Jouw onverschilligheid tegenover hun schouderophalen. Je weet het van hen, nog voor ze het je vertellen. En toch slaag je er nooit in hen in te halen. Je schrikt alleen maar, en schudt wild je hoofd. Afwijzend, in feite. Ze maken je bang. Want steeds vaker denk je: nog een jaar. Bij wijze van spreken, wat je bedoelt is: een beperkte tijd. Ben jij dan één van hen?
Ergens moet de keuze liggen. Waar? Wanneer?
Misschien kun je het hen vragen?
De vrouw die hysterisch uitbarst: waarom moest zij, zo overgevoelig, dat roerloze lichaam vinden? De directeur die met klamme handen het nummer van zijn plaatsvervanger draait. God de vader die gedichten schrijft voor de verloren zoon. De vrienden die bloemen strooien op zijn graf.
En niet te vergeten: de man in de witte jas, die hem na de eerste keer de raad gaf voorzichtig te zijn voortaan. Opstaan, eten, werken, slapen. Geen verrassingen, geen ontroeringen. Elk toeval uitschakelen.
Tot het ten slotte toch zijn kans grijpt.
Dat ogenblik zoek jij. Doorheen niemandsland en eeuwigheid, zo weinig weet je van hem.
Hij was amper van plaats veranderd. Alleen weggezakt, steeds dieper, tot hij uitgestrekt op de grond lag, tegen de muur aangevleid. Boven zijn hoofd een dak van lege glazen en dronkemansgelal. Beschermd door aanwezigheid, dat wel. Zijn twijfels omringd. De hele avond door: geen vragen, maar zoeken in gebaren, blikken, woorden.
Zelf zei hij nooit veel. Een ingehouden omhelzing, een collegiale schouderklop, een goeiemorgen op de stoep. Een vriendelijke, volgzame jongen. Steeds graag geduld, nooit wild geliefd.
Alleen bij de man was het anders geweest. Hij kende hem, nog voor hij hem had ontmoet. En toen hij plots voor hem stond - vleesgeworden vermoeden - verraste hem niet eens de nauwkeurigheid. Pas later is hij zich vragen gaan stellen. Maar toen was het te laat. De man had aan het daglicht verzaakt. Hij wenkte hem vanuit het schemer. Zijn beeld een droom of een nachtmerrie? Zijn liefde lelie of gifbeker?