Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 30
(1977)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
Omtrent Sybren Polets roman
| |
[pagina 637]
| |
activeert het inzicht dat aan een bepaalde tekstconceptie een bepaalde leesconceptie beantwoordt. Van de kant van de auteurs is dit inzicht lang niet nieuw, men mag aannemen dat de ontwikkeling ervan belangrijke ontwikkelingsmomenten van de romanliteratuur zelf markeert. Zo schreef bijvoorbeeld reeds Goethe met betrekking tot zijn Wilhelm Meister, ‘daß sich der Leser productiv verhalten muß, wenn er an irgend einer Production Theil nehmen will’Ga naar eind(2). Hij wees erop dat slechts in en door de zelfwerkzaamheid van de lezer ‘Form, Stoff und Gehalt’ van de roman hun funktionele samenhang verkrijgen. Uit zulke inzichten heeft zich in en sinds de Romantiek de theoretische esthetika van de specifieke lektuur van literaire teksten ontwikkeld. Nogmaals: niets hiervan is nieuw, en hedendaagse experimentele auteurs moeten er zich voor hoeden met sommige programmatische uitspraken niet opnieuw het warm water uit te vinden. Umberto Eco in zijn gezaghebbende studie over ‘het open kunstwerk’: ‘[...] toute oeuvre d'art, même si elle est explicitement ou implicitement le fruit d'un poétique de la nécessité, reste ouverte à une série virtuellement infinie de lectures possibles: chacun de ces lectures fait revivre l'oeuvre selon une perspective, un goût, une “exécution” possible’Ga naar eind(3). Deze uitspraak relativeert terecht het programmatische onderscheid tussen de ‘gesloten’ en de ‘open’ tekst en de eraan beantwoordende leesattitudes. Maar anderzijds laat hij de afstompende werking van verwachtingspatronen buiten beschouwing. Vanuit een toenemende gevoeligheid voor dit verschijnsel en als bewuste reaktie ertegen hebben moderne, experimentele auteurs, binnen het gebied van voornoemde esthetika, het idee van de open tekst in hun praktische poëtika zelf als een programma en een creativiteitsprincipe opgenomen. Nogmaals Eco: ‘Ce qui est, pour l'esthétique, la condition générale de toute interprétation, devient ici un véritable programme d'action’. En dit is een hedendaags verschijnsel, zeker in de mate waarin het verbonden wordt met een algemene theorie over de [sociale] werking en funktie | |
[pagina 638]
| |
van de literatuur. ‘Heinrich von Ofterdingen, roman en sprookje tegelijk, wil de lezer de ogen openen, de lezer veranderen, zijn bewustzijn veranderen en daarmee de wereld’. Deze formule van Novalis is bijna twee eeuwen oud, maar vandaag de dag nog nieuw. Ook voor Sybren Polet. Wij hebben onze wortels in de Romantiek, in de geschiedenis. Wel wordt de formule, als historisch model, telkens weer met nieuwe theorieën en technieken ingevuld. Ook door Polet, ook in De sirkelbewoners. Ik heb nog geen antwoord gegeven op de vragen die ik ten opzichte van de twee blanco pagina's had gesteld. Maar zeker is dat dit blanco, dit bijzonder type ‘Leerstelle’, bovenstaande beschouwing heeft opgeroepen. De eerste leesfunktie ervan behoort daarom [voor mij] tot de categorie van de intertekstualiteit: de lege plek wordt in de eerste plaats opgevuld met theoretische reflektie vanuit andere teksten, dit is zijn eerste funktie, en die moet te maken hebben met alle andere funkties van de totale romantekst zelf. In de oorspronkelijke lektuur zag het ernaar uit dat de blanco pagina's de inleiding zowel van de roman scheidden als ermee verbonden. Dit moet nu nog steeds het geval zijn voor de lezers van De sirkelbewoners die geen kennis hebben van De geboorte van een geest [1975]. Voor de anderen vervalt de funktie van het blanco, daar de inleiding zelf overbodig wordt. Voor hen kan de eerstgenoemde roman immers gelezen worden als een voortzetting van de tweede, zodat zij hun lektuur net zo goed meteen op pagina 11 kunnen beginnen. De eerste zinnen herkennen zij dan als de bijna letterlijke herhaling van een passus uit de slotbladzijden van De geboorte [292]. Deze herkenning geeft hun ook meteen de zekerheid dat zij weer met het personage Lokien te maken hebben. Meer nog: zij kunnen daarbij eventueel bedenken dat de verduidelijkende toevoegingen in de versie uit De geboorte [‘... al was het gevoel achtervolgd en geobserveerd te worden hem de laatste tijd wel min of meer vertrouwd’] eigenlijk ook best in De sirkelbewoners hadden gekund, want daar zouden ze | |
[pagina 639]
| |
voor de lezer een onmiddellijke link met de voorgaande romans hebben gelegd. Deze en soortgelijke overwegingen zijn eenvoudig het gevolg van het curieuze feit dat De sirkelbewoners vóór De geboorte is geschreven en gepubliceerd, terwijl het een later stadium beschrijft. Sinds het verschijnen van De geboorte leest men De sirkelbewoners ten dele anders, en men kan dan ook de vraag stellen of de auteur zelf daaraan niet bepaalde konsekwenties zou kunnen verbinden. Iets in die zin hééft hij trouwens al gedaan in de tweede druk van De sirkelbewoners [1975], die ongeveer gelijktijdig met De geboorte is verschenen. Daarin heeft hij twee wijzigingen aan de inleiding aangebracht: het eerste woord, het pronomen ‘hij’, heeft hij veranderd in ‘de man’, en typografisch heeft hij de tekstdelen in romein en cursief omgewisseld. Waarom? De omzetting heeft tot gevolg dat het verhalende tekstgedeelte nu in cursief komt te staan, en daardoor expliciet wordt onderscheiden van de op pagina 11 beginnende ‘roman’. En tegelijk wordt de anonimiteit van de inleidende figuur, de man, onderstreept, in tegenstelling tot de gepersonifieerde ‘hij’, die Lokien is. [In de oorspronkelijke versie wezen de cursieve fragmenten, flarden innerlijke monoloog, wel uit dat met de ‘hij’ niet Lokien bedoeld kon zijn, maar dat gold toch eigenlijk alleen voor diegenen die Lokiens voorgeschiedenis uit Mannekino kenden.] Deze [speculatieve] gedachtengang zet ik nu maar niet voort, maar in mijn ogen zou de auteur er niet hoeven voor terug te schrikken in een volgende druk de hele inleiding mèt blanco te laten vervallen. Het zou trouwens een aardige toepassing kunnen zijn van de open, dynamische en dus ook veranderbare tekst: veranderbaar niet alleen voor de lezer die hem in een steeds wisselende contekst leest, maar ook voor de auteur zelf, die voor deze contekst verantwoordelijk is. Een toepassing van het idee van de mutatieve, transformationele tekst! Ik kom nu terug tot De sirkelbewoners, en ga nog even door met lektuurbeschouwingen die geen rekening houden met De geboorte. Dit mag wat opzettelijk lijken, maar zonder zin is het niet. Vooreerst is dit gedurende | |
[pagina 640]
| |
vijf jaar de enig mogelijke leessituatie geweest, en in die periode is heel wat over de roman geschreven. Een receptie-onderzoek zal dus in ieder geval met deze omstandigheid rekening moeten houden. En anderzijds zijn er in die periode andere werken van Polet verschenen, die, zij het minder ingrijpend dan De geboorte, eveneens de lektuur van De sirkelbewoners hebben beïnvloed. Het zijn het essay Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? [1972], de dichtbundel Persoon/onpersoon [eerst in de gelijknamige verzamelbundel, 1971, daarna afzonderlijk, 1974] en de ‘oratorium collage’ Adam X [1973]. Ik wil hierbij niet te ver gaan, maar De sirkelbewoners werd als een ‘invulmodel’ gepresenteerd, en de lezer kon en kan nog steeds op deze uitnodiging [uitdaging?] ingaan. Ik althans heb mij in verscheidene op elkaar volgende lekturen erdoor laten leiden. En bovendien, het weze herhaald: indien de ‘betrokkenheid van alles op alles’, of de overgangsmogelijkheden van alles in alles, het centrale thema van Polets werk uitmaakt, dan is de onderlinge en wisselende verbondenheid van al zijn eigen teksten niets anders dan een bijzonder aspekt van dit thema. En het is tevens een aspekt waardoor zijn literatuuropvatting tekstueel wordt geconcretiseerd. Dit verschijnsel is in onze literatuur té zeldzaam, dan dat niet de nadruk erop werd gelegd. Als eerder gezegd bestaat de inleiding uit tweemaal twee bladzijden die door een stukje blanco worden gescheiden. In de eerste helft wordt een man 's avonds en 's nachts in zijn slaapkamer geobserveerd door een ‘oogloze blik’, die even op hem blijft rusten. In de tweede helft overkomt een vrouw 's ochtends hetzelfde, terwijl zij voor het raam haar ochtendgymnastiek aan het doen is. In deze passus wordt ‘de blik’, die nu door het centrum van de stad [Amsterdam] zweeft, nog slechts met ‘het’ aangeduid: een neutraal, onpersoonlijk blijvend element, zonder vereenzelving met de ‘hij’ of de ‘zij’, die het even, aarzelend en speels, zonder verdere konsekwenties heeft beroerd. Kennelijk twee gevallen van niet gerealiseerde mogelijkheden. Na het daarop volgende blanco wordt Lokien door het nog steeds | |
[pagina 641]
| |
rondvliegende ‘het’ op weg naar zijn kantoor in de nek [de levensknoop?] gestoken: dit keer is het raak, Lokien is letterlijk ‘bevlogen’, zijn mutatie voltrekt zich, hij wordt een ander. Dit gebeuren roept onmiddellijk de voorafgaande realistische fabels met de transformerende werking van de blik en het andere bewustzijn in de herinnering. Opvallend is wel dat dit verschijnsel hier ontdaan is van iedere psychologische kontekst, en louter als een literair middel [als een verbeeldingsidee] wordt aangewend. Maar de oogloze blik kan hier ook andere associaties oproepen. Werd bij voorbeeld Saulus op weg naar Damaskus niet door Gods bliksem getroffen, waardoor hij op slag in Paulus veranderde? Ondergaat Lokien een ‘bekering’? [Later blijkt dat men de roman inderdaad in zeker opzicht kàn lezen als het verslag van een bekering, een politieke dan, en bij nader toezien blijkt ook de metafysische achtergrond van Polets verbeeldingen groter te zijn dan men op het eerste gezicht zou verwachten.] Toch blijft de herkomst van ‘het’ duister. Misschien levert de poëzie invulmogelijkheden op. De bundel Konkrete poëzie bevat een interessante afdeling ‘mutatiepoëzie’. In het daar voorkomende gedicht De geïllustreerde mens V is er sprake van een vrij in de lucht rondvliegende gedachte, die op een gegeven moment neerdaalt en zich nestelt in ‘de Man’. In De dichter Achterberg uit dezelfde bundel wordt de lucht opnieuw geest, de geest opnieuw stof, de stof opnieuw mens: een transformatiecyclus waarin de lucht materie is, maar tegelijk pneuma, adem, levenwekkende geest. Opmerkelijk is dat het idee van de dualiteit hier plaats maakt voor dat van de complementariteit: wat rationeel als tegenstellingen kan worden gedacht, vult elkaar aan, gaat in elkaar over. Geen positivisme, maar romantiek. Lokien wordt geraakt door een rondzwervende geest, die zich in hem nestelt en hem verandert. Hij wordt herboren. Wanneer hij als nieuwbakken intellektueel en geschiedenisleraar voor het eerst begint te praten, weet hij niet waar zijn woorden vandaan komen [14]: hij lijkt letterlijk op een geïnspireerde, het is of iemand anders door zijn mond spreekt. Rimbaud: ‘Car je est un autre. J'assiste à | |
[pagina 642]
| |
l'éclosion de ma pensée: je la regarde, je l'écoute’. Intussen blijft het raadselachtig waar op pagina 21 het andere personage, Kilo, plotseling vandaan komt. Zijn voorgeschiedenis moet volledig in de twee blanco pagina's worden ingevuld. Hij lijkt op een stem die helemaal voor het eerst begint te praten en verder nog nauwelijks een menselijke gedaante heeft aangenomen. Ook hem schieten de woorden te binnen zonder dat hij erover nadenkt [29]. Voor een eerste verklaring kan opnieuw Polets poëzie worden ingeroepen. In het gedicht ‘Proloog’ uit Geboortestad [1958] lezen we: ‘- En nu,/mijn vriend de Geest: tijd/voor je transformatie, tijd voor vlees!’. Kilo, een vlees geworden geest, die zo aan het begin van zijn menswording staat? Net voor hij in de roman opduikt, bedenkt Lokien dat ieder kind bij de geboorte X zou moeten worden genoemd, zodat hij later zelf zijn naam kan kiezen. Tot pag. 84 blijft Kilo naamloos, en dan, wanneer hij al een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt en ten overstaan van de vrouw die hij heeft genomen zijn identiteit bekend moet maken, benoemt hij inderdaad zichzelf. Het symbool X is voorlopig wel voldoende duidelijk, maar het krijgt pas zijn volle betekenis bij het verschijnen van de nieuwe dichtbundel Persoon/onpersoon. De in deze bundel uitgebeelde opvatting van de menselijke persoon is een stelselmatige en konsekwente uitwerking van ideeën die in de vorige bundels waren ontstaan en waarvan men de ontwikkeling stap voor stap zou kunnen volgen. Het begint bij het oudste in de verzamelbundel opgenomen gedicht Schaduw [1958] waarin een ik zijn dubbel tot leven wekt als een ‘contramens’. De opvatting dat het individuele ik niet een gesloten eenheid vormt, maar uit een meervoudige veranderlijke samenstelling bestaat [het ik en zijn dubbel, zijn schaduw, persona's, enz.] is natuurlijk lang niet nieuw: de romanliteratuur uit en sinds de romantiek heeft er haar verbeelding op los gelaten, de psychologie en sociologie hebben het verschijnsel onderzocht, en alleen al het bekende boek Leven in meervoud van J.H. van den Berg toont aan hoe het hele moderne denken ervan doortrokken is. Voor | |
[pagina 643]
| |
een hedendaags schrijver als Polet komt het er dus op aan welk vernieuwend gebruik hij ervan kan maken. Dit punt komt verderop ter sprake. Ook het essay Literatuur als werkelijkheid bracht bruikbare informatie voor een juister begrip van De sirkelbewoners. Daartoe behoort de uiteenzetting over X, iks en ik als modaliteiten van het individu. In deze driedeling vertegenwoordigt X de pool van de anonimiteit, maximale onbepaaldheid en openheid, vormloosheid, uniformiteit, de ik-zwakke massamens als verwisselbaar type. Aan de antipode staat het ik als de strikt individuele identiteit die naar apartheid en beslotenheid neigt. X kan zich uitstrekken over alles, vervloeien in alles, ik is beperkt tot het zelf waarin het kan verstarren. X omvat, onbegrensd, alle mogelijkheden, waarvan het geen enkel kan realiseren zonder de richting naar het ik in te slaan. Ik kan geen nieuwe mogelijkheden ontwikkelen zonder zijn grenzen te doorbreken en zich uit te breiden in de richting van X. Het beweeglijke overgangsgebied tussen die beide polen wordt ingenomen door iks: het transformeerbare, open, dynamische sociale individu. Het is duidelijk dat men op deze driedeling zowel psychologische als sociologische categorieën kan toepassen, en in Polets werk zijn beide ook bestendig aanwezig. Maar tegelijk is het een literaire categorie, die niet tot de beide andere kan worden herleid. Het is een artistiek werkmodel, door de auteur gebruikt om de menselijke persoon in exemplarische situaties, die niet direkt aan de realiteit zijn gebonden, uit te beelden. Een werkmodel waarmee hij vorm kan geven aan zijn eigen mythe of utopie. De schrijver is psycholoog noch socioloog, ook al houdt hij rekening met deze disciplines. Hij is een maker van eigensoortige teksten, zijn realiteit is alleen te vinden in zijn schriftuur. Toegepast op De sirkelbewoners kan men het personage Lokien, als fluctuerend type, beschouwen als een iks-mens: niet gebonden aan een identiteit maar wel op zoek ernaar, open naar de buitenwereld en de anderen maar er niet door gedetermineerd noch er zichzelf in verliezend, door medemensen aangetrokken en beïnvloed, zich door empathie in hen | |
[pagina 644]
| |
verplaatsend, uit zijn eigen buigzame, verschuifbare grenzen brekend, veranderend en complementair, en precies daardoor de mogelijkheden van zijn ik realiserend. Kilo daarentegen verschijnt aanvankelijk als een haast nog ongedifferentieerde X-mens, maar vol potenties die nog een concrete gestalte moeten krijgen door zijn contact met een bepaalde externe, maatschappelijke realiteit. Geleidelijk ontwikkelt hij een nog zwakke ik-identiteit, die hem in staat zal stellen ook als een iks te funktioneren. Tenslotte helderde De geboorte van een geest de funktie van het, d.i. zowel de voorgeschiedenis van de herboren, historisch bewuste Lokien als van de pas geboren Kilo op. Van deze gegevens maak ik verder gebruik bij de aparte bespreking van beide personages. Ze behoren tot de totale contekst waarin ik momenteel De sirkelbewoners kan plaatsen, en die mijn interpretatie van de roman mede bepaalt. | |
II. Huidige lektuur van De sirkelbewoners1. De roman als modelDe sirkelbewoners wordt op de titelpagina aangediend als een ‘model’. Wat betekent dit? Strikt genomen hebben alle romans het karakter van modellen: ze ‘modelleren’ op een of andere wijze de realiteit en maken daartoe gebruik van modelleringstechnieken. Tot het geheel van een romanmodel behoren componenten als personages en motieven, die elk op zich modelfunkties vervullen. Men zou bijvoorbeeld kunnen onderscheiden tussen [hoofdzakelijk] beschrijvende, interpreterende en voorschrijvende romanmodellen, die telkens in een principieel andere verhouding tot de realiteit staan. Deze algemene beschouwingen ontwikkel ik hier echter niet verder. Specifiek voor Polet is vooreerst dat hij het modelkarakter van de roman theoretisch vooropstelt, en daardoor het ‘artificiële’ karakter van de relatie tussen tekstuele en buiten-tekstuele realiteit beklemtoont. Beide zijn uiteraard op elkaar betrokken, echter niet in de zin van een ‘weergave’ [laat staan een | |
[pagina 645]
| |
‘weerspiegeling’] of identiteit, maar wel van een koncept en een spanning. Anders gezegd: als model bevat de roman een ontwerp van realiteit, dat ten dele steunt op waarneming en kennis van de realiteit en in deze zin realistisch is, maar dat anderzijds voortkomt uit de idee en de verbeelding, en in deze zin utopisch is. In de spanning die tussen beide ontstaat ligt de intentie van de roman [en van de auteur] besloten. Deze spanning is het gevolg van een tegelijk contrastuele en complementaire dialektische werking. Het contact met de realiteit [waarneming, ervaring, psychologie, sociologie, enz.] onderbouwt de utopie, die zich pas op deze voorwaarde in vrijheid kan ontwikkelen. Polet kan zo vrij omspringen met zijn verbeelding omdat zijn realiteitszin zo groot is. De basis van het realiteitsconcept in De sirkelbewoners is de idee van de ontwikkeling. Daarom kan men deze roman een ontwikkelingsmodel noemen. [Zich] ontwikkelen betekent: ontstaan, ontvouwen, loswikkelen, groeien, komen uit en overgaan in: veranderen in de contekst van een concrete situatie. Als totaal en complex ontwikkelingsmodel is de roman samengesteld uit een aantal verschillende ontwikkelingslijnen, die elk op zich een modelfunktie hebben en alle in een netwerk van tegenstellende en aanvullende relaties op elkaar worden betrokken. [Deze struktuur is bewonderswaardig. Een gedetailleerde analyse kan nog zoveel tekstcorrespondenties en parallellen in kaart brengen, precies als analyse laat ze geen recht wedervaren aan de synthetiserende greep van de esthetische lektuur die alle tekstniveaus met elkaar verbindt]. Tot die modelcomponenten behoren vooreerst de personages Lokien en Kilo, die wel ieder een eigen evolutie of cirkelgang doormaken, maar zich daarbij toch als dubbelgangers tot elkaar verhouden. Zij zijn niet opgevat als individuen, maar als typen. Dit is dezelfde term die men voor de personages uit de traditionele roman gebruikt en die daar ook een modelkarakter hebben, zodat opnieuw de vraag rijst waarin beide dan van elkaar verschillen. Polet zelf heeft zich daarover uitgesproken in Literatuur als | |
[pagina 646]
| |
werkelijkheid. Ik verwijs naar dit werk, maar voeg hier nog enkele overwegingen aan de zijne toe. Het zou naïef zijn te menen dat de conceptie van het personage in alle grote, klassieke romans uit de 19de eeuw [en de latere voortzettingen ervan] dezelfde was. Maar bij alle verschillen kan men toch wel stellen dat de uitbeelding van het personage als exemplarisch type erin steunde op de opvatting van het individu als een nauwkeurig omschrijfbare sociaal-psychologische figuur met een eigen, afgebakende identiteit. Met andere woorden: het typische karakter van zo'n personage lag in de manier waarop het was samengesteld als een individu dat representatief kon worden geacht voor alle individuen van dezelfde soort. De moderne sociologie, psychologie [psychoanalyse] en filosofie hebben deze eenheidsconceptie van het individu met een vast en gesloten karakterpatroon afgebroken, en parallel daarmee heeft de moderne romanliteratuur talloze beschrijvingen van de verbrokkeling en inkonsekwentie van de menselijke persoon opgeleverd. Deze bewering is in zijn algemeenheid niet meer dan een gemeenplaats: het veelsoortige proces van ontindividualisering is een topic van de hedendaagse literatuurstudie en romantheorie. [Een goede uiteenzetting vindt men ondermeer in Jürgen Schramke: Zur Theorie des modernen Romans, 1974.] Met betrekking tot Polet zou ik twee tendensen willen onderscheiden. De eerste is die van het anti-verhaal met versplinterde, uitgeholde, vervreemde, anonieme personages. Het is de omkering van de traditionele roman, maar het representatieve modelkarakter ervan blijft, als demonstratie van het verlies of de afwezigheid van individualiteit, in wezen hetzelfde. De tweede tendens maakt opnieuw gebruik van epische en mythische elementen, waarmee naar een nieuwe eenheidsconceptie wordt gezocht. Het modelkarakter ervan is van utopische, anticiperende aard: het individu heeft zijn centrale positie verloren, maar wordt ingeschakeld in zinvolle collectieve en historische verbanden. Minstens twee aspekten van het individu, namelijk de veranderlijkheid en de openheid, komen in de beide tendensen terug, maar worden er verschillend | |
[pagina 647]
| |
beoordeeld. In het eerste geval hebben deze aspekten het [soms provocerende] karakter van een oud, humanistisch ideaal, in het tweede doen ze zich als positieve mogelijkheden tot nieuwe ontwikkelingen voor. Het werk van Polet behoort duidelijk tot de tweede richting, maar het maakt daarbij toch een aanzienlijk gebruik van motieven uit de individuele psychologie die eerder in de eerste richting thuis horen. In de manier waarop het beide incorporeert ligt mijns inziens zelfs de originaliteit ervan ten aanzien van de internationale hedendaagse literatuur. Deze incorporering krijgt gestalte in de hoger beschreven modelfiguur van de iks als transformeerbaar sociaal individu, dat zich tussen de polen X en ik beweegt. Polet: ‘In een wereld, een Persoon die gedomineerd wordt door subjektivismen en irrationalismen, is meer anti-ik [X] gewenst, in een wereld vol uniformiteit met eenheidsmensen en X-mensen is meer subjektiviteit, meer ik wenselijk. Mensen en figuren waarin de volledige splitsing heeft plaatsgegrepen, zouden beter helemaal niet kunnen bestaan, want zij zijn levensgevaarlijk, vooral voor anderen. Maar zolang er niet-identieke dubbelgangers zijn, is er hoop. Anders niet’Ga naar eind(4). In deze zin is de iks een bestendige formele mogelijkheid, die telkens weer met andere inhouden kan worden ingevuld. Als formele en romantechnische mogelijkheid kan hij louter uit de schrijversverbeelding ontstaan [zo de geboorte van Kilo, zo de mutatie van Lokien, enz.], maar zijn inhouden blijven in nauw contact met de psychologische en maatschappelijke realiteit, en zijn bepalend voor zijn individuele en sociale persoonlijkheid of zijn ‘ik’- en ‘wij’-identiteit. In Polets model zijn beide vormen van identiteit dynamisch en fluctuerend, ze bestaan uit een beweeglijke en veranderende evenwichtsverhouding van contrasterende en complementaire tegendelen. Daarom kan men ook spreken van een spannings- of konfliktmodel, dat zowel de innerlijke relaties van het ik als die met de buitenwereld organiseert. In de multipliciteit van de eerstgenoemde relaties wordt het | |
[pagina 648]
| |
ik geconfronteerd met het niet-ik of het andere ik, het niet gerealiseerde ik, dat zowel het voorbewuste, onbewuste, verdrongen als gewensdroomde of gevreesde ik kan zijn. In de sociale relaties treedt het andere ik op als een historisch, maatschappelijk en politiek bepaald groeps-ik. En een soort van tussenpositie wordt ingenomen door de persoonlijke, zowel psychologisch als sociaal bepaalde relatie met de andere, als incarnatie van het niet-ik. In alle drie gevallen kan het ik in principe de relatie weigeren en zich afsluiten, wat tot verstarrende isolering en autisme leidt. En in het tegengestelde extreme geval treedt volledige identificatie op, die schizofrenie en zelfverlies tot gevolg kan hebben. Maar geen van beide [pathogene] mogelijkheden, die de ontwikkeling van de persoon uitsluiten, behoort tot Polets model. In dit model fungeert het niet-ik telkens als een potentieel ik, waarmee het ik een dialektische [dualistische maar dialogerende, oppositionele maar complementaire] relatie aangaat, en zich via empathie en gedeeltelijke identificatie verbindt. Dit is de basis van zijn transformatie, van de geleidelijke evolutie van zijn persoonlijke en sociale identiteit, waarin de gezochte eenheid telkens weer slechts uit de verstoring van de gevonden eenheid kan ontstaan. [Tussen haakjes een toepasselijke aanhaling uit het recente boek L'homme re-naturé van de ecoloog Jean-Marie Pelt. In het hoofdstukje ‘Le monde vivant: une gigantesque fluctuation’ kent hij aan de biologische wet van ‘l'équilibre par oscillation et fluctuation’ een algemene, ook sociale betekenis toe: ‘La vie serait en quelque sorte une fantastique excursion, une fluctuation géante et aventureuse très loin de l'équilibre thermodynamique. Elle va toujours plus avant dans son aventure, et néglige un état d'équilibre caractérisé par une structure dissipative stabilisée dès qu'il est atteint dans une espèce ou une société, pour se mettre en marche vers un autre état plus complexe encore. On peut appliquer à la vie ce que d'aucuns disent de l'économie; comme une bicyclette, elle ne maintient son équilibre qu'en avançant’. Puur toeval natuurlijk, maar wél aardig | |
[pagina 649]
| |
toeval dat ook in Polets roman het motief van de fiets een belangrijke rol speelt!] In elk van de drie vermelde relaties kan het ‘ander ik’ als ‘ego en non-ego’ tegelijk in Polets opvatting ook als dubbel of dubbelganger worden beschouwdGa naar eind(5). Dit dubbel staat dan zowel voor de eigen ‘schaduw’ als voor de geëxternaliseerde tweestrijd van een persoon en de maatschappelijke tegenpool [die ook een geprojekteerd zelfverwijt kan zijn]. Toegepast op het dubbelgangerspaar Kilo-Lokien levert dit het volgende op: Kilo is, als Lokiens contra-ik, zowel een psychologische afsplitsing van Lokiens ego als een sociaal bepaalde externe contra-persoon, en Lokiens gedeeltelijke identificatie met deze persoon verloopt, in de slottaferelen van de roman, via een radikale inleving in de levenssituatie van de paria. Naast hun modelfunktie als exemplarische typen in de hiervoor beschreven zin, zijn de personages ook romantechnisch als ‘invulmodellen’ opgevat. Hiermee mikt de auteur op de zelfwerkzaamheid van de lezer: ‘Niet invullen waar het niet nodig is, waar de kreatieve leegte een grotere werking heeft dan het ingevulde, geen verbindingen leggen die de lezer zelf kan leggen’Ga naar eind(6-. Het gaat hier om de relatie tussen de auteur-verteller als organisator van de romantekst en de lezer. Van begin af worden de afzonderlijke personages volgens het personale gezichtspunt uitgebeeld. Ten aanzien van Lokien gebeurt dit tot pag. 31 in de 3de persoon, van dan af hoofdzakelijk in de 1ste persoon. [De enkele persoonswisselingen die daarna nog voorkomen, doen weinig ter zake, en de funktie ervan lijkt mij betwistbaar. Alleen een nauwgezet stilistisch onderzoek kan hierover uitsluitsel brengen.] De passus waar de plotselinge overgang plaatsvindt, luidt als volgt: ‘Het kost mij betrekkelijk weinig moeite aan mijn nieuwe omgeving te wennen, het gaat snel. [...] Ik lijk wel op een herstellende zieke die nooit ziek geweest is’. Van dit moment af zijn deze ik-teksten hoofdzakelijk de direkte veruitwendiging van Lokiens reflexief bewustzijn: van zijn bezinning, introspectie, herinneringen, verbeeldingen, enz. Soms komen ze dicht in de buurt | |
[pagina 650]
| |
van de innerlijke monoloog, dan weer krijgt het narratieve de bovenhand, maar dat maakt weinig of geen verschil uit voor de situatie van de lezer. Deze is als volgt. Bij de kennisneming van Lokiens tekstueel uitgedrukte bewustzijnsinhouden identificeert hij zich met dit personage en daardoor ook met de verteller-stem. Maar wat met de verteller-organisator? Deze weet altijd meer dan het personage [d.w.z. dan in die tekstgedeelten waar hij zijn stem aan het personage leent], en meer dan de lezer die hij dwingt hem in dit méér weten te volgen. Een optimale relatie ontstaat wanneer de lezer-interpretator over het hoofd van de personages heen alle bewuste bedoelingen van de verteller-organisator heeft gesnapt, d.w.z. de totale organisatie van de volledige tekst begrijpt. [Paradoksaal genoeg ontstaat op dit punt echter ook precies de mogelijkheid dat de interpretatie van de lezer afwijkt van wat de verteller als bedoeling voor ogen stond. Dit komt er o.a. op neer dat er meer dan één invulling van de tekst mogelijk is. Dit probleem laat ik hier echter rusten.] Tot de organisatie van De sirkelbewoners behoren ook een aantal niet expliciet aangegeven tekstrelaties, zoals abrupte overgangen, de invoeging van citaten, en allerlei confrontaties, referenties en parallellen, die de lezer tot grote aandacht dwingen en hem verplichten bij zijn lektuur een zorgvuldige combinatietechniek aan te wenden. Ten aanzien van het personage Lokien geef ik hiervan enkele voorbeelden. Op geen enkele plaats wordt de overgang tussen reële en gefantaseerde belevenissen aangeduid, daar beide op gelijke wijze als bewustzijnsinhouden worden verwoord. Dit is zowel een psychologische als romantechnische verklaring, maar er is meer. Het feit dat voor Lokien werkelijke handelingen, lektuur [de citaten], herinnering en verbeelding hetzelfde realiteitsgehalte bezitten, en dat de loutere bewustzijnsactiviteiten daarbij zelfs overwegen, typeert hem als een intellektueel, die met eigen wapens strijdt. Deze typering wordt versterkt door de tekstuele contrastwerking met de figuur van Kilo, die als een primaire daadmens optreedt. Op dit contrast wordt door Lokien nauwelijks bewust | |
[pagina 651]
| |
gereflekteerd, al zijn er wel enkele aanwijzingen in die richting. Zo voelt hij zich bij zijn eerste confrontatie met Kilo een ‘machteloze intellektueel’ [65], een frustratie waaraan hij al eerder uiting had gegeven ten overstaan van de actiemensen [arbeiders] uit de politieke partij. Kilo daarentegen heeft geen besef van de potentiële revolutionaire kracht die in zijn daden steektGa naar eind(7), zodanig dat hij uiteindelijk de weg van de verburgerlijking opgaat. En ironisch genoeg draagt Lokien ongewild tot dit laatste bij door misschien het enige plan dat hij wérkelijk samen met zijn partijgenoten ten uitvoer brengt, namelijk het bezorgen aan Kilo van een gerieflijker woning: een sociale bezorgdheid voor [en schuldgevoel ten opzichte van] de underdog, die eer hoofdmotief van de roman is, waarop uiteindelijk ook de hele gefantaseerde Van Blomdaele-episode steunt. [‘De verbeelding aan de macht’ kan m.b.t. Lokien gelden als een revolutionaire politieke leuze - voor hem is het zelfs de enige mogelijke - maar zodra Kilo anderzijds, aan het eind van zijn cirkel, de empirische realiteit loslaat voor de eerste opduikende verbeelding, drijft deze hem in de richting van de sociale aanpassing.] Hiermee zijn enkele struktuurelementen bij elkaar gebracht die door de verteller-organisator als signalen in de romantekst zijn ingebouwd, waarvan de paradoxale samenhang als zodanig niet tot het bewustzijn van het personage Lokien behoort, maar wel door de lezer wordt geactualiseerd, en zodoende deel uitmaakt van zijn interpretatie van de roman. De totale, complexe samenhang, waarvan de hier geschetste slechts een fragment is, bepaalt het modelkarakter van de roman in zijn geheel. Daarvan zal in het verdere verloop van dit essay nog herhaaldelijk sprake zijn. Ook het personage Kilo wordt hoofdzakelijk in de eerste persoon, d.w.z. als zichzelf veruiterlijkend subjekt door zijn eigen stem uitgebeeld. Over deze stem - een tweede verteller-stem, waarmee de lezer zich vooreerst als actualisator identificeertGa naar eind(8) - wordt verderop gehandeld in het hoofdstukje over de cirkel van Kilo. Op de enkele plaatsen waar hij in de derde persoon als objekt verschijnt, wordt hij daarentegen | |
[pagina 652]
| |
vanuit het gezichtspunt van Lokien gezien. Met andere woorden: als objekt maakt hij deel uit van Lokiens bewustzijn, maar niet als subjekt. Als objekt heeft hij raakpunten met Lokiens cirkel, waarin hij op het eind van de roman zelfs ten dele overgaat. Als subjekt evolueert hij binnen zijn eigen cirkel, die zich van die van Lokien verwijdert. Ook deze tegenstelling is een door de verteller-organisator aangebracht struktuureffekt, dat de lezer in zijn interpretatie opneemt. Tot de werking ervan behoort bij voorbeeld, als typisch trekje, het feit dat Kilo als subjekt zichzelf benoemt en Lokien zijn naam niet blijkt te kennen. Toch is deze naam een soort van anagram van Lokien. Een ‘soort’ van anagram: het is namelijk niet een precieze of volledige omkering, en het is tegelijk een soort van schakelnaam: Ki-lo-kien, als aanduiding van de cirkelbeweging waardoor de roman op alle niveaus wordt beheerst. Zo bevat deze naam op zich een heel programma, en duidt ondermeer de precieze aard van de dubbelgangersrelatie tussen de beide figuren aan. Voor Lokien, beschouwd als identificatie- en transformatiemodel, is deze relatie zowel psychologisch als sociaal bepaald. In zoverre is het een populaire verhouding onder het aspekt van de aantrekkingskracht. Maar in het geheel van de roman is tegelijk het aspekt van de tegenstelling en divergentie werkzaam. Voor de lezer komt deze werking voort uit de alternering van de beide soorten ik-teksten en uit de verbinding van verscheidene parallelle situaties. Als voorbeeld van deze laatste wijs ik op de passages waaruit de houding van de beide personages tegenover het materiële bezit blijkt. Aanvankelijk sleept Kilo afgedankte en weggegooide voorwerpen naar zijn hol, en deze schamele bezittingen vervullen hem met trots en vreugde. Wanneer Lokien een keer getuige is van dat sjouwen, ‘maakt een vreemde ontroering zich van hem meester’ [64]. Deze ontroering herhaalt zich later wanneer hij bij zijn bezoek aan Kilo in diens krot allerlei meubilair aantreft dat hij maanden tevoren had buitengezet voor de vuilnisman [169]. Eerder had hij, bij de reconstructie van zijn verleden, in de herinnering beleefd hoe hij zelf als kind soortgelijke spullen naar | |
[pagina 653]
| |
zijn hol sleepte [45]. Alles bij elkaar komt zijn politieke ontwikkeling erop neer, dat hij een soberder levenswijze aanneemt en daarin de eenvoudige voorwerpen herwaardeert. Kilo gaat echter precies de andere richting uit. Voor zijn nieuwe woning krijgt hij behoefte aan een betere inrichting, en vervolgens droomt hij van het symbool van de consumptiemaatschappij bij uitstek: een auto. Beide personages verlaten de roman in een verbeeldingsscène. Lokien gekleed in een armoedig pak, op de fiets, een weggegooid tasje oprapend. Kilo in een duur kostuum, een leren tas onder de arm en een zonnebril op. De omkering van de typen spreekt voor zichzelf. Bij dit aspekt van het ontwikkelingsmodel, geregisseerd door de verteller-organisator, kan de lezer zijn interpretatie nog aanvullen met ruimere overwegingen waartoe de roman aanleiding geeft. Zoals deze. Kilo illustreert de ambivalente situatie van de [onder]proletariër wiens opstandigheid in de kapitalistische welvaartsmaatschappij op tegenstrijdige wijze door de faktor bezit wordt bepaald: hij vecht om te hebben en rangeert zich zodra hij heeft. Of nog, met een aksentverlegging: werkelijk revolutionair verzet tegen de consumptie- of uitbuitingsmaatschappij kan slechts komen van de kant van hen die voldoende van de koek van de intellektuele ontwikkeling en het materieel komfort hebben genoten, om kritisch tegenover beide te staan. En daar is Lokien een voorbeeld van, al is zijn situatie dan weer op een andere manier ambivalent. Zijn socialisme is dat van de burgerlijke intellektueel die partij kiest voor de uitgebuite klasse, zich principieel en emotioneel met haar identificeert en daar alle politieke konsekwenties aan verbindt, maar die zich tegelijk geen enkele illusie maakt over zijn positie van ‘de machteloze intellektueel met zijn zachte stem die hooguit beleefd wordt aangehoord, maar wiens gelijk geen enkele implikatie voor de werkelijkheid heeft’ [38]. In de modelstruktuur van de roman komt verder ook een belangrijke funktie aan de tekstcitaten toe. Alle hebben een uitgesproken sociaal-politieke inslag, en hun werking ligt tegelijk op het niveau van Lokiens | |
[pagina 654]
| |
persoonlijke bewustzijnsevolutie én in het ruimere vlak van de intertekstuele organisatie van de roman. Ten aanzien van Lokien kunnen ze vooreerst als bewustmakende lektuurfragmenten worden beschouwd. [Dat het lektuur betreft wordt expliciet aangegeven voor het stuk over de Honger, n.a.v. Castels traktaat over de vrede in Europa organiseert Lokien een discussie in de klas, in de Van Blomdaele-episode herinnert hij zich een flard uit de tekst van Sawinkow en leest een fragment uit het Iron Mountain rapport.] Als geschiedenisleraar betrekt Lokien de geschiedenis op zijn eigen situatie, en omgekeerd plaatsen de teksten die situatie in een universeel en historisch perspektief, en verruimen zo het exemplarische karakter ervan. Vanuit verschillende punten uit de tijd en de ruimte convergeren de teksten in zijn persoonlijk bewustzijn en vormen daar een patroon van de sociaal-politieke actualiteit: de honger in de wereld, de Europese Gemeenschap, het experimenteren met alternatieve maatschappijvormen, oorlog en terrorisme. Vullen de citaten Lokien in, dan gebeurt dit toch niet volgens een gegeven ordeningsprincipe. Het is namelijk niet zo dat ze een aantal thema's zouden opleveren die zich in Lokiens bewustzijn zouden schikken tot een samenhangend psychologisch en levensbeschouwelijk geheel, waaruit een bepaald gedrag zou voortkomen. Dit zou Lokien te zeer tot een ‘karakter’ in de traditionele zin maken. Lokien interpreteert of becommentarieert niet, ontwerpt geen gesloten ideeënsysteem. De verteller-stem identificeert zich hier iedere keer met de tekst [de stem] van een andere auteur, de verteller-organisator brengt het heterogene materiaal bij elkaar met het oog op een funktionele samenhang die de lezer moet realiseren. In zoverre deze het materiaal op Lokien betrekt, vult hij deze modelfiguur op een bepaalde wijze in. Maar het materiaal werkt ook, buiten Lokiens bewustzijn om, in het tekstgeheel van de roman. Daar komen de collageteksten in verschillende allusieve verbanden te staan, gewoon parallelle of tegenstrijdige, waardoor de complexe, veranderlijke, situationele samenhang met de realiteit | |
[pagina 655]
| |
wordt aangetoond. Als voorbeeld neem ik het motief van de dwang en het geweld dat zowel aanwezig is in het relaas over de utopisch-socialistische Oneidacommune als in de memoires van Sawinkow, en even goed in Kilo's optreden tegenover Edde als in Lokiens tegenover Van Blomdaele. Kilo verovert zich gewelddadig een plaats in dezelfde dwangmaatschappij waaruit Lokien zich met geweld bevrijdt. Men kan in elk van deze situaties afzonderlijk de specifieke funktie van het geweld analyseren, maar waar het in de roman op aankomt, is het polair en dialektisch model dat eraan ten grondslag ligt en waarop hun wisselwerking en samenhang berust. Is een vaste pool van dit model het geweld, dan krijgt de andere pool iedere keer een andere invulling: [vrije] samenleving en geweld, liefde en geweld, politiek en geweld, revolutie en geweld, bevrijding en geweld. Het is hetzelfde oppositioneel-complementaire model als waaraan de persoonlijke en sociale relatie Kilo-Lokien beantwoordt, en dat tenslotte de hele roman beheerst. Een ontwikkelings- en transformatiemodel, zoals in het begin van dit hoofdstuk gezegd. Dat betekent niet een unitair maar een binair model, waarin niet de aparte eenheden [individuen, ideeën, handelingen, enz.] maar de wisselwerking tussen tegengestelde eenheden de grondslag van de evolutie vormen. Dit geldt zowel voor de persoonlijke als collectieve evolutie, die trouwens ook weer in dezelfde modelrelatie tot elkaar staan. De geschiedopvatting die hieraan beantwoordt, onderstelt daarom een bestendige, veelvormige, differentiële beweging van interacties tussen verleden en toekomst, orde en wanorde, cultuur en natuur, eenvoud en complexiteit, realisme en utopie, actie en verbeelding. Ook dit staat in De sirkelbewoners te lezen.
Paul DE WISPELAERE |
|