Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 31
(1978)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |||||||||
De tijd in Jacques Hamelinks ‘Ranonkel’1. Een teoretische situatieschetsIs de roman een ‘wereld in woorden’Ga naar eind1., dan spreekt het vanzelf dat een onderzoek naar de inwendige orde, de specifieke struktuur van deze wereld enig nut heeft. Een belangrijk aspekt in de romanwereld, zoals in de wereld rondom ons, is ongetwijfeld de tijd. Zowel in de nu al klassieke literair-teoretische werken, als in meer recente studies is de belangstelling voor de tijd als OOstrukturerend element vrij groot. De opvattingen en visies ter zake verschillen gewoonlijk niet grondig; de belangrijkste verschillen liggen in het vlak van de formulering. Voor de Günther Müller-Schule en in haar spoor bij ons, F.C. Maatje, is de spanning tussen de tijd-van-realisatie en de tijd-binnen-het-werk kenmerkend voor het epische tijdsverloopGa naar eind2.. Naargelang de verhouding tussen verteltijd [de opeenvolging in taal] en vertelde tijd kwam men ertoe het tijdsverloop in de epiek in te delenGa naar eind3.. Dat tijdsverloop kan in een assenstelsel met de vertelde tijd en de verteltijd als koördinaten grafisch worden voorgesteld. Een dergelijke benadering stelt in de praktijk wel enige problemen. Afgezien van de vraag of het wel enige zin heeft het tijdsverloop grafisch voor te stellen, is dat praktisch vaak onmogelijk. In vele romansGa naar eind4. zijn de tijdsaanduidingen, zo die er al zijn, te vaag, te weinig bepaald om het tijdsverloop korrekt in kaart te brengen. De ‘Erzählzeit’ en ‘erzählte Zeit’ van o.m. LämmertGa naar eind5. werd in recentere studies geformuleerd als ‘temporalité de l'énonciation’ en ‘temporalité de l'énoncé’Ga naar eind6., al is de betekenis van de respektieve termen niet identischGa naar eind7.. Belangrijk is echter vooral dat de ‘ordre temporel’ niet los wordt gezien van ‘l'ordre logique ou causal’, waarmee men dan weer aansluit bij wat Forster in de jaren twintig al had geschreven. De kausale of logische ordening is wat Forster met ‘plot’ [sujet] aanduidde, de temporele ordening komt overeen met de ‘story’ [fabel]Ga naar eind8.. Ook volgens Todorov overschaduwt de kausale ordening de temporele: La suite logique est aux yeux du lecteur une relation beaucoup plus forte que la suite temporelle; si les deux vont ensemble il ne voit que la premièreGa naar eind9.. Anderzijds: La dominance de la causalité sur la temporalité a provoqué une réaction vers le début de ce siècle. On a voulu créer une littérature où les événements décrits se suivent sans être la cause les uns des autres. [...] La seule, ou à tout le moins la principale relation entre les actions, est leur pure successionGa naar eind9.. | |||||||||
[pagina 376]
| |||||||||
Tenslotte kan de temporele ordening evenmin geheel los worden gehaakt van de ruimtelijke. Beide zijn nauw verbonden: In feite maakt de romanwereld evenals de werkelijkheid waarin wij leven een tijdruimtelijk milieu uit en zijn de plaatsen en fasen van de handeling niet van elkaar te scheidenGa naar eind10.. | |||||||||
2. Het tijdsverloop in ‘Ranonkel’Het tijdsverloop in RanonkelGa naar eind11. kan zelfs bij benadering moeilijk in kaart worden gebracht. Meer zelfs, de lezer heeft op bepaalde ogenblikken sterk de indruk dat er van een eigenlijk tijdsverloop gewoon geen sprake is. Die indruk wordt nog versterkt doordat de tijd uitdrukkelijk cyklisch verloopt: het verhaal begint en eindigt in mei. De ruimtelijke achtergrond waartegen zich zowel het begin als het einde van het boek afspelen, lijkt heel sterk op die van de lezer. De lezer krijgt het gevoel dat het gehele epos als het ware hic et nunc, binnen de hem vertrouwde wereld verloopt. Dat dit gevoel bewust werd gekreëerd wordt al duidelijk gemaakt door de tekst op de achterflap: Voor hen die na dato hun tanden zullen kapotkauwen op deze Ranonkel, die de eerste Doodgewone god was. Niet te geloven? Bij u in de straat woont er ook één. Houd hem in de gaten, hij kan nog van pas komen! Snoei dus de tomaten zo voorzichtig mogelijk en trap niet op de vroege komkommerranken: het laatste zou bitterder zijn dan het eerste. Probeer alvast eens een schietgebedje, perhaps it will work. Smijt uw geld gerust over de balk en ga uitsluitend te biecht bij uw buurman. Houd er rekening mee dat ik niet van plan ben het hierbij te laten. Tot dan! Om dit intuïtieve gevoel op een kontroleerbare wijze te ekspliciteren, stelde ik een lijst van tijdsbepalingen op die in Ranonkel voorkomen. Het was vanzelfsprekend niet erg zinvol die ruim twintig bladzijden lange lijst hier af te drukken. Enkele konklusies krijgt u uiteraard wel te lezen. | |||||||||
2.1. De rol van de deiktische tijdsadverbiaHet is de verdienste van Käte HamburgerGa naar eind12. erop te hebben gewezen dat de funktie van het preteritum in fiktioneel proza grondig verschilt van die in niet-fiktioneel proza. Het ‘episch preteritum’ wordt vooral hierdoor gekenmerkt dat het kan worden bepaald door deiktische tijdsadverbia die zowel naar het verleden, het heden als naar de toekomst kunnen verwijzen. Zinnen zoals ‘morgen was het woensdag’ zijn typisch voor een verhalende tekst, zijn dan ook vaak aanduidingen van literair taalgebruik. Een belangrijke reaktie op Käte Hamburgers boek kwam van | |||||||||
[pagina 377]
| |||||||||
Franz StanzelGa naar eind13.. Hij ging nog verder door te poneren dat de verbinding van een bijwoord dat naar het heden of de toekomst verwijst met een verleden werkwoordtijd niet zozeer een aanduiding is van het fiktionele karakter van een tekst, maar dat het de ‘persoonlijke vertelsituatie’ markeert. In die vertelsituatie is het perspektief niet dat van de verteller maar dat van een van de personages. Het typische voorbeeld van die vertelsituatie is de ‘erlebte Rede’. Harald WeinrichGa naar eind14. poogde zowel de vaststellingen van Hamburger als de veronderstellingen van Stanzel in een bredere teorie te omvatten. In navolging van het Bloomfieldiaanse koncept van de taal als kommunikatiemiddel onderscheidt Weinrich twee basis spreek- of schrijfhoudingen tegenover de wereld die het voorwerp uitmaakt van de uiting: de ‘besprechende’ en ‘erzählende’ houding. Aan elk van die verschillende houdingen beantwoordt een paradigma van werkwoordtijden. De twee paradigma's zien er als volgt uit: | |||||||||
Ihij werkt | |||||||||
IIhij werkte [nultrap] Het eerste type [I] is kenmerkend voor een besprekende houding, type II voor een vertellende. Met die twee types werkwoordvormen korresponderen twee groepen deiktische tijdsadverbia: | |||||||||
Inu | |||||||||
IItoen In narratieve teksten overwegen de bijwoorden van het tweede type. Het gebruik van tijdsadverbia van het eerste type in die teksten zou een afwijking ten opzichte van de norm betekenen. Het belangrijkste verschil tussen Weinrich aan de ene kant en Hamburger en Stanzel aan de andere, is dat bij de eerste de aanwezigheid van een bijwoord uit paradigma I en II een verschillende schrijfhouding impliceert, terwijl dat bij de laatsten een verschil in verhaalperspectief veroorzaakt of althans aanduidt. Noch de veronderstelling van Hamburger, | |||||||||
[pagina 378]
| |||||||||
noch die van Weinrich blijken echter bij toetsing zo algemeen geldend als zij het voorstellenGa naar eind15..
In een voordracht in het kader van de Colloquia over Literatuurwetenschap en Linguïstiek [K.U.L., 1973]Ga naar eind16. onderscheidde W.J.M. Bronzwaer drie funkties die de deiktische tijdsadverbia zouden vervullen: i] de empathische funktie. Deze heeft te maken met de betrokkenheid van de verteller en hangt dus samen met het vertelperspektief: Empathy seems a good term to denote this kind of involvement, which always works through identification with and adopting the perspective of an ‘Aussagesubjekt’ that is not identical with the narrator, author or speaker of the text concernedGa naar eind15.. ii] de propulsieve funktie, die het verhaal in een bepaalde richting stuwt; iii] de artikulerende funktie. Het bijwoord duidt een artikulatiemoment aan in de makro-struktuurvan het verhaal. Verder maakt Bronzwaer een onderscheid tussen de ‘act-tijd’ of performatieve tijd, d.i. de tijd waarin de verteller de ‘act’ van het vertellen verricht, en de ‘verhaalstijd’ of teksttijd, de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. De adverbia van type I [Bronzwaer gebruikt ‘now’ - de nultrap - als werkvoorbeeld, met name in Great Expectations van Dickens] refereren in een aantal gevallen naar de ‘act-tijd’, die van type II [hier is ‘then’ werkvoorbeeld] naar de ‘verhaalstijd’. In verband met de empathische funktie konstateerde Bronzwaer dat ‘now’ in een aantal gevallen verbonden is met de persoonlijke vertelsituatie. Wat de propulsieve funktie betreft stelde hij vast dat ‘then’ de achtergrond signaleert, terwijl ‘now’ vaak fungeert als voorgrondsignaal en aldus het verhaal voortstuwt. Met betrekking tot de struktuur van het verhaal konkludeerde Bronzwaer dat ‘now’ in een groot aantal gevallen [40%] dienst doet als makro-struktureel artikulatiesignaal. Het komt voor bij het begin of einde van een paragraaf of hoofdstuk, of markeert binnen een paragraaf of hoofdstuk een nieuwe episode. ‘Then’ zou, nog steeds volgens Bronzwaer, mikro-struktureel funktioneren. Het verbindt gebeurtenissen of handelingen binnen een bepaalde episode of verwijst anaforisch naar een vroegere tijdsbepaling. Hierbij merkte de spreker tenslotte nog op dat ‘now’ tegelijkertijd propulsief en artikulerend kan fungeren. Voornoemde teoretische beschouwingen van o.m. W.J.M. Bronzwaer blijken, althans gedeeltelijk, ook voor Ranonkel relevant te zijn. Bij het opslaan van de lijst van tijdsbepalingen [hier om praktische redenen niet afgedrukt] vallen enkele ‘clusters’ op bestaande uit tijdsadverbia van het eerste type. Ik geef enkele voorbeelden die ik vervolgens kort bespreek. | |||||||||
[pagina 379]
| |||||||||
Voorbeeld I
In voorbeeld I komt ‘nu’ [kursief] driemaal voor. 1 en 2 komen voor in het gedeelte dat in de direkte rede is weergegeven. Dat bevestigt Bronzwaers konklusie dat ‘nu’ o.m. fungeert als signaal voor de persoonlijke vertelsituatie. 1 en 2 verwijzen beide naar de act-tijd, de tijd waarin de verteller [hier moet Mabelis als z.g. ‘secondary narrator’Ga naar eind17. worden gezien] zijn verhaal doet. Beide fungeren hier duidelijk propulsief: een nieuwe ontwikkeling van het verhaal wordt aangekondigd, het verhaal wordt in een bepaalde richting gestuwd [cfr. hoofdstuk 24]. Over 3 kan slechts worden gezegd dat het een kontrast artikuleert. Nu trommelt het jongetje weer zelf, nadat zijn moeder hem gedurende een korte tijd had afgelost. In de twee eerste gevallen werkt ‘nu’ makro-struktureel [refererend naar de ontwikkeling in hoofdstuk 24] en propulsief, in het derde geval mikro-struktureel. 1 en 2 komen voor in verbinding met werkwoordvormen van het eerste type [wat normaal is in de direkte rede], 3 met een werkwoordvorm van het tweede type. Van de persoonlijke vertelsituatie wordt er overgeschakeld naar de [auktoriële] vertelinstantie. | |||||||||
Voorbeeld II
| |||||||||
[pagina 380]
| |||||||||
In voorbeeld II hebben we opnieuw grotendeels een passage in de direkte rede. De werkwoordsvormen daarin zijn alle van het eerste type. De tijdsaanduidingen 1 tot en met 5 behoren eveneens tot het eerste paradigma. Het kontrast met de laatste zinnen van voorbeeld II is duidelijk. Er is geen sprake meer van direkte rede en van Mabelis als ‘secondary narrator’ [persoonlijke vertelsituatie] wordt er overgegaan naar het auktoriële vertelmedium [onpersoonlijke vertelsituatie]. Tijdsbepaling 6 behoort niet tot het eerste maar tot het tweede type, hetzelfde geldt voor de werkwoordsvormen. Tegelijkertijd gaat de performatieve tijd over in teksttijd. De tijdsaanduidingen 1 tot en met 5 hebben alle een duidelijke propulsieve waarde; daarenboven heeft ‘nu’ [5] een artikulerende funktie, het sluit de direkte rede af. | |||||||||
Voorbeeld III... een zon als nog niet eerder zich vertoond had, alsof de schepping een nieuwe fase was ingegaan vandaag [...] die rondwentelde als een van hitte vloeibaar, gasvormig geworden reuzenrad van vlammen dat alleen van scheppen en vernietiging wist, dat nooit iets anders in de zin gehad had en nu bandeloos, ontketend, aan het werk was geslagen. [305] ‘Vandaag’ [1] staat in kontrast met ‘nog niet eerder’, het markeert een zeer konkreet artikulatiemoment in de makro-struktuur van het verhaal, het valt immers samen met één mei. Tegelijk heeft 1 propulsieve waarde: het kondigt wat gaat volgen aan [het passiespel]. Ook ‘nu’ [2] markeert een kontrast [vergelijk: het gebruik van ‘nooit’] en heeft evenals 1 een propulsieve funktie. In tegenstelling met de voorbeelden I en II zijn hier tijdsadverbia van het eerste type verbonden met werkwoordvormen van het tweede. Zoals reeds opgemerkt [cfr. Käte Hamburger] is een dergelijke kombinatie typisch voor narratieve teksten. Het verhaalperspektief is hier echter auktorieel [geen erlebte Rede hier, zoals Stanzel poneerde]; de tijdsaanduidingen verwijzen naar de verhaalstijd. | |||||||||
[pagina 381]
| |||||||||
Dat niet alleen ‘nu’ de erlebte Rede signaleert of kan signaleren, maar dat ook ‘toen’ in ‘free indirect style’ voorkomt, blijkt uit het volgende citaat: Ze schold ook op een vrouw, die haar haar man, een zot, had afgetroggeld. Ze was zwanger, toen al, dat wijf. En van wie was ze zwanger?! Ah! Dat wist ze zelf niet eens! Honderd mannen hadden haar genaaid in de groene bossen. [282] Van het auktoriële gezichtspunt [eerste zin] wordt overgegaan naar de ‘style indirect libre’ [van ‘Ze was zwanger...’ af], de weergave van wat Zotte Fine zoal op straat aan onzin uitkraamt. De voorbeelden I, II en III bevestigen dat ‘nu’ vaak een propulsieve funktie heeft. Volgens Bronzwaer zou ‘toen’ uitsluitend de achtergrond markeren, zou het dus propulsief onfunktioneel zijn. Dat kan in de meeste gevallen inderdaad juist zijn, er zijn echter voorbeelden van het tegendeel, zoals in de volgende passage. | |||||||||
Voorbeeld IV
Door de herhaling en door de voorafgaande ‘en’ krijgen 1 en vooral 2 in de konkrete kontekst van het verhaal een onloochenbaar propulsieve funktie. Die wordt nog versterkt door het sterk kontrasterende gebruik van ‘thans’ [3]. Een dergelijk propulsief gebruik van ‘toen’ is beslist geen uitzondering. Wel valt de kombinatie met ‘en’ op. Juist het samengaan van die twee elementen veroorzaakt het propulsieve effekt, typisch voor heel wat traditionele verhaalsvormen, zoals bijvoorbeeld het sprookje. Een laatste citaat ter illustratie: Alom braken de diskussies af, welke achter zijn rug slechts fluisterig en aarzelend herontstonden. [...] Zelfs de stemmen der kinderen klonken gedempter en verstilden alsof een muilkorf over hun mond gestulpt werd. En toen vloog een steen door de lucht, rakelings langs Evarists schouder. [...] De straat weergalmde nu van geschreeuw en vijandige kreten. [63-64] | |||||||||
[pagina 382]
| |||||||||
Zoals vaak bij het gebruik van ‘nu’ vallen artikulerende en propulsieve funktie van 4 samen. Beide funkties worden hernomen in 5. Hier staat echter ‘nu’ [5], omdat het niet louter gaat om twee op elkaar volgende stadia [zoals bij 1 en 2]; ‘nu’ [5] markeert daarenboven kontrast, zoals ook ‘thans’ [3]. Overigens moet een onderscheid worden gemaakt tussen de funkties die betrekking hebben op oppervlakteverschijnselen van de tekst en diegene die [ook] van betekenis zijn voor de dieptestruktuur van de tekst. De empathische funktie [BronzwaersGa naar eind15. interpretaties zijn in dit verband niet erg overtuigend en zijn, wat me betreft, vaak veeleer hineininterpretierungen; daarom heb ik die funktie - die wellicht wel van enig belang kan zijn in ik-romans - hier buiten beschouwing gelaten] en de artikulerende zijn typische oppervlakteverschijnselen. Het kontrasterende gebruik van ‘nu’ en ‘thans’, wat Ranonkel zeer vaak voorkomt, is makro-struktureel soms wel relevant, maar is eveneens slechts typisch voor de oppervlaktestruktuur van de tekst. Belangrijk voor de dieptestruktuur is veeleer het propulsieve gebruik van ‘nu’ en gelijkaardige tijdsaanduidingen, dat uiteraard kenmerkend is voor passages die in de ontwikkeling van het verhaal een sleutelrol vervullen. Het ligt overigens voor de hand dat het propulsieve ‘nu’-gebruik niet het enige kenmerk is van die passages en evenmin een noodzakelijk kenmerk. Samenvattend kan ik besluiten dat in Ranonkel vooral het kontrasterende gebruik van deiktische tijdsadverbia zoals ‘nu’ en ‘thans’ belangrijk is. Het ‘nu’ wordt tegenover een ‘vroeger’ [beide verhaalstijd] geplaatst of ermee vergeleken. Daarnaast is er het propulsieve gebruik van ‘nu’, ‘thans’ e.a. gelijkaardige adverbia in een aantal gevallen [voorbeelden I, II, III], wat bepaalde passages markeert waaraan op het niveau van de dieptestruktuur logisch-semantische operaties beantwoorden. Algemener gezien mag het voorgaande wel als een bevestiging gezien worden voor het feit dat tijdsaanduidingen en met name deiktische tijdsadverbia, en de gebruikte werkwoordvormen in een literaire tekst een [zeker gradueel] andere funkties hebben dan in een niet-literaire tekst. Het teken refereert niet naar een extra-tekstuele werkelijkheid, maar zit gevangen in zijn tweeledige struktuur van signifiant en signifié en ontwikkelt konnotaties. De specifieke funkties van de tijdsaanduidingen en van de tijdsvormen van het werkwoord zijn indikaties [geen bewijzen] te meer voor het feit dat de lezer met een literaire tekst heeft te maken. Barthes heeft daar uitgebreid op gewezen, o.m. in verband met het gebruik van het preteritum [de passé simple]. Het zogenaamde realisme, het werkelijkheidsgehalte van een literaire tekst, beantwoordt aan een literaire traditie die wil dat het werk ‘vraisemblable’ is. Roland Barthes vat het zo samen: | |||||||||
[pagina 383]
| |||||||||
structuralement, l'existence de deux systèmes réputés différents, la dénotation et la connotation, permet au texte de fonctionner comme un jeu, chaque système renvoyant à l'autre selon les besoins d'une certaine illusionGa naar eind18.. | |||||||||
2.2. Expliciete tijdsaanduidingenIn het gehele boek blijven de tijdsaanduidingen, op enkele signifikatieve uitzonderingen na, meest vaag. Nauwkeurige aanduidingen zijn overigens niet erg noodzakelijk, aangezien de gebeurtenissen elkaar hoofdzakelijk chronologisch opvolgen. Vandaar ook dat de meeste tijdsaanduidingen een volgorde, een opeenvolging aangeven. Dat blijkt uit het veelvuldig voorkomen van ‘daarna’ en andere meer specifieke aanduidingen als ‘na een half jaar’ [30], ‘na je terugkomst’ [38], ‘na een dag of wat’ [76] e.v.a. Woorden als ‘nu, thans, straks, spoedig, etc.’ wijzen dikwijls eveneens op een volgorde, een ordening in de tijd, die ze helpen op te bouwen. De enkele nauwkeurige tijdsverwijzingen zijn slechts in het begin en op het einde van het boek te vinden. De Reuzin sterft ‘na tweeënveertig [...] huwelijksjaren’ [11]. Het begin van de wonderbare ranonkelgroei wordt op ‘een maandagochtend in mei’, ‘om half acht’ [17] vastgesteld. Langzaamaan vervaagt de tijdservaring. Wanneer Evarist uit ‘een woestenij van slaap’ ontwaakt voelt hij zich als de monnik die een middagje in de bossen gewandeld had en die, toen hij 's avonds aanklopte bij zijn klooster merkte dat het inmiddels duizend jaar later was geworden [42]. In die hoofdstukken met een verhoogde inbreng van aan de realiteit ontleende elementen zijn de tijdsbepalingen eveneens specifieker. Zo in hoofdstuk 14, waar we vernemen dat de oudste arbeider juist vijfendertig jaar in dienst is [84]. Hetzelfde geldt voor de gemeenteraadszitting [hoofdstuk 15] en de inval van Papa Boem en zijn botten [hoofdstuk 19 en 20]. De evolutie van de mens en zijn omgeving is dus verbonden met de tijdservaring. In de ‘hangende tuin der lusten’ [hoofdstuk 18] die de Boom is geworden verdwijnt de tijd nagenoeg geheel. Leeftijden spelen nauwelijks nog een rol, vrouwen van over de zestig worden opnieuw zwanger, oude mannen fitter dan ooit tevoren [107-108]. Zelfs het ritmische verloop van dag en nacht vervaagt: Daar bijna niemand langer dan per etmaal naar schatting een half uur slaap nodig had, daar niemand aan een ernstige ziekte leed of doodging, duurde een dag een eeuwigheid en was de nacht slechts de donkerder getinte ommezijde daarvan. [107] Hetzelfde geldt later nog voor het verblijf van Mabelis in de intussen versteende en grotendeels tot stad herschapen Boom, het paradijs op kleine schaal, waar Tillemsoger een tijdlang vertoeft: | |||||||||
[pagina 384]
| |||||||||
Tillemsoger was er niet zeker van hoelang hij precies in het paradijs vertoefd had. Hij had niet geprobeerd dat na te gaan. In het paradijs hield de tijd op. [289] Nu er niemand meer sterft, het leven oneindig wordt, verliest de tijd voor de mens elke existentiële betekenis. De tijdsaanduidingen in die hoofdstukken zijn dan ook nooit precies, verwijzen ten hoogste naar de afwisseling van dag en nacht, of naar een vroeger, een verleden. Dat laatste vinden we trouwens, na de groei van de Boom, in het gehele boek weer. Het nu wordt telkens weer afgezet tegen het verleden: vandaar het veelvuldig voorkomen van het woord ‘vroeger’ en andere gelijkaardige verwijzingen [‘eerder, allang, lang geleden, indertijd, reeds lange tijd, in lang vervlogen tijden’, etc.]. Na de groei en bloei van de Ranonkelboom komt echter onvermijdelijk het verval, de verstening. Langzaamaan wordt een nieuwe orde gevestigd. Langzaamaan doet ook de tijd weer zijn intrede in het leven. Mensen sterven weer, er komt een nieuwe lijkentuin, de stad wordt weer in zijn vroegere vorm herschapen: Het leven kon niet zonder de dood, die meer dan ooit werd verafschuwd. Geruchten over ongelukken en sterfbedden gingen de halve stad rond. Er moest een nieuwe tuin komen, werd duidelijk. [279] De evolutie van het paradijs naar het begin van het herstel van de vroegere orde is voor de takzitters als het ware een wakker worden uit een vreemde droom [176, vlg.: 18]. Tegelijkertijd ontstaat er een vaag schuldbesef voor wat is gebeurd. Het verleden in het paradijs wordt verdrongen alsof het een boze, zondige droom was. Men poogt te doen alsof het er nooit is geweest: Bovendien wilden ze niets liever dan wat ze als een bijzonder boze droom beschouwden, als een schuldige nachtmerrie, zo gauw mogelijk uit hun gedachten verliezen. [176] Tenslotte wordt de kring gesloten. Tijdens de 1-meiviering worden de laatste volgelingen van Ranonkel terechtgesteld. Mabelis sterft de kruisdood, maar Ranko ontsnapt, zodat de cyklus opnieuw beginnen kan. | |||||||||
2.3. Impliciete tijdsaanduidingenHet tijdsverloop loopt chronologisch gezien van mei tot mei. Meer dan enkele maanden of een half jaar duiden de expliciete tijdsaanduidingen niet aan. Men zou dus kunnen aannemen dat het gehele gebeuren zich in één jaar over 52 hoofdstukken zou afspelen. In wezen is dit vrij irrelevant. De nadruk ligt duidelijk op het cyklische aspekt van het gebeuren en dat zowel wat de tijd als wat de ruimte betreft. De | |||||||||
[pagina 385]
| |||||||||
meer inpliciete tijdsbepalingen zijn soms bijzonder relevant. Zo op pagina 184: ‘nog steeds hing de lente in de lucht die het niet tot zomer en herfst en winter had kunnen brengen’. In tegenstelling daarmee blijkt de zon even later met een ‘nazomerse mildheid’ [226] te schijnen en is er sprake van het herfstochtendachtige’ [226]. Wellicht zijn de referenties naar de middeleeuwen in dit verband belangrijk [216, 228, 277]. Nog verder luidt het immers weer: Het was niet eens winter geweest dit jaar! De herfst had het ook al af laten weten! En de zomer was geen zomer! [236] Andere referenties met betrekking tot de seizoenen wijzen steeds naar de lente. Het blijkt dus wel het aannemelijkst te veronderstellen dat de tijd en dus ook de seizoenen ‘stilstaan’. Dat wordt o.m. bevestigd door een passage na Mabelis' rituele schijtscène: Op de een of andere duistere en voor geen oog ophelderbare inwendige wijze had, mede te zijnen gunste, een grootscheepse schoonmaak en herstrukturering van het universum plaatsgevonden. Het bonken van zijn in trage woelige maten bewegend hart was de klok geworden waarnaar alles geregeld werd. De andere mechanisch en onveranderlijk voortmarcherende tijdwijzers waren stilgevallen en in onbruik geraakt. [210 - ik kursiveer]. Op het einde van het boek lijkt de tijd weer opnieuw op gang te komen. De geschiedenis heeft zichzelf weer bijgehaald. Belangrijk in dit verband is ook de rol van de zon. Steeds schijnt een heldere zon, behalve na het vergaan van het paradijs en tijdens de groei van de stenen katedraal, m.a.w. in de periode waarin de gehele menselijke geschiedenis als het ware zichzelf herhaalt. Dan lijkt de zon wel verdwenen of is ze althans verduisterd [156, 159, 167, 171, 185, 195, 202, 203, 204, 213, 219]. Doch op één mei, wanneer de cirkel van de tijd weer wordt gesloten, breekt de zon opnieuw door, een zon ‘alsof de schepping een nieuwe fase was ingegaan’ [305, vgl.: 93, ‘een andere fase van menszijn’], een zon die loskomt uit zijn ‘sidderende bewegingloosheid’ [305, vgl.: 129, ‘het bewegingloze zonlicht’] en die aan een steeds ‘dolzinniger rondtollende beweging’ [305] begint: door de versnelde beweging van de zon loopt de tijd als het ware zijn achterstand in. De onrechtstreekse tijdsaanduidingen bevestigen eveneens de konklusie dat de chronologisch verlopende tijd na de groei van de reusachtige ranonkel nagenoeg stolt: het blijft lente en de zon is bewegingloos of zelfs bijna verdwenen of verduisterd. De tijd lijkt opgeheven, maar inmiddels speelt de menselijke geschiedenis zich in grote [soms parodiërende] lijnen af. | |||||||||
2.4. TijdskonceptiesIn Ranonkel zijn verschillende tijdskoncepties met elkaar verweven. Ik heb de indruk dat in Ranonkel drie kosmologische tijdskoncepties door elkaar geschoven zijn: een archaïsche, een bijbels-kristelijke en | |||||||||
[pagina 386]
| |||||||||
een marxistische. De eerste is mythisch, de tweede bevat een mengsel van mythische en historische bestanddelen, de laatste is louter historisch.Ga naar eind19. aldus Paul de Wispelaere. | |||||||||
2.4.1. Het archaïsche of mythische tijdskonceptHet tijdsverloop in Ranonkel is cyklisch opgebouwd. Begin en einde vallen ook in tijd samen. Het einde echter, zo wordt klaar aangegeven, is niet definitief, is slechts een nieuw begin. Ranko, in wiens naam ook de naam ranonkel voortleeft, is ten stelligste van plan zich te wreken [324]. De door een kinderhand geschreven tekst op de achterflap [uiteraard wordt gesuggereerd dat de tekst van Ranko is] kondigt eveneens een nieuw begin aan. De nachtelijke onweersbuien worden met de herinnering aan Ranko Trommelslager verbonden en krijgen daardoor het karakter van gevaarvolle voorspellingen: En zei men niet dat hij [= Ranko, J.M.] nog leefde en op een nacht, in zijn eentje of met een heel leger van soortgenoten, woest trommelend zou terugkomen en ellende brengen over de stad? [335]. Er is het nieuwe begin van plantengroei, het ‘mossig gras’ dat in een ‘wijde groenige vlek om de kerk’ groeit [332]. Zoals in de mythe is er in Ranonkel geen sprake van een eigenlijk einde. Mythes immers. spreken van een begin dat herhaald kan worden en moet worden, maar nooit tot een einde zal geraken, tenzij dat weer samenvalt met het begin. De mythische tijdsorde is bij gevolg een geheel andere als die wij voor normaal plegen te houden. [...] Het rechtlijnige schrijven van begin naar einde is vervangen door een circulaire techniek waarin feitelijk geen plaats meer is voor [onder-] scheidingen waaraan men gewend was geraakt.Ga naar eind20. De mythe impliceert. qu'on ne vit plus dans le temps chronologique, mais dans le Temps primordial, le Temps où l'événement a eu lieu pour la première fois. C'est pour cette raison qu'on peut parler du ‘temps fort’ du mythe: c'est le Temps prodigieux, ‘sacré’, lorsque quelque chose de nouveau, de fort et de significatif s'est pleinement manifesté.Ga naar eind21. In de [mythische] roman on ‘sort’ du temps historique et personnel et on est plongé dans un temps fabuleux, trans-historique. Le lecteur est confronté à un temps étranger, imaginaire, dont les rythmes varient indéfiniment [...].Ga naar eind21. Nog in velerlei andere opzichten kan Ranonkel een mythe worden genoemd; niet in de betekenis die Aristoteles eraan hechtte, evenmin met de negatieve konnotatie die het gebruik van de term sinds de Verlichting kenmerkt, maar mythe als: a kind of truth or equivalent of truth, not a competitor to historic or scientific truth but a supplement.Ga naar eind22. | |||||||||
[pagina 387]
| |||||||||
Toch blijft de oorspronkelijke betekenis van belang: elke mythe vertelt een verhaalGa naar eind23.. Het is niet toevallig dat in Ranonkel de temporele ordening de kausale geheel overwoekert. De kausale orde is grotendeels impliciet of afwezig. Dat blijkt o.m. hieruit dat de bijzinnen van tijd die van reden, oorzaak of gevolg in aantal verre overtreffen. Die a-kausaliteit kenmerkt ook de mythe: L'ordre des événements mythiques réside tout entier dans la séquence narrative, sans besoin de faire intervenir la causalité.Ga naar eind24. De mythe is dus in de eerste plaats een verhaal. Uiteraard kunnen vertellers en toehoorders in de mythische literaire tekst niet zoals oorspronkelijk het geval was tegelijk aanwezig zijn. De situationele en metalinguïstische tekens zijn hier de presentatie als een literair werk en bovendien de aankondiging van Ranonkel als ‘de Geschiedenis van een Verzelving [een soort epos]’. Het kan wellicht eigenaardig lijken dat de auteur zijn sterk mythisch verhaal als ‘een soort epos’ aandient. Hiermee zijn we op [glad] terminologisch terrein beland. Is de mythe een poging om de wereld zoals die is te begrijpen en heeft de mythe dus duidelijk een lerend aspekt [te vergelijken met de rol van de wetenschap in onze maatschappij, wat er ondertussen al toe heeft geleid de wetenschap onder te brengen bij de mythologieënGa naar eind25....), het epos is er veeleer op uit de bestaande orde en toestanden te bevestigen. De mythes zijn dus begaan met l'explication du monde dans ce qu'il comporte de plus énigmatique, et les graves questions de l'au-delàGa naar eind24.. Epos en mythe liggen wat dit aspekt betreft dicht bij elkaar. Het epos put dan ook vaak uit de mythologie. Dat is zeker het geval in Ranonkel. Het mythische verhaal speelt in lang vervlogen tijden, meer nog, verliest zijn tijdelijk karakter en ook de plaats is bijkomstig. Daardoor worden individuele gebeurtenissen en gedragingen uit hun individualiteit bevrijd en de vertelling krijgt een typisch karakter. Daarmee wordt de inhoud ook pas herhaalbaar. Situaties en hun elementen zijn dan individueel en toch algemeenGa naar eind26.. In Ranonkel echter is het mythische tijdsverloop niet het enige; Ranonkel speelt zich tegelijkertijd duidelijk in onze, deze tijd af. Het is inderdaad de vermenging van mythe en geschiedenis, van mythische [d.i. archaïsche] tijd, historische en eigen tijd die Ranonkel tot een epos maaktGa naar eind19.: Die Daseinformen einer archaischen Zeit werden überdeckt durch Züge die einer jüngeren Epoche angehören [...]. Der spürbaren Tendenz zu archaisieren steht die Neigung zu ‘modernisieren’ gegenüber. Der Dichter fragt, was er mit der eigenen Zeit auf zich habe, indem er sie mit jener archaischen konfrontiert. Die Gegenwart wird in der Vergangenheit gespiegelt, das Vergangene erscheint als das GegenwärtigeGa naar eind27.. Ook wat de opbouw betreft komt Ranonkel in niet geringe | |||||||||
[pagina 388]
| |||||||||
mate overeen met het epos. Evenals in het epos zijn de verschillende optredende figuren geen echte personages waarvan de psychologie wordt ontleed; het zijn veeleer types met een archetypisch karakter. In Ranonkel zijn deze types niet totaal onveranderlijk. Er is een zekere evolutie in ze, die zoals vaker in het werk van Hamelink de vorm aanneemt van een reduktie. Daarmee in verband staat het neologisme ‘verzelving’ uit de titel. Hamelink zelf verwijst daaromtrent naar Eck[e]hart en naar Jung. ‘Verzelving’ zou de vertaling zijn van ‘Individuation’ en betekenen: steeds meer het zelf bereiken, jezelf worden, steeds meer een geheel worden met je eigenlijke, wezenlijkste kernGa naar eind28.; ook: de oplossing van de persoonlijkheid, van de gedachte, ten bate van een completer deel hebben aan de werkelijkheid van levenGa naar eind29.. Zo gaat Evarist, net als de personages in het eposGa naar eind30., ten onder aan zijn zelfverwerkelijking. Door zelf Ranonkel te worden, geeft hij zijn individuele persoonlijkheid prijs en wordt plant, de ‘eerste Doodgewone god’ [achterflap]. Op die manier schept hij zichzelf opnieuwGa naar eind31.. Zoals in het epos is de ruimte een vermenging van mythologische gegevens en gegevens uit de werkelijkheid. In Ranonkel ontspringt het gebeuren eveneens uit de spanning tussen Evarist en de wereldlijke orde. Het zijn echter niet in de eerste plaats de personages die de handeling voortdrijven en veroorzaken, maar juist de transformatie van de ruimte IS het centrale gebeuren dat de mensen onherroepelijk bepaaltGa naar eind32.. Net als in het epos zijn er in Ranonkel talrijke uitweidingen en wordt de vraag naar het waarom evenmin gesteld: Mit der Antwort auf die Fragen Wie? Und Woher? schließt die epische Sprache die Welt auf. Sie schweigt jedoch auf die Frage Warum?Ga naar eind27. Zo is Ranonkel inderdaad ‘een soort epos’.
Het situationele teken kreeg dus materieel gestalte: we hebben te maken met een boek, een tekst. Het gaat daarenboven om een literaire tekst, meer bepaald een soort epos [= metalinguïstisch teken]. Dat dit soort epos bij nadere beschouwing tevens of veeleer een mythe blijkt te zijn, behoeft naar ik hoop te hebben aangetoond, geen absolute tegenspraak in te houden. Is de verteller niet lichamelijk aanwezig, hij is het des te meer woordelijk. Reeds in de aankondiging ‘een soort epos’ wordt de lezer met hem gekonfronteerd. Ook in het boek verbergt de vertelinstantie zich niet achter een of vele personages, hij is aanwezig in zijn alwetendheid. Tenslotte komt Ranonkel ook in zijn tekstuele tekens, zoals het gebruik van het preteritum, overeen met de mythe, het verhaal. Niet alleen formeel, ook inhoudelijk heeft Ranonkel elementen die karakteristiek zijn voor de mythe. In de paradijselijke ‘hangende tuin der lusten’ heerst | |||||||||
[pagina 389]
| |||||||||
eine[r] unverbildet ursprüngliche[n] und echte[n] Natürlichkeit des äusseren und inneren Lebens, die als positives Gegenbild zur verderbt-entarteten Unnatur der neuzeitlichen Zivilisation aufgestellt wirdGa naar eind33.. Eliade spreekt van ‘un syndrome paradisiaque’ auquel il faut ajouter l'immortalité originelle de l'homme, ses rapports amicaux avec les animaux et l'absence de la nécessité de travaillerGa naar eind21., facetten van een paradijselijke toestand die we stuk voor stuk in de hangende lusttuin terugvinden. Door de kontrastrijke uitbeelding van paradijselijk geluk tegenover alledaagse werkelijkheid wordt de mythe tevens een instrument van maatschappijkritiek, een smeltkroes van ethische, sociale, geschiedkundige, metafysisch-religieuze opvattingen, een Medium der Zeit - und Gegenwartskritik, einer oft sehr radikalen Kritik der neuzeitlichen Gesellschaft und KulturGa naar eind33.. Dat dit paradijs tenslotte een utopie blijkt te zijn, versterkt nog het mythische aspekt van Ranonkel. ‘L'utopie est mythique, parce qu'elle vise une réalité, par définition, hors d'atteinte’Ga naar eind34., konkludeert Pierre Albouy. Zo ook dit hangende paradijs. | |||||||||
2.4.2. De bijbels-kristelijke tijdskonceptieNaast het cyklisch opgebouwde, vrij chronologische tijdsverloop dat in tweeënvijftig hoofdstukken van mei tot mei loopt, is er in Ranonkel eveneens een kristelijke tijdskonceptie verweven. Dit tijdsverloop heeft naast een mythisch een duidelijk historisch aspekt. Het begin is te situeren in het paradijs, de hangende tuin der lusten [tevens een referentie naar de hangende tuinen van Babylon én naar de beroemde triptiek van Jeroen Bosch]. Het leven in de hangende tuin der lusten is als dat in de tuin van Eden, zorgeloos. De passage op p. 112 waar de takbewoners de namen van de dieren noemen, is te vergelijken met een gelijkaardige passage in Genesis [2:19, 20]. Zoals in het aardse paradijs zijn de schaamtegevoelens in de ranonkeltuin geheel op de achtergrond geraakt [108, Genesis, 2:25]. De ranonkelboom kan worden vergeleken met de levensboom, de Boom van Goed en Kwaad. De takzitters zijn onsterfelijk [107, Genesis, 2:17], doch zoals de eerste mensen worden ook zij uit de tuin verjaagd, niet door Jahweh, maar door de honger en uit verlangen naar verlossing [167]. De gelijkenissen met de Genesis-tekst zijn veelvuldig. In de hangende tuin gebeurt het baren zonder moeite [110]. Later echter worden de mensen overvallen door een schuwte [184]; kinderen en volwassenen lopen niet langer naakt rond, maar kleden zich [opnieuw] [vgl. Genesis, 3:16, 21]. In een volgend stadium wordt de herrezen katedraal het centrum van de nieuwe samenleving, waarvoor kristelijke en heidens-mythische elementen de bouwstenen vormen. De | |||||||||
[pagina 390]
| |||||||||
orde wordt hersteld, de tijd van het Nieuwe Jerusalem is aangebroken [vlg. Openbaring 21:18]. De nieuwe orde doet sterk aan de middeleeuwse denken; enkele malen is de verwijzing ook expliciet [216, 228, 277]. Het passiespel, voorafgegaan door het rechtsgeding en de gevangenneming, is het laatste stadium. Zoals elders in het boek worden de tijdskoncepties sterk met elkaar verweven. Zo wordt het mogelijk dat het passiespel zich tegelijk in onze tijd afspeelt: kristelijke en wereldse geschiedenis worden verstrengeld. Amerikaanse toeristen zijn de getuigen van dit barbaarse spel. Het scenario is in grote trekken dat van de katolieke kruisweg op Goede Vrijdag. Net als Kristus bezwijkt Mabelis onder het kruis. De rol van Simon van Cyrene wordt hier door de Amerikaanse toeristen overgenomen. Na de kruisiging breekt een onweer los over de stad [vgl. o.m. Lukas 23] en iemand zegt: ‘Voor mijn was ie de Wortel’ [322, vgl. o.m. Matteus 27:54]. Doorheen het boek komen verder nog talrijke echo's van de bijbel voor. Talrijke passages uit ‘De profeet Isaias’, waaruit trouwens het motto is gekozen, zouden hier geciteerd kunnen worden [o.a. Isaias 1:29; 13:18; 29:17 e.v.; 44:13 e.v., ook Daniël 4:8, 9]. Enkele malen wordt er expliciet naar de belevenissen van Jonas verwezen [21, 68, 207, 324]. Tenslotte dient het veelvuldig gebruik van bijbelse en pseudo-bijbelse taal, vooral door de pastoorsvogel en Mabelis, te worden aangestipt. | |||||||||
2.4.3. De marxistische tijdskonceptieDe marxistische tijdsvisie is in slechts geringe mate tegenwoordig en met name in haar historische aspekt, juist niet in haar - wat ik ietwat kwaadaardig noem - mythische aspektGa naar eind35.. De tuin der lusten is niet alleen een nieuw paradijs, het betekent eveneens een nieuwe start voor de gehele menselijke geschiedenis. In het paradijs zijn de mensen nauwelijks al van de dieren te onderscheiden: Ze voelden zich niet in hun element beneden. Waar ze zich moesten voortbewegen over de ontstane open plekken en ze geen gebruik van hun armen konden maken, waggelden ze aarzelend en ongemakkelijk voort, dicht bij elkaar blijvend, even afdwalenden onmiddellijk met geschreeuw terug in de groep halend [108]. We bevinden ons hier helemaal in het eerste stadium van de menselijke ontwikkeling. De beschrijving doet sterk denken aan mensapen. In de primitieve maatschappij is de groepsvorming [ter bescherming, b.v. in hun tochten beneden] karakteristiek. De enige vormen van arbeid zijn erop gericht in het bestaan te voorzien. De natuurlijke produktiebron van levensmiddelen is de ranonkelboom. Toch maken de takzitters reeds primitieve bekers [110], waaruit ze zelf bereide ranonkeldrank drinken. In de primitieve samenleving speelt de mythe een belangrijke rol [ze doet het ook in onze hedendaagse maatschappij, zij het wat subtieler]; zo in hoofdstuk 18 het verhaal van het mythische kind [107] en het primitieve geloof dat de melk | |||||||||
[pagina 391]
| |||||||||
van vrouwen veel te kostbaar en verfijnd is om er de kinderen mee te voeden: Een kennis van de vrouw kolfde haar af. De melk was voor de mannen, wier potentie hij zeer ten goede kwam naar men geloofde. [110]. Binnen de groep der ranonkelbewoners heerst er echter al onmiddellijk verdeeldheid. Mabelis verkondigt de terugkeer van de god Ranonkel, Trevalje verkondigt integendeel Ranonkels dood: de mensen moeten zichzelf zien te redden. Tijdens de verstening van het bos taant de vroegere gemeenschapszin bijzonder snel: De mannen realiseerden zich verbouwereerd dat eigenlijk de enigen om wier lot ze zich bekommerden hun vrouw en kinderen waren. [...] De kleinste kring was opnieuw het gezin. Banden met de naaste familie waren dun, bijna onmerkbaar. [164] Later, na de verstening van het bos, neemt de herstrukturering van het bestaan een aanvang, eerst nog heel primitief, later meer georganiseerd. Er ontstaan afzonderlijke groepen en werkploegen die elk hun speciale aktiviteiten ontplooiden. Ze zagen in dat ze er zonder koördinatie en nauwe samenwerking niet kwamen. [191] Hét hoofdkenmerk van hun bestaan wordt gemeenschappelijkheid [192]. De macht echter is niet gemeenschappelijk, maar berust bij de pastoorsvogel, de koster en vooral de vleeshouwersknecht, waarvan ze volledig afhankelijk waren. De maatschappelijke orde is sterk middeleeuws, er is sprake van ‘het metselaars- of winkeliers- of gepensioneerden- of bediendengilde’ [268]. Tenslotte zijn er nog enkele disparate allusies te vinden: het boek eindigt op een één mei-viering [het passiespel vormt een hoogtepunt in de vermenging van kristelijke en profane elementen]: bloedrode vlaggen hangen overal in de straten, waar straatverkopers hun politieke en religieuze waar aan de man pogen te brengen met elkaar neutraliserende, ironische slogans als: ‘meer mans met marx!’, ‘jesus voor sochtends, savonds en snachts!’, ‘sinaasappelen, wat een wijn, wat een sap!’ [293] In het totale kader van het boek is de rol van de ‘marxistische tijdskonceptie’ miniem en nagenoeg te verwaarlozen. De enkele elementen die in een dergelijke richting wijzen zijn geïntegreerd in het essentieel cyklische tijdsverloop waarin ook de geschiedenis is ingebed. Bijbels-kristelijke, mythische en allerlei hedendaagse elementen worden in Ranonkel kaleidoskopisch verwerkt. Hamelinks werk kan dan ook best als een literaire mythe worden gekarakteriseerd, al heeft het de disparate opbouw van een epos.
Jean-Marie MAES |
|