauwe lucht van de late zomer boven de dorpen. De dichters reden in hun snelle wagens langs de nieuwe rivier. De boeren stonden naast de kerk van het kleine dorp. Nadat de toren gerestaureerd was, werd het kleine orgel in orde gebracht. Onder het gemompel, het orgel, het blaten, en onder het slaan van de donkere merels, keerden de dichters in hun snelle wagens langs de nieuwe rivier terug, naar de stille plaatsen van hun huizen.
Achternet bleef buiten staan en bracht de nacht door tegen de kerken van de stad, op de plaatsen tussen de schaarse struiken waar nooit iemand komt. De rovers vlogen wekenlang door de openstaande ramen van de kerken en door de vormen. Ze cirkelden traag boven het altaar, braken enkel het brood, schonden de
| |
| |
oppervlakte van de wijn en voerden de wierook met Zich mee. Tegen het einde van elke dag stonden de engelen uit de glasramen, waar in de blauwe stukken de zon onderging, stil in hun oorspronkelijke figuren, elk op zijn plaats, zoals de lopers wanneer zij toegejuicht verschijnen aan de start, elk in zijn baan, en de vertrekhouding aannemen, vooraleer zij als ster de ellips beschrijven tegen het zonlicht in.
Achternet stond op het plein. Hij zag hoe een vrouw de straatstenen telde en rekening hield met het getelde. De oevers van de rivieren lagen open. De rivier dreef de brieven uit het postkantoor het plein op. Af en toe bewoog de vrouw de brieven, wanneer ze de kasseien op het plein niet kon voorttellen. Soms boog ze zich, op haar knieën in het water gezeten, diep voorover om tussen de brieven op het water, dat deel van het plein te zien waar de delen van de tijd zich hadden vastgezet en nu onder het water werden vergroot.
De lichten in de stad brandden. Achternet zag dat iemand met een ladder naar het licht trachtte te kruipen. Hij stak zijn hand uit naar de gele lamp. Er werden zonder einde grote pakken in de bioskoop binnengedragen. Achternet liep om het gebouw heen. Het was dicht. De man die op de ladder stond, was een circusartiest. Hij riep naar de sjouwers die onder hem liepen met de pakken die ze in de bioskoop droegen, maar ze merkten het niet. Soms praatten ze gedempt bij het buitenkomen. Achternet stak zijn hand op naar de man op de ladder, maar hij zag het niet. Niemand kon het licht doven over de weg waarlangs de pakken in het gebouw werden gedragen. Hij ging uit het water staan en verplaatste zich naar een hoger gelegen deel van de stad.
De opeenvolgingen van de rangschikkingen en de veranderingen van de tijd werden belangrijker. Tussen het opheffen van het droom zijn van de droom en het werkelijk zijn van wat werkelijk leek, lag geen wezensverschil meer. De grot liep langzaam onder water. De akteurs namen de rollen van elkaar over. Het raderwerk boog onder de zware druk. De koperen banden plooiden. De wolken die men boven de grot had gelegd, waren van dezelfde zilveren kleur als de ingelegde haring die in de bokalen op de marmeren tafels in de vishandels achterbleef. De hangklok tikte. De kinderen droogden de bloemen en kleefden ze in escadrilles op witte bladen die ze bewaarden. Ze speelden de rol van het kind dat
| |
| |
bloemen droogt en ze in escadrilles op witte bladen kleeft die het bewaart. Naast hen zaten kleinere kinderen, die van hen de rol van klein kindje gekregen hadden. De ouders zaten aan tafel en aten van het voedsel. Het papier vergeelde. De herfst trad snel in, maar de bomen hielden hun bladeren omdat het niet vroor. Dat Achternet de kleuren prachtig vond, was hem geleerd. Het was een vreselijk mooi vinden. Het duurde dag na dag dat het herfst bleef. De goden vraten van de rapen die in de akkers groeiden en gaven witte, koude melk.
De rijst werd geteeld. De boksers in de ring hadden elke morgen samen door het oude bos aan het kasteel gelopen. De boksers werden getraind. De krakende takken deden de zwarte merels slaan. Na het nieuws werden de boksers verslagen. Er werd voor de rijst geadverteerd. Ze stonden enkele sekonden stil voor elkaar in de ring. Na het lopen kwam 's morgens de rijst. Aan de stam van de oude boom in de bocht groeiden grijze en roze zwammen. 's Nachts keerden de technici van de televisie over de autosnelwegen naar huis. Langs de oranje verlichte wegen lagen de donkere boomgaarden. De rijst werd door zware internationale vrachtwagens ingevoerd. In de modebladen vonden de boksers zichzelf en de rijst naast elkaar zoals 's morgens na het bos. De televisie zond de sport uit. 's Morgens om vijf uur begon het werk in het slachthuis. Het bloed spoelde in de goten. Men schreeuwde. 's Avonds verschenen de boksers. De stadsreinigingsdiensten verzamelden de beschaving. De vaalten kultuurgoed werden geïnaugureerd. De insekten werden vernietigd.
Over de neergelegde boeken werden de asters gestrooid. De tafel stond in de zon van november. Het raam was van ijzer. Tegen het glas van de ruiten kon de hand gelegd worden. In het stadion braken de militairen de beenderen binnenin de hand van de zanger die de liederen schreef. De radiostations duurden voort. Het cynisme liep verder het land in waar Achternet verbleef. De mensen achter de kinderwagens keken, zoals wie in dit land kijkt wanneer hij achter een kinderwagen loopt. Achternet praatte met wie twee jaar in de keuken van een groot restaurant werkte en er aardappelen schilde en de schillen in een krant deed en ze weggooide. De tijdschriften lagen in de tijdschriftenleeszaal op hun plaatsen in de kasten en handelden over de drempelvrees
| |
| |
van de arbeiderskinderen voor openbare bibliotheken. Er stond niets in over het verband tussen de boeken uit de bibliotheek en de jongen uit de keuken en over het verband tussen de kunstschatten uit het patrimonium en de arbeid van de jongen in de keuken. Noch in de boeken, noch in de kunstschatten had de jongen iets kunnen vinden over datgene van zichzelf en datgene van zijn werk waarnaar hij zocht. Wat er over zijn drempelvrees geschreven werd interesseerde hem niet, die kende hij zelf wel beter. De tijdschriften werden geschreven voor wie de tijdschriften schreef. De boeken werden geschreven voor wie de boeken schreef. Voor wie acht uur per dag in de keuken schilde en er de afwas deed, na het nieuws zei men hem nog even dat het de vaat was, werd door het uitgeversconcern alleen een intekening op een boekenreeks over de dieren uit alle werelddelen voorzien. Voor wat de jongen uit de keuken over zichzelf, over zijn arbeid en over de anderen had willen weten, had hij alleen de krant die in de keuken terechtkwam en die voor de aardappelschillen bedoeld was. Hij moest al eens naar de kerk gaan? Dan ging hij de zondag liever naar de voetbal. Wel, hij kon daarna naar de voetbal gaan. De jongen vertelde Achternet van een machine die tien keer zoveel aardappelen kon schillen als hij. De baas had al gezegd dat hij er binnen een paar maand een zou kopen. Achternet droeg het tijdschrift onder zijn trui en luisterde naar hem.
Tijdens de winter stak Achternets grootmoeder bruin papier op haar borst tussen het vergeelde onderlijf. Op de hete melk die op tafel stond dreven de ogen van de boter. Het bruin brood werd in de kelder bewaard met het raampje vlak boven de grond waar de oude hortensia's groeiden. Dan volgde het naar school gaan door de sneeuw en door de donkere morgen. De afstanden van de straf veranderden. De zwaarste straf die door de vader werd gegeven, was in de donkere morgen het verst. In het station liepen de diensten verder. De vijvers waren leeggepompt. De dode vis lag tussen de dode lelies. Alles stierf. De pantsers reden de woestijn binnen. De kinderen zaten op school. De oasen werden vergiftigd, de lijken beroofd. De klokken stonden stil. De ouders van de kinderen werden van de fabrieken weggevoerd. De handen van de gitaarspeler werden afgehouwen, de tong van de dichter in riemen gesneden, de stembanden van de zanger uit het strottehoofd gerukt. De indianen
| |
| |
werden uiteengereten. De warme buffels werden opnieuw doodgeschoten. Na een half jaar verklaarde een internationale commissie wie alles gedaan had. Iedereen kon het horen. De zaken waren uitgelekt, maar men maakte er niet langer een geheim van. Op het gezicht van wie wilde spreken, werden door de kranten de internationale verklaringen gekleefd. Alles mocht gezegd worden. Men zag in, dat het herstel van het recht op vrije meningsuiting alles zou kunnen vernieuwen zonder iets te veranderen. De legerleiding zou tonen dat ze zo sterk was, dat voortaan alles mocht gezegd en geschreven worden, net als in een democratie. Zo zou men eindelijk de wreedheden gewoon worden. Zo zou men eindelijk de contradicties gewoon worden. Zo zou men er uiteindelijk niet goed meer uit wijs geraken. Zo zou men eindelijk gewoon raken aan alles wat nu eenmaal zo was. De militairen poetsten hun nieuwe wapens. Geen enkel spoor bleef over. De zorgzame huisgezinnen van de militairen spraken met eerbied over het leven, het geld, de oorlog, de godsdienst, het onderwijs, de regering, het recht, de koning, de orde, het leger, de rijkswacht, de politie, de geheime inlichtingendienst, en de welvoeglijkheid. Achternet sliep onder het portaal op de stenen trappen. Er kon niets begonnen worden. De tranen stonden stil vóór het huilen. De ambassades bleven dicht voor wie geen geld had. De rechtvaardige strijd diende zonder middelen te worden gevoerd. Het godsoordeel werd opnieuw ingevoerd.
Het was zondag. De zon stond opnieuw in de lucht. Hij ging stap na stap op straat. Het restaurant was gevuld met mensen en het bewegen van gevulde borden en bestek. Hij nam voorzichtig plaats aan een lege tafel. Men verjoeg hem niet. Men vroeg wat hij wilde eten. Hij bestelde iets wat de andere mensen ook aten. De voorttrekkende soldaten liepen door de velden. Het werk van de boeren werd vertrapt. Het afscheid in het station herhaalde zich tot het verdriet overschreden werd. De kelner bracht hem iets anders dan wat hij besteld had. Hij twijfelde er aan of het niet voor iemand anders was, hij wachtte nog wat en begon toen langzaam het eten van de andere op te eten. Hij had de mooiste stukken het langst overgehouden voor als hij het alsnog zou moeten teruggeven, maar niemand stelde er hem een vraag over. De kelner leek druk in de weer, kwam haastig afrekenen, en verdween. De mensen praatten over de avonden.
| |
| |
Suiker en olie werden schaars. De oorlog werd in afgelegen laboratoria voorbereid. Hij verliet het restaurant en nam een bus uit een richting die hij niet kende. De bus was gevuld met soldaten. De meesten waren met het hoofd op hun bagage ingeslapen. Hij stapte af en ging te voet verder. De mensen volgden de wegen. Door het bewaakte luchtruim werden pantservoertuigen getransporteerd. De mensen schuilden. De tijd verstreek bijna niet.
Van de glazen koepel van het gebouw waarin de botanische afdeling van de stedelijke universiteit was ondergebracht, liep het water. De purperen kunstrotsen waren over het gras verplaatst en het water liep van de koepel over in het park. Onder de overgebleven boomstammen steeg de waterdamp op. De uitheemse vogels in de tuin ontweken het glas. De gele bloemen op de vensterbanken waren opengebarsten. Van de torens naast de koepel steeg een immense vogel op en cirkelde traag boven de andere vogels die stil op een rij stonden. Af en toe sloeg hij naar beneden en boog de lange rij tot tegen het gras. Dan werkte hij zich weer op tot boven de koepel van het gebouw en overvloog een laatste maal de tuin. De vogels schoven stil langs de muren. Tegen de middag werd door een reklame vliegtuig het woord VADER in de lucht geschreven. De grote vogel steeg op tot het vliegtuig, nam het in zijn bek en droeg het weg van over het blauwe stuk lucht boven de tuin. Daarna daalde hij neer en liep in het gras op en neer als de grote lijster die de doodgeschoten lijsters vertegenwoordigde bij de botanische afdeling. Dan steeg hij opnieuw op. Het zonlicht werd door de observatoria bestudeerd. De vogels liepen tussen het wilde gras en tussen de oude waterdruppels uit de stadstuinen die door het instituut werden verzameld en gecatalogeerd.
Zolang de wind blies, bleef het wantrouwen in hem. Langs de richting van de wind kon worden voortgegaan tot aan het hout, dat in kleine bundels langs de weg en de twee akkers lag opgestapeld. De bomen droegen glazen denneappels. Het waren dure bomen die een goede verzorging genoten van hun baas. Men kon langs de weg voortfietsen, maar steeds bleven de autoriteit, de boer, de soldaat en de vader aanwezig. Ze maakten afspraken met zichzelf en kwamen alleen, of samen met
| |
| |
elkaar, telkens opnieuw terug. Soms langs de richting van de autosnelwegen waren de velden leeg en blies de wind alleen. De beslissingen tot de vernietigingen werden dan uitgevoerd, de goederen gestolen. Tussen de muren verschenen de autoriteiten later opnieuw en werden niet uitgemoord, maar aangesproken met liefde, het meest tegennatuurlijke, en nagebootst.
De ontmoetingen die Achternet had, gingen meer en meer terug op delen uit de ontmoeting met zijn vader. De wreedheid en het wantrouwen waren natuurlijke elementen in de verhouding tussen de vleeseters. De vader verslond in de tuin de levende delen uit de natuur. Nadat hij het kind geslagen had, keerde hij terug naar de tuin. De vogels, die nooit het kind zullen kunnen begrijpen, blijven niet ver weg van de tuinman die de aarde omwoelt. Met de terugkeer uit de gevreesde tuin kwamen de slagen op het kind neer. Zo was de vader, behalve dat hij het kind niet verslond, één met de natuur. Achternet vormde zich weinig ideeën over het paren van de roofvogels en de liefde van de roofvogels tot de roofvogels. De vleugels sloegen het kind neer. Achternet liep wezenloos tussen de mensen. Hij begreep niet dat ze hem niet sloegen en wanneer ze hem sloegen begreep hij dat volkomen. Toen zijn vader hem in zijn moeder zaaide, zaaide hij de vernietiging door de vader, het verscheuren van de leeuwenjongen. Als mens maakte de tuinman onderscheid tussen plant en dier. Tussen de spruiten maakte hij een uitzondering voor het kind en vrat het niet op, wat nochtans in de mythen voorkomt. Hij piste in het midden van zijn eigen tuin op de hoogte van het gezicht van het kind, maar hij piste het niet blind, wat nochtans in de letterkunde voorkomt. Het kultuurgoed werd geciteerd. De maat waarop hij stapte, werd in geen enkele muziek gebruikt.
De wegen werden opengebroken, de aarde vroor vast. De tuin werd oud. De mensen uit het dorp spraken niet meer tegen Achternet. Het kon niet beter gezegd worden.
Toen het lichter werd, gingen in het station de lichten uit. Er was niemand op het perron en behalve één enkele trein die sporen verder stond en waaruit een hoofd naar buiten keek, was het station verlaten. Achternet reisde op onregelmatige uren omdat hij de mensen die jarenlang op de treinen bleven niet wenste te ontmoeten. De wijzers van de klok ergerden hem niet, ze bleven horizontaal,
| |
| |
maar de overtuiging waarmee over de harde juistheid en de koude tijd werd gesproken door iedereen die de tijd gebruikte en precies de tijd kende, vermoordde hem zeer langzaam. De afstand tussen de doelpalen op het voetbalveld werd gemeten en de juistheid van deze afstand werd geëerbiedigd. De juistheid van de afstand werd op alle voetbalvelden geëerbiedigd. De dichter die in gevangenschap nog zong, werd in een ton met spijkers opgesloten en tussen de doelpalen heen en weer gerold tot het gras rood werd van het bloed dat door het hout sijpelde. Er zouden nu eenmaal altijd afstanden moeten worden vastgesteld en geëerbiedigd, anders kon men zelfs geen voetbal meer spelen. Op alle voetbalvelden stierven de wilde paarden uit de gedichten. Als 's avonds het gras verlicht werd, lagen de kadavers in het witte licht. De kop werd er aangelaten.
In de kamers van de huizen luisterden de mensen die van hun werk naar huis waren teruggekeerd, naar de sportuitslagen. Ze werden volledig geïnformeerd over de wreedheden die op het voetbalveld gebeurden. Ook de tramconducteur onder hen. De bal moest nu eenmaal tussen de twee doelpalen worden geplaatst, men kon het vragen aan de nationale voetbalbond, het was zo. Wat anders gedaan werd, gold niet als een punt. Men moest doen wat men moest doen: zo moest men ook zijn werk doen. Zo werden de vragen van wie een vraag had, beantwoord: of hij de doelpalen niet zag? De doelpalen werden speciaal wit geschilderd. Indien de arbeiders waren geslaagd, dan was dat hun zaak geweest, maar nu waren ze gediskwalificeerd, uit competitie, de finale gerateerd. Ze konden niet meer ter sprake komen in het nieuws. Ze werden in de gevangenissen aan elektrische roosters gebonden, er werden elektroden in hun geslachtsdelen aangebracht, men kon het vragen aan de rechten van de mens, het was zo. De militairen moordden volgens de reglementen. Men betaalde geen militairen om uit te maken van wie de reglementen kwamen en of het wel van die was, dat de reglementen moesten komen. De anderen hadden ook hun reglementen, die kwamen ook niet van henzelf. De mens kwam ook niet van zichzelf. De mens kwam van god en niet van de aap, daar was nog een beetje verschil tussen. Op de gezichten van wie moest terechtgesteld worden, tekende men een roos. Iedereen moest in het leven een doel bereiken. Er moest in de roos geschoten worden. Wie het doel niet bereikte, mislukte. Ge moet het maar weten. Iedereen moest dat
| |
| |
voor zichzelf maar zien klaar te spinnen. Niemand deed dat voor u, zo was het. Na de nacht zette de tramconducteur de oude pet op. De conducteur draagt uiteraard de pet van conducteur. De klokken in zijn huis staan op hun plaatsen. De sneeuw valt neer voor de ramen. 51 zet zijn pet op. De mensen hebben het hier ook niet altijd gemakkelijk.
De duiven kwamen eten. De televisies in de kamers waren gedoofd. De reglementen van de sportwedstrijden waren over, de reglementen van het werk begonnen, de reglementen van het verkeer begonnen. Het zou wel zijn. De overtredingen werden bestraft. Het geweld dat door de vader uitgeoefend werd, kon niet beschreven worden. Het bereidde alle reglementen ineens voor. Het kind stond aan de rand van het landhuis. Het keerde zijn gezicht naar de oude haag. In de stal stond de hamer en de sikkel. In de open plekken diep in de hagedoren woonden de mezen. De vader was in één stap over het grote witte huis en strafte het kind. Af en toe kwamen de idioten hem opzoeken. Hij stelde ze gerust, vertrouwde hen en hielp ze. De moeder wees het kind naar de pet die aan de hoge kapstok hing. ‘Uw Vader is iemand met persoonlijkheid’ zei ze tegen het kind. Ze drukte het tegen de groene muren van het huis en streelde zijn zachte huid. ‘Hij draagt deze pet als Hij weggaat naar Zijn werk’. Onder de idioten bevond zich de moeder die het kind bij zich had. Soms vroeg de vader het kind om het te slaan en om het verder te slaan terwijl het huilde, het was zijn kind. Het was een stout kind, het was zijn kind niet meer. Het moest gaan staan tegen de muur, zonder dat het neergeschoten werd. Iedere week moest de muur afgewassen worden. Weet ge het nog dat we iedere week de muur moesten afwassen? De vader poetste zijn pijpen, poetste zijn revolver, rolde zijn sigaretten en ging weg. Dan kon het kind van de muur wegkruipen en gaan liggen op de mat die op de vloer lag in de gang. Deze mat rook naar de schoenen van de idioten die in het huis binnenkwamen en aan deze mat hun voeten afveegden. Zo kon het kind opnieuw wachten.
Achternet haalde de krant uit die hij gekocht had en ging zitten op een bank die in het station achter de wind was gezet door een goede werkman.
Over de tijd die tussen de stengels verloopt van het huis naast de oude tuin, wist niemand iets. De periode dat Achternet op het perron stond, geleek op deze tijd. De runderen werden 's nachts naar de slachthuizen gevoerd.
| |
| |
De witte lichten verlichtten op deze zwarte morgenden de perrons langs de sporen die op één lijn lagen en verlichtten de slachthuizen in de steden. Achternet nam plaats tussen de gevangenen. Ze droegen donkergrijze uniformen. De trein reed door de donkere stukken veld waar de runderen stonden die niet werden weggevoerd. De wegen waren nauwelijks verlicht. De zwarte vogels in het park waar Achternet was geweest voor hij naar het perron was gegaan, lagen dicht tegen het gras. De passagiers van de trein zaten spraakloos op de banken. Eén van hen sliep in. De eelten waren door de ijzeren werktuigen traag opengescheurd. Tussen de banken stonden de runderen. Onder het witte licht lag de zwarte morgen. De kolonels sliepen, de soldaten hielden de wacht. De veekooplui en de herders droegen de runderen naar het slachthuis. De runderen gaven geen warmte meer. Het hoofd van Achternet werd door de treinwachter aan de voorarm vastgebonden. De mensen in de laatste stad waar Achternet geweest was, liepen uit elkaar weg. De stakingen duurden voort. Aan de herders werden nieuwe bevoegdheden en nieuwe kleren gegeven. Iedere herder kreeg een modieus pak en liep op het voetpad van de stad en kocht een volledig neutrale krant. De anderen werden weggevoerd. Achternet zat tussen de gevangenen. De bewakers dachten dat hij een herder was die geen uniform had gekregen maar ze bleven hun werk doen.
De gevangenen gaven warmte aan elkaar. Achternet wilde ook warmte geven aan hen, opdat ze wellicht samen zouden kunnen inslapen, in elkaars zweet dat op het dikke glas van de ruiten condenseerde, maar hij dacht, dat zijn lichaamswarmte wel niet zou geaccepteerd worden. De gevangenen wantrouwden hem. De treinwachter had hoogblond achteruitgekamd haar. Zijn hand greep in de handgreep van het geweer. Het wachten op de winter was geëindigd. De lange reeks zeilboten, de lange reeksen vogels, de cijfers waren elkaar opgevolgd. Nu werd er afgerekend.
De trein doodde niet veel van zijn passagiers tijdens de periode die tussen twee bepaalde tijdstippen lag en evengoed tussen twee andere tijdstippen had kunnen liggen. De man die voor onderhandelingen naar het vreemde land reisde, las een nieuwe krant in de trein. Uit de krant vernam hij, dat hij niet zou vermoord worden in de trein. Het was alsof de krant voor hem alleen gedrukt
| |
| |
was. In het station waar hij aankwam, kocht hij nog eens dezelfde krant. Ze was op duizend exemplaren gedrukt. Hier mocht iedereen weten dat men niet van plan was hem op de trein te vermoorden. Hij zou vermoord worden door doodgewone ambtenaren. Daarom bleef de trein tijdens die periode onontspoord, de vreemde reiziger onverongelukt. De oude hotels van de voorsteden bleven op hun plaatsen staan. De man stapte een station vroeger af. De oude hotels waren aan de rand van het station gebouwd onder de zware afgetopte platanen. Er stonden mannen te praten met elkaar, toen hij voorbijging. Hij ging het grootste hotel binnen. Het was de grootste vriendelijkheid waarmee men hem ontving. Uit het venster kon de zware blauwe lucht boven de donkere platanen gezien worden. De gevelschilder die hij die avond in het raam ontmoette, verraste hem niet. De gast kwam uit een ver land waar de mensen arm waren. De gast had iemand kunnen zijn die hier zo maar wat op vakantie kwam, of die in zijn vrije tijd de muren van zijn huis verfde, of tegenwoordig werd er veel behangen, of zijn huis liet verven, dat kon nog steeds van de gevelschilder geleerd worden, dat men niet alleen handig moest zijn, maar dat men ook voorzichtig moest zijn. De gevelschilder stond niet gevaarlijker dan de gast. De ladder was steil, maar wie had ze willen wegtrekken? De verschillen tussen de gast en de gevelschilder die elkaar in het raam ontmoetten, bleven bewaard. De vreemdeling was wantrouwig, maar het zou weinig helpen. Het was hoogstens simpatiek in de ogen van de oudere mensen die tijdens de zomermaanden hadden gereisd en overtuigde demokraten waren. De voorstad voor het station bleef verlaten. De mannen onder de platanen waren weggegaan. De pistoolschilder had gedaan voor vanavond. Hij waste zijn kwasten uit en keerde terug. Toen werd de ladder weggetrokken.
De betogingen worden stil uiteengedreven zodat de vreemde gast er niets van merkt. Het is stil. De bladeren van de herfst worden opgeveegd. De bladeren op de bomen herhalen zich. De baarden op de gezichten herhalen zich. De hotelrekeningen worden royaal betaald. In de havens wordt onder strenge bewaking het wapentransport voltrokken. De soldaten lopen op en neer. De schepen worden geladen. De kisten zijn genummerd. De vreemde gast aan boord vaart mee als luguber kadaver kado voor de oorlogvoerenden.
| |
| |
De mensen sterven langzaam in het huis. Soms klinkt nog helder hun geroep door de telefoon. Vlak tegen de muur van de vallende avond hangt het zware bloed van de moorden die ze betreuren. Het bloed is onbeweeglijk. De oude huizen blijven maar overeind staan. De slopers zijn dood. De mensen in het huis gaan voort met sterven en komen tevoorschijn uit hun ramen of staan te spreken tegen een voorbijganger. De lichten in de lege kamers gaan aan. Op de vierkante koeren staat het gras. De deuren hangen in hun hengsels. De bommenwerpers hangen stil boven de verlaten stad te wachten. Het deel waarmee de stad vast in de grond zat werd uitgetrokken. De duiven zijn dood. De duiven staan opgesteld langs de spoorlijn die ze vroeger steeds voor een gedeelte hebben gevolgd. De hanen verlaten de torens. De hanen verlaten de torenzwaluwen, verzamelen zich in de omtrek van de cirkels die van oudsher in de lucht rond de toren zijn beschreven en storten neer op de puinen van steen, staal en glas. Op de perrons in het station waar de soldaten wachten, staan de wagens waarmee vroeger de postzakken naar de treinen werden gebracht. De wielen staan perfekt stil en raken het beton. De soldaten zitten maar naar de wagentjes te kijken, er zijn veel postzakken brieven mee naar de treinen gevoerd. Het stilstaan van de wagentjes, het blijven staan van de trein, het rechtopstaan van de lokomotief op het spoor, dringt verder door, naarmate de tijd verstrijkt. De atmosferische omstandigheden op de aarde worden duidelijker. Ze worden met regelmatige tussenpozen gemeten, medegedeeld, en vernomen. De wind die door het station trekt, toont zich nauwelijks.
Voor wie steeds de oude sjaal om het hoofd had geknoopt, bleef er tijdens de herfsten weinig bescherming. Wat langs het oude spoor stond en zich voortplantte, werd op geen ogenblik meer afgebroken. De groene selders waarop de oude regen was blijven staan, werden in de kranten gewikkeld. Achternet had gewacht op de dag dat hij iets van de arbeiders zou begrijpen op dezelfde manier als de arbeiders zichzelf of de anderen begrepen.
Het wachten was verkeerd. In het park stonden de pantsers al. Ze stonden klaar onder de eiken. De bomen staan langs de ingevallen wand van de zon. De geraamten van de paarden zinken. Tussen de wortels in de aarde blijven de insekten opgesloten en wachten met angst op de zinkende fuel.
| |
| |
Aan haar arm droeg de vrouw op het etiket van de fles, de zware tas en ging voort door de zware omgewoelde aarde en droeg de zware fles met zich mee. Het was één van de zwaarste beelden die ooit werden gezien. Onder de bogen van wat vroeger gebouwd werd, reed traag een ruiter. Uit het gebouw kwam een man in een groen uniform. Hij droeg een klein zilveren eikenblad. Hij verzocht de ruiter van het paard af te komen en sneed de buik van het paard open om na te zien of alles in orde was. Op de fles zag men de geüniformeerde man weer naar binnen gaan. Het gebouw en de ruiter en het paard en de man konden van de fles afgescheurd worden. Veertig etiketten gaven recht op het paard. De tankchauffeur gooide de lege fles stuk, tegen een boom die twintig meter verder stond.
In de oude herberg die van de drie herbergen was overgebleven waar de oude vrouw voorbijtrok, zaten drie gasten. Buiten groeide het hout. Ze gingen naar de schors kijken. Geen van hen sprak. Ze hadden kou. Toen de vrouw er aankwam en de herberg van binnen zag, legde ze met haar handen drie houten blokken tegen de gedoofde vlammen in de haard en trok verder. De mannen dachten aan de verschillende stad die ze ieder kenden om naartoe te gaan. Ze dachten aan door wie naar de steden gegaan werd. De groene houtblokken lagen op de gedoofde asse. Waar houdt de wind op die voorbijtrekt?
Tussen de stilte van de voortgroeiende planten werd aan de moord voortgewerkt. Langzaam trok de warme verdampende dauw langs de stellingen op. Er werd begonnen met het opstellen van de goniometer voor astronomische waarnemingen. De luchtbel van het terreinhoekwaterpas werd tussen de merkstrepen gebracht door te draaien om de hoogtebeweging: de laatste beweging moest steeds een depressiebeweging zijn.
Alle bewegingen werden geregistreerd en ingedeeld. Er bleven een tiental bewegingen over. De motoren liepen langzaam voort. Alles was vervuld van het sterven. De katten van de voorsteden kropen tussen de stenen weg. Ze werden ziek en stierven. De geraamten werden zelden teruggevonden. In de herberg waar Achternet dicht bij de stoof was gaan zitten, stapte een man binnen met een bundel zonnebloemen op zijn schouder. De lange dauwdruppels in de spinnewebben deden Achternet opkijken van het vuur dat soms door de gaten sloeg van
| |
| |
de gietijzeren kachel. De man zette de bloemen neer en kwam zich warmen aan het vuur. Vroeger was hier een goede vrouw geweest die het bier tapte en die vriendelijk was tegen hen en hen het bier gaf. Soms liet ze één van hen aan de toog wenen, ze sprak daar niet op. Altijd waren ze naar deze moeder teruggekeerd. Ze had tijd voor hen, ze gaf hen het bier en ze sprak tegen hen. Daarom noemden ze dit huis een kapelleken. Hij keek rond waar vroeger alles gestaan had. Behalve de kachel en drie slechte stoelen leek er niets meer overgebleven. Hij liep naar het achterhuis en kwam terug met een emmer. Hij keerde de emmer om in een hoek en goot hem daarna vol water. Hij zette de bloemen in de emmer. Door het gewicht van de stengels kantelde de emmer om. De man staarde wezenloos naar de bloemen die op de grond lagen en het water dat voortkroop tussen de gebroken tegels van de vloer. Hij weende. Achternet zat naast hem en hield in zijn hand een kop met lauwe koffie waarvan hij probeerde te drinken. Hij probeerde de kop aan het vuur te warmen.
De werelden waren in toenemende mate door elkaar beginnen schuiven. Het verwijderde hem van de anderen. De vrouwen stonden in hun slaapkleed op straat en riepen naar de overkant. De prenten van de bioskopen werden veranderd. De treinen laadden de mensen af. Er werden betogingen georganiseerd vlak voor het leger toesloeg. De gevechtsvoertuigen reden in het zware najaar door de parken. De mensen die onder de zachte regen op straat liepen, probeerden tegen elkaar te spreken. De tanks schoven tussen hen. De auto's schoven tussen hen. De verschillende schuifdeuren van de administraties schoven tussen hen dicht. De vrouwen liepen in zware zwarte mantels over de voetpaden. De vrouwen liepen in lichte warme manteltjes over de voetpaden. De laarzen van de boeren stapten door de velden. De laarzen van de rijkswachters werden opgeblonken en kraakten stil tegen de flanken van de geroskamde donkere paarden. De laarzen van leer stonden in de uitstalramen. De fijne rijglaarzen uit de vellen van de planteneters werden gedragen aan de lange damesbenen die door het park liepen naast het gras. De asters stonden naast het gras. De kastanjes vielen neer. Achternet zag dat de peren aan de perelaars leefden. Het vlees van de peren werd opengereten door het mes. Het werd luid gekauwd. Het speeksel tussen de tanden
| |
| |
verzamelde zich sneller. De jongens verzwolgen het vlees van de jonge peren. De peren werden in bakjes opgestapeld, niet ver van de vleeswaren in de voedingsafdeling van de warenhuizen. De cellen van het vlees bleven stilstaan. Het draven van de paarden werd voorgoed vastgevroren. Achternet at niet meer van het draven van de dieren, van het groeien van de afgevallen of van de geplukte vruchten, van het uit de aarde groeien van de geoogste groenten. De soldaten die aan de rand van de stad stonden, aten het geslachte vlees en de stukgesneden groenten die in de hete soep dreven. Het water werd tegen de stadsmuren uitgepist. De honden in de parken schrokken. Het levende vlees van de paarden werd bestegen, de lederen zadels schoven over de ruggen. Het eten werd naar andere tijdstippen verschoven. Achternet liep door de stad. Het spreken met de anderen had opgehouden. Het eten had opgehouden. De schilders schilderden platgebrande boomgaarden. De vrouwen sliepen. De lichten werden van elektriciteit voorzien en konden blijven branden. De bloemen werden uit de vazen gerukt en de soldaten zetten de afgesneden mensen en dieren voor de ramen van de huizen.
De dagen werden langzaam lichter. De regen sleepte de wolken mee in de vervroegde zonsopgangen. De groene lichtkogels daalden neer. Op een bank achter een muur zat een oude man. De kranten dreven over de grond. Hij dacht aan de tijd toen zijn vrouw nog leefde en toen ze samen in het huis hadden gewoond. Nadat ze gestorven was, had het huis van binnen opgehouden te bestaan. De regen viel. Het aantal legerdivisies rond de stad nam toe. De regen trok samen op de geoliede uitrustingen. Het papier verkleurde. Er viel ongewoon licht op de cijfers van de toestellen. De overgebleven radiostations riepen op tot waakzaamheid. In de dorpen bleef de Zuidamerikaanse muziek onbegrepen. Het licht in de schuren bleef branden. De oude man dacht aan het zeldzame blauw, dat soms uit de gave houtblokken in het vuur was opgestegen terwijl hij thuis was geweest. Het was lang geleden. De olie die langs de kusten van Europa aanspoelde, verkleurde in de branding. Het denken aan de zee stelde hem gerust. Hij droomde dat de legers in de duinen uitstierven en in het zand wegzonken. Het lange helmgras bewoog in de wind. De kogels die de oude man op de bank trachtten te doden, kwamen te laat. De lage planten hadden de droom en de man beschermd. De
| |
| |
legers trokken blind voort tegen zichzelf. De regens sleepten de zon mee tussen de wolken. Het werd langzaam donker.
Pol HOSTE
|
|