Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 29
(1976)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
[Nummer 2]Een dag op het landDaarnet nog, in de vroege ochtendweiden, stonden de koeien tot aan hun uier in de melk. Door het schuine dakraam het tafereel bekijken, er plezier aan beleven, het beeld vinden, er plezier aan beleven, het opschrijven, er plezier aan beleven: maar niet meer onvermengd. Het plezier wordt met bedenkingen bestookt. Zoals: voor mijn buurman, die zeker al twee uren eerder op is dan ik en nu op zijn beerkar door de weide hotst, bestaat wat ik opschrijf niet. [Anderzijds: 's avonds geniet hij van de western op de Vlaamse televisie, vraagt mij de volgende morgen glunderend of ik de film heb gezien, het was boeiend en vooral het slot heeft hem gepakt.] Zoals nog: de koe is eigenlijk een machine die aan de lopende band melk en kalveren produceert. Twee keer per dag loopt haar zak van omstreeks vijftien liter vol, de spenen worden op andere buizen aangesloten, de pomp zuigt, het vocht stroomt naar een reservoir, wordt daaruit overgepompt in een tankwagen, naar een andere fabriek gebracht, vanwaar het aan de Europese melkpoeder- en boterberg wordt toegevoegd, opgeslagen in vrieskelders, terwijl aan de overkant miljoenen mensen liggen uit te drogen in de blakende zon. Jaarlijks wordt een ontsmette metalen spuitbus in haar roze klink geschoven, maanden later wordt het kalfje eruit getrokken, met een in een apart, vers gestrooid hokje gelegd, tien dagen later verkocht, volgespoten met hormonen om sneller te groeien, geslacht, toegevoegd aan de vleesberg. [De vorige zomer heeft hier in de straat zo'n pas gekalfde koe een jonge boerin met haar kind aangevallen, tegen de grond geramd, in de lucht gegooid, weer opgevangen op één hoorn, in een moddersloot getrapt. Het kind was dood, de vrouw niet, terwijl zij maandenlang in het ziekenhuis lag kwam de hele buurt 's avonds om zeven uur samen aan het blauw-en-witte kapelletje, waar de namen van de oorlogsslachtoffers en ook die van Kàroly Clovotz op geschilderd staan, om Gods zegen af te smeken. Tegen de machine blijkt alleen de mystiek opgewassen te | |
[pagina 90]
| |
zijn.] Gezelles prachtige Casselkoeien, in augustus schreef Geert van Beek mij dat hij ze, terugkomend uit Normandië, voor 't eerst in levende lijve had aanschouwd. De realiteit van de poëzie, en de andere realiteit. Hoe staan ze tegenover elkaar? Een vraag voor de aparte werelden van literaire interviews, filologencongressen en geleerde dissertaties. Geen normale hond die er zich verder iets van aantrekt. Toch nog dit. Het licht strijkt nu geel over het gras, waarin weer de koperen zwammen staan. De bellefleurs glanzen rood in de appelbomen. De grijze spreeuwen krielen met trossen in de vlieren. De zwarte zonnebloemewielen hangen voorover op hun kale, scheefgetrokken stengels. De loodsen puilen uit van stro. De pereboom slaat groen uit aan zijn klauwen. Vier, vijf jonge katten rollebollen in de eerste afgevallen blaren. En daar zijn ook de notedieven weer: de eksters en de kraaien. Een associatie terwijl en doordat ik dit noteer: haar kut was kraaiezwart en zij krijste als een ekster, één en al klauwende, fladderende vogel was zij onder mij. En op andere momenten een zoemende honingbij, die er nooit genoeg van had mij af te zuigen terwijl haar kriebelende pootjes over mijn bolster kropen. Ook deze verrukkingen zou ik op schrift willen stellen om er eindelijk weer eens een gloeiend verhaal mee te maken, maar dan zijn die vervloekte vragen daar weer, die mijn hand vasthouden. Waartoe dient het, vraag ik mij af. Er wordt een mooi boekje van gemaakt, het is literatuur, in een aantal bladen verschijnt er een stukje over, ik weet van tevoren wie wat zal schrijven in dat enge kringetje van vrienden en vijanden - narcistische navelkijkerij, puntgaaf proza, zuivere artistieke structuur, smeerpijperij, pseudo-progressief, wat is hiervan de maatschappelijke relevantie? -, allemaal voorgevormde handschoenformules van een of ander cenakel, arrogante vragen waar niemand een antwoord op kan geven, zelfverzekerde leerstellingen van altijd weer een nieuwe dogmatiek. En, godbetert, ik krijg er wel ergens een prijsje voor, mijn naam wordt bijgezet in de literatuurgeschiedenissen en encyclopedieën, een student die straks als leraar in het middelbaar | |
[pagina 91]
| |
onderwijs een lijst van verboden boeken onder de neus geduwd zal krijgen, en die aan de hardwerkende gemeenschap een half miljoen heeft gekost, maakt er zijn proefstuk over: met grote onderscheiding, en nu verder je bek houden. En terwijl in hun politieke gal en maagzuur wegterende intellectuelen verkondigen dat de schrijver van het denkbeeldige voetstuk moet worden gehaald, waarop alleen zij hem nog altijd zien staan, leest de Cultuurminister in het Paleis voor Schone Kunsten in aanwezigheid van de Koningin Gedichten van Hadewijch voor, waar niemand van de aanwezigen, evenmin als zijzelf, iets van snapt, en als om haar woorden kracht bij te zetten spreekt zij de dag daarop in het parlement de passende sancties uit tegen een radioprogrammator die een jongen voor de microfoon over zijn eerste seksuele ervaringen heeft laten vertellen. Zo, van zulke onverkwikkelijke gedachten ben ik dus vervuld in de eerste uren van deze oktobermorgen, terwijl buiten de hanen kraaien, vette plakken met stro gelardeerde stalmest over de akkers worden uitgeschud, en de gier in brede groene waaiers uit de cilinderkarren spuit. De stengels en het loof van de goudbloemen en de lupinen liggen al zwart te rotten, maar de dalia's staan nog in wijnrode en oranje kleuren overeind. Een verraderlijke tijd van felle contrasten en plotselinge overgangen, geen zomer meer en nog geen winter, 's ochtends bij het opstaan een vlaag vochtige, lichtelijk zure lucht uit de sproeier van de hor. Een dubbelzinnige tijd, waarin ik pas als een noot in zijn bolster, Krista, want jij zult al wel begrepen hebben dat deze notities in de allereerste plaats voor jou zijn bestemd.
De hoger bedoelde Amerikaanse beelden op de Vlaamse televisie, na het journaal [waarover geen kwaad woord, het is een van de zeldzame uitzendingen waarover wij ons niet hoeven te schamen] met de onvermijdelijke president Ford, en nadat Fred De Bruyne ons weer uitvoerig had bericht dat bij meting na de laatste klassieker van het seizoen de pik van Eddy | |
[pagina 92]
| |
Merckx drie komma zes millimeter langer bleek te zijn dan die van Bernard Thévenet, dat de nieuwe, Balinese vriendin van de Chinese gewichtheffer Ti-ju-Pai inderdààd peervormige borsten had, hoewel nog niet met zekerheid was uitgemaakt welke peresoort het hier betrof, en dat de trainer van Bayern München nu condooms van het merk Durex gebruikte: hoewel, er schiet mij eerst nog iets te binnen over Ford, die met zijn bekende kiespijnsmoel het congres toesnauwde: America has to be on guard, not off guard. Uit deze bek van het Witte Huis blafte weer de angstneurose van een hele natie van Indianen- en negerverdelgers, die zelfs als zij gaan pissen een revolver menen te trekken. In Rome is hij van de zomer op visite geweest bij de paus, die kort tevoren een delegatie Baskische opstandelingen met een paternoster in het riet had gestuurd. Osservatore tegen prentenboek seksuele opvoeding. Het gaat hier voornamelijk om een prentenalbum in kleuren, dat bestemd is om kinderen van minder dan tien jaar het mysterie van het geslacht en de fasen van de bevruchting te leren kennen. Is het nodig, zo vraagt de directeur van het Vaticaanse blad zich af, aan kinderen tekeningen van vrouwelijke en mannelijke geslachtsdelen te laten zien die uiteindelijk het mysterie van het leven van zijn artistieke idealisering en poëzie ontdoen. Manzoni spreekt zijn bezorgdheid uit over de reacties van kinderen ten aanzien van de ‘wrede naaktheid’ als zij voor precieze en gedetailleerde lichaamsdelen worden geplaatst. Bovendien is in het Vaticaan het bezoek van kardinaal Silva Henriquez van Santiago aangekondigd. Deze had toegegeven aan Pinochets eis, een einde te maken aan de activiteiten van het comité voor samenwerking voor vrede in Chili, medeverantwoordelijk voor het tot stand komen van het ‘Geheim Rapport’ waarin de misdaden tegen de mensheid, bedreven door het regime-Pinochet worden bekend gemaakt. Een breuk met het fascistisch regime zette, volgens het Vaticaan, geen zoden aan de dijk voor de Chileense kerk. // Op het scherm close beelden van Ford en Paulus, gebogen over een album uit de archieven van het Witte Huis met | |
[pagina 93]
| |
gedetailleerde foto's van kindertjes met spleetogen en kraterige gaten in de buik, als met een soldeerlamp erin gebrand, geblakerde kindertjes met vier stompjes, als dode schildpadjes op de rug gelegd, kindertjes met een gezichtje als een blok verkoold hout, mooie, artistiek verantwoorde foto's, daar niet van. Waarop de heilige vader op het balkon verschijnt, en na het luwen van een stormachtig applaus verkondigt dat diplomatieke betrekkingen nodig zijn als een hulpmiddel, onverbrekelijk verbonden met de mogelijkheden en functies van de Heilige Stoel: ‘Deze geest heeft de Heilige Stoel altijd geleid in zijn werk voor de vrede. Wij geloven niet dat wij ons ertoe kunnen beperken op dit gebied initiatieven van anderen te steunen. Wij menen dat het onze plicht is zo actief mogelijke voorvechters van het herstel van vrede en rust te worden. De diplomatie is een bijzonder waardevol instrument om de Rechten van God en de rechten van de mens te bevorderen. Diplomatie is een authentiek apostolaat, een evangelische aanwezigheid’. [Op dit moment weer blij zelf geen kinderen te hebben, uit schrik dat zij zich op het St.-Pietersplein met superbenzine zouden overgieten en, aangewakkerd door de najaarswind, in vuur en vlam het beroemde balkon zouden bespringen.]
Nu de film: op het erf voor een cowboy-hotelletje [in het gat Devil's Gap, als later blijkt] is een chaotische vechtpartij losgebrand, achter karren, tonnen en palen zitten heldhaftige mannen gejaagd en grimmig hun pistolen leeg te schieten, één grijpt naar zijn borst die hij vooruitwerpt terwijl zijn hoofd in een zure grimas achteruit klapt, kriskras fluiten de kogels, een held sluipt achter een kar vandaan en rent naar een schutting waar hij lenig als een baviaan tegen opklautert, goed dat er nu niet op hem geknald wordt, maar net terwijl hij zich over de planken heenzwiert kraakt een dubbel schot, één ogenblik is het alsof hij in zijn vlucht verstijft, de armen langs het hoofd als een duiker, en met een krijgen wij zicht op de anders verborgen overkant waar hij neerploft op een partij oud ijzer waar een roestige piek zich tussen zijn ribben | |
[pagina 94]
| |
boort, en dan blijkt waar die voltreffer vandaan is gekomen, door een bovenraam van het hotelletje steekt een nog rokende geweerloop waarachter nu twee glunderende gezichten opduiken, dat van een grijsgelokte opa en dat van een engelblond jongetje [Jaimie blijkt hij even later te heten] maar owee, nauwelijks is opa's borstbeeld helemaal boven de geraniums op de vensterbank uitgerezen, of hij trekt op zijn beurt een gezicht als schoot de kots hem in de keel en zakt zijdelings weg [het vervolg van dit tafereel in de slaapkamer zien we pas later], achter hoeken en kanten bijten intussen nog vijf, zes helden in het zomerse zand, allemaal in licht gevarieerde rituele houdingen [sommigen vallen op hun zij, dubbel gevouwen, en strekken zich, op hun buik rollend, langzaam uitterwijl de breedgerande hoed hun voor de ogen schuift, anderen kantelen, in de ijle lucht graaiend, op hun rug en de rand van de hoed laat, achteruit gerukt, hun starre blik bloot], nog steeds is niet duidelijk waarom er gevochten wordt, maar kort daarop wordt een tipje van de sluier opgelicht: het gaat om een hoog opgelaaide driehoeksverhouding waarbij de clans van de beide mannelijke hoofdfiguren elkaar blijkbaar diets hebben gemaakt dat het recht aan hun kant was, vanuit hun schuilplaats krabbelen nog enkele overlevenden overeind, en dan zijn we in de gelagzaal waar de schone, Maria genaamd, [Griekse neus, zwart haar met scheiding in het midden en romantische dotten op de oren] als een gealarmeerde kat op een barkruk is gewipt, en nauwelijks heeft haar binnengestormde minnaar Rance Macklin haar tegen zijn schouders geprangd, of de halve deur zwaait een tweede keer open en daar staat Murdock, haar echtgenoot, die haar weer op komt eisen of zoiets, tekens van mannelijke erecode worden gewisseld en de angstkreten van de opeens vertwijfelende Maria kunnen niet beletten dat Macklin zijn belager naar buiten volgt en op het erf, onder de late middagzon, het duel zich begint af te spelen: daar staan de beide helden, de pistolen losjes in de hand als op en neer wippende zwarte vogels, Murdock wijdbeens, Macklin wijdbeens, Murdock met zwarte hoed, Macklin met lichtere hoed, Murdock | |
[pagina 95]
| |
helemaal in het zwart, Macklin in bruin[?] hemd en bleke [beige?]broek, beiden de linkerhand op de heup, net boven de lage, schuinhangende gordel, Murdock sarcastisch glimlachend, zeker van zijn stuk, met felle borende blik, Macklin, een duidelijke bruut, ingehouden briesend, met loerende varkensogen, en kijk, daar duiken opeens de pistolen neer in de vuisten, bek vooruit, en beide helden komen in beweging, stap voor stap op elkaar af, heel Vlaanderen houdt zijn adem in, de wereld is samengebald in M en M, plotseling kraakt het bovenraam weer open en dat is Murdock fataal: een onderdeel van een seconde slaat hij de ogen op en op 't zelfde moment vuurt de verraderlijke Macklin: Murdock rukt het hoofd omhoog en verstart, alle spieren gespannen, hij lijkt te groeien, alsof de film was stilgelegd staat hij één ogenblik superbe te glimlachen voor hij achter een forse gulp bloed aan voorover smakt, door het bovenraam slaakt het jongetje Jaimie kreetjes van plezier, Macklin spuugt minachtend op de zanderige grond en klapt zijn pistool in de holster en aan de ingang van de gelagzaal staat Maria al stralend op hem te wachten: haar kus is niet te lang, innig, kuis en haast vroom te noemen, en even later verlaten zij, naast elkaar op de bok van een koets gezeten, elk de leidsels van een der paarden [een wit en een zwart] in de hand, de plaats van het drama: langs de lijken, alsof het dode spreeuwen waren, draaien de fijnbespaakte wielen, en dan verschijnen zij in de slotsekwentie weer op een vredige landweg, hij neuriënd, zij zijn behaarde voorarm strelend en met openbrekend mondje zeggend: darling, I love you for ever.
's Ochtends, terwijl ik de kippen voer, vraagt mijn buurman mij van over de haag of ik ervan genoten heb. Zijn appelrond gezicht zit geklemd tussen de meidoorn en zijn pet. Met een volle greep gemengde granen eerste keus in de hand roep ik hem toe dat ik niet gekeken heb. Kwestie van een hopeloze discussie te vermijden. Ah, jammer, zegt hij, 't was van cowboys. Bij het schrijven hiervan zit ik weer tegen jouw gezicht aan te kijken, Krista, met dat koppige gordijntje haar ervoor, en hoe je oudtestamentisch zei: ‘Zij hebben | |
[pagina 96]
| |
ogen en zij zien niet, zij hebben oren en zij horen niet, het is al eeuwen zo en het zal nooit veranderen, maar het MOET veranderen...’. Gespannen zat ik je opwinding te bekijken, gaf moedwillig toe aan de ironische glimlach van de toeschouwer, ik lag dwars want ik vond je een heerlijke jonge vrouw en had je het liefst met een in mijn armen willen nemen en je koele haar door mijn vingers laten glijden, en ik dacht: het scenario is weer compleet, veel boeken en rondslingerende papieren en geraffineerde erotische posters als decor, een ruime zolderkamer met katten op de balken, twee goed gevoede, volkomen onbedreigde intellectuelen met een slecht geweten, die de revolutie beramen, en ik kreeg er ineens zo'n godsgruwelijke hekel aan dat ik onverhoeds op je toeschoot en je mond brutaal met een zoen dichtklapte. Op het eerste moment was je te verrast om gepast te reageren, en daarna was het eigenlijk al te laat. Toen je, na het ineengezakte interview en de enkele uren die we nadien nog bij elkaar waren, weer bent opgestapt, heb ik je beloofd je uitvoerig te zullen schrijven. Dat is bijna vier maanden geleden, ik heb inmiddels niets meer van je gehoord, ik heb mijn belofte niet gehouden, soms twijfel ik er zelfs aan of je hier werkelijk ooit bent geweest. Maar er zijn tastbare bewijsstukken: drie bloknootvelletjes met gekrabbelde notities, die je in een plotselinge opwelling van wrevel op mijn schrijftafel hebt gegooid [en hoe je daarbij een rafel kastanjebruingGa naar voetnoot* haar uit je ogen wegschudde, en | |
[pagina 97]
| |
dat zie ik nog voor me, dat kan ik toch niet verzonnen hebben?]. Je grillige, zwarte letters, als een vlaag insekten neergestreken op het papier, liegen er ook niet om. Het onvolledige, plotseling afgebroken verslag van een mislukt gesprek, een behoedzaam om mekaar heendraaien als twee katten, neerduiken, blazen, naderbij sluipen, roerloos oog in oog, alle fases van het strategisch spel op de rand van water en vuur, tot ik je tenslotte toch bij het nekvel had [tot je je tenslotte toch bij het nekvel liet grijpen], je gladde blonde billen dansend op het blauwe tapijt. Toen je uitgeteld was en even later opkeek, lag je met je neus tegen de onderste plank van een boekenrek, de letter H, en je las hardop Horror vacui. Je flanken tussen mijn knieën gedrukt, op beide handen steunend, mijn kin op je kruin, keek ik met je mee naar de groene rug van het boek, dat nooit eerder, bedacht ik, in deze context had bestaan. Ik kon zelfs niet verhinderen - zozeer was de golf ineens uitgewoed, zo heimelijk zat de speelduivel weer op mijn linkerschouder - dat de toepasselijke verbinding ‘konttekst’ mij deed glimlachen, maar daar merkte jij lekker niets van.
Je was hier gekomen voor een interview, met de houding van ik zal die meneer eens even de les lezen, aan de tand voelen, op zijn nummer zetten, ter verantwoording roepen uit naam van de revolutie, met de arrogantie van het MOET en het ZAL. Uit het briefje dat je mij vooraf had gestuurd, had ik het al wel begrepen, en ik was dus op mijn hoede. Hoe moet ik nu die middag van 6 juli 1975 reconstrueren, opschrijven wat is gebeurd en niet gebeurd en had kunnen gebeuren, wat gezegd en verzwegen, gedacht, vermoed en gevoeld is, wat er in het interview had kunnen staan indien we het werkelijk hadden gemaakt, indien het gepubliceerd was, en gesteld dat het dan een getrouwe weergave was geweest van wat ik had gezegd en bedoeld? Het leven, zelfs het kleinste brokje leven reconstrueren is onmogelijk, al wordt deze illusie gedachteloos aangekweekt en in stand gehouden, bij voorbeeld al door iedere onderwijzer die in de eerste schooldagen van september de kinderen in het | |
[pagina 98]
| |
aquarium van de klas een verslag laat schrijven over een vakantiedag aan de rivier. En in deze opmerking zit eigenlijk ook een antwoord op een van je vragen, waarop ik die middag geen ernstig antwoord heb willen geven, omdat ik wrevelig was om de zelfverzekerdheid waarmee je mij uit mijn tent wou lokken, en ik mij terzelfder tijd uit wraak- en speelzucht en doodgewoon uit liederlijkheid besmuikt zat af te vragen hoe ik jou uit je bloemetjesbroekje zou lokken. [Ja, campanulablauweGa naar voetnoot* bloempjes op een doorluchtig veld, dat had ik even na je binnenkomen, waarbij je onmodische korte doorknoopjurk mij aangenaam had beroerd, met kennersblik geconstateerd toen je in mijn enige, listig opgestelde kuipstoel plaatsnam.] Alle zogenaamde reconstructie van het verleden is een constructie van het huidige moment, met de herinnering als hoogst onbetrouwbaar hulpmiddel. Op ieder moment schuift het verleden op, iedere dag wordt het vermengd met nieuwe belevenissen en ervaringen, met de gerookte tabak, de gesprekken en ontmoetingen, de pilletjes en de dromen, de gelezen boeken en geschreven fragmenten, met de naderende herfst en oktober. Ik had je eigenlijk met een met de neus, sproetjes en al, op een paar mij dierbare beweringen van Georg Büchner willen drukken [heb je zijn Dantons Tod gelezen? Doe het in ieder geval zo gauw mogelijk], uit zijn brieven aan zijn vriendin: ‘De politieke situatie kan mij wel razend maken. Het arme volk sleept geduldig de kar voort, waarop de vorsten en liberalen hun apenkomedie opvoeren. / Maar ik ben geen guillotinebijl. Het moeten is een van de verdoemingswoorden waarmee de mens gedoopt is’ [1883]. Beide uitspraken zijn ook nu nog waar, Büchner lees ik alsof ik in de spiegel kijk, anderhalve eeuw is minder dan een ademstoot. Destijds op school: moeten en niet mogen, mijn moeder thuis: moeten en | |
[pagina 99]
| |
niet mogen, alle machthebbers en gezagsdragers overal ter wereld: moeten en niet mogen, alle gelovigen, overtuigden, predikers en hervormers: moeten en niet mogen. Dezelfde slagwoorden uit de keel van alle soorten van doctrines, angst, eigendunk, fanatieke drijverij, systeemdwang. Ik vrees, Krista, als ik hier nog even mee doorga, dat je dan weer datzelfde superieure lachje over je krijgt als toen je hier op een gegeven moment zei dat een politieke houding geen morele gevoelskwestie, geen zaak van het sentiment en zelfs niet van ‘vrijblijvend’ verstandelijk inzicht, maar doodgewoon een historische feitelijkheid, los van iedere persoonlijke keuze is. Dit klonk als gevaarlijke taal in mijn oren. Ik kreeg echter niet de kans voor een repliek, ook al had ik het gewild. Maar ik wou het niet, want terwijl je maar doorraasde, je gezicht in vuur en vlam, trof het mij hoe verwoestend mooi en aantrekkelijk je werd. Geboeid bleef ik je aankijken en hoorde niet meer wat je zei: je bewogenheid, je mimiek, drukten de intentie van je woorden weg en er ontstond een heel andere communicatie dan jij bedoelde en waar jij je op dat ogenblik geen rekenschap van gaf. Een heel frappante esthetische ervaring dus, óók los van jouw persoonlijke keuze en bedoeling! [Vind je mij weer moedwillig?]
[Op dit eigenste moment krijg ik weer de pest aan dat eeuwige getheoretiseer. Buiten is de nevel nu helemaal opgetrokken, langs de sloten naar de vaart toe stappen de bruine elzen in het blonde licht. En weet je dat ik dit prachtige stuk land, dat mij soms gelukkig maakt, godverdomme niet meer kan bekijken zonder dat Brechts ‘Gesprek over bomen’, met de letters en bladspiegel en al waarin ik het in mijn Werkausgabe heb, mee op de foto staat? Hup, daar gaan we weer... Heel opzettelijk wil ik proberen zo precies mogelijk het beeld van je weer te geven, dat ik in me heb, van onmiddellijk na ons tapijtnummertje. Op mijn knieën kroop ik achteruit tot aan je voeten, als twee aambeeldjes naast elkaar, en met beide handen streek ik dan langzaam opwaarts over je benen, je knieholte, | |
[pagina 100]
| |
je zeer blote dijen en billen tot aan de zoom van je meloengele jurk, daaronder je huid glad en koel als beukehout, mijn duimen tegen elkaar gedrukt heen en weer in het spoor van je ruggegraat. En plotseling wentelde je je om en trok je knieën op, steunend op je hielen, de knieën wijd genoeg uit elkaar om er je armen gekruist boven op te drukken en daar weer bovenop je gezicht, half voorover met je kin op je polsen, je Barbarella-haar, vanuit een halfspottende glimlach en gefronste wenkbrauwen keek je mij brutaal aan, op een halve meter afstand in kniezit vóór je, en met opzettelijke nadruk keek ik beurtelings recht in je wijdopen koolzwarte ogen, en recht naar je volle, gestulpte schaamlippen, donkerpaars op snee. Je liet mij zo lang begaan tot ik besluiteloos werd, en ineens kwam je overeind en knipte bliksemsnel tegen mijn slobberpik [your slapstick, grinnikte je] waar nog een troebele traan uit viel. In een mum van tijd zat je weer in je vlinderslip - het kruisje nog net door mij gezoend: blauwe lavendelgeur -, je schoenen aan, en je was weer helemaal gekleed.]
Zulke schijnbare inconsequenties en tegenstellingen zijn mij lief, Krista, om de eenvoudige reden dat ze voor mij de beleving van de realiteit zelve zijn, die ik niet uit de weg wil gaan. Anderen, die dit laatste wél doen, de ridders van het syllogisme, beroepen zich op sluitende ideeënconstructies en systemen, op de dogmatiek van het één keer feilloos opgehangen spinneweb waarin alle vlinders worden omgebracht. Dat deze houding tot scepticisme leidt, een woord dat je mij vol verachting toeblies? Uit deze verachting sprak niets dan angst voor de onzekerheid. Mag ik je nog eens aan een woord van Nietzsche herinneren? Ook hij maakt een slechte tijd door, akkoord, maar dat betekent niets anders dan dat zijn werk zich niet leent tot de slogans van vandaag. Hier is het citaat: ‘Overtuigden zijn leugenaars uit beginsel’. En de verklaring voor het succes? ‘Zij zijn schilderachtig, en de mensheid ziet liever hun gebaren dan dat ze de argumenten van de scepticus hoort’.
Als iedere morgen word ik gewekt door het kraaien van | |
[pagina 101]
| |
de hanen Amadeus en Canteclaer, vader en zoon, al bij het eerste ochtendgloren met open roeper en poeper bedrijvig op het erf. Dichterbij, vlak onder het raam tussen de dwergkweeën en schijnelzen, het gescharrel en gekokkel van de bonte krieltjes: Coppe met haar kroost, haar zwarte borst met witte nopjes strak vooruit als een burgerdame. Het nog grauwe schijnsel van een nieuwe dag. Ben ik alleen, dan voel ik niet die vaste, appelkoele billen tegen mijn buik, hoor ik niet het kirrende lachje uit dat blonde nest. Op de rug gelegen, de benen als een schaar open en dicht, word ik de frisheid van het lijnwaad gewaar. De bekende morgenlijke erectie, levensgroot. Geen speelse hand die ernaar grijpt, de verbeelding krijgt alle kansen. Livia met haar grote, rijpe, blauwe zomerpruim. Haar stevige kont, glad als een pompoen. Voorbije weelde van hemelse ontucht, maar de schatkamer van de herinnering wordt door engelen bewaakt. Soms, als de tefeloon gaat, verbeeld ik mij dat het Krista is. Zij staat op de nagel van haar rechterduim te bijten, de koolzwarte ogen star voor zich uit op Picasso's Guernica, die zij niet ziet. Zij is nog in haar doorkijkponnetje, - of helemaal bloot: ‘Raad eens hoe ik hier sta’ -, tussen de binnenkanten van haar knieën wrijft zij hoop en vrees, verlangen en woede hard tegen elkaar, zich machteloos verbeeldend waar ik ben, wat ik doe. Als ik de hoorn opneem, wordt alle twijfel maar ook alle verbeelding weggenomen. Ik doe het dus lekker niet. Van achter uit de tuin, uit hun ren begroeid met vlieren en bramen, klinkt nu het giechelegaaien van de kalkoenen. Met hun aluinblauwe kop en frambozelellen, met hun kuierende oudemannetjesgang waaruit ze opeens trompettend en met openwaaierende staart weg kunnen schieten. Rare vogels. Nog enkele weken en zij moeten er weer aan geloven. Met een welgemikt schot, dat is de kortste weg, en dan vliegensvlug de kop eraf om goed uit te laten bloeden. Het is geen leuk werkje, vooral omdat ze mij kennen en vertrouwen, en vanop hun hooggerekte hals staren ze nog één ogenblik verbaasd naar de loop van de karabijn. Rationalisering van slecht gedrag: | |
[pagina 102]
| |
gevogelte kopen bij de poelier is nog laffer, en bovendien hebben we hier te maken met een valse gevoeligheid van intellectuelen. Wie zei ook weer dat de grens tussen hoofd-en handenarbeid moet worden afgeschaft?
De ochtend staat nu al te schemeren in de kleine kamer met de zoldering van witgelakte plankjes. Het is drie jaar geleden dat ik voor de eerste keer hier wakker werd, de morgen na de verhuizing, geradbraakt en met een blok in mijn hoofd, bedolven onder tien steunende, wartaal uitslaande, brakende katten [nog dronken en ziek van de onoordeelkundig toegediende verdoving, waarzonder ze de auto niet in te krijgen waren geweest]. Ik dacht dat de prachtige, roodgemarmerde Mao in doodsstrijd lag, met zijn vier poten wijd uitgestrekt plat op zijn buik, zijn kreunende kop heen en weer wiegend als een teddybeer. In paniek droeg ik hem naar het gras, en daar, in de dauw, kwam hij langzaam weer bij. Een gevoel van grote vreugde toen, onbenullig natuurlijk vergeleken met het gevoel toen Salvadore Allende aan de macht kwam, of toen Nixon verdween en de Griekse kolonels in het zand beten, onbehoorlijk misschien ten overstaan van de verbijstering toen Allende werd vermoord, maar op het moment van de beleving bestaat tussen het voorwerp van onze gevoelens gelukkig geen gemene maat. [Waarom zou die trouwens bestaan? Radeloosheid is de tol voor zulke cultuurdolle tobberijen.] Deze kamer is een uitstulpsel van het meer dan twee eeuwen oude boerderijtje. In de jaren twintig werd het gebouwd, aan de noordkant van het huis, als slaapkamer voor de geadopteerde bruine krullebol Karoly Clovotz, na het verdrag van Trianon en tijdens de daarop volgende economische ineenstorting, van de Hongaarse poesta naar de Moerhuise weilanden overgehaald. Ontkomen aan Teleki's witte repressie na Kuns rode terreur, belandde Karoly hier in de westerse broeikuip van Mussolini's zwarte magie en Hitlers bruine pest: maar wat had dit zeldzaam idyllische eiland tussen twee vaarten in Vlaanderen daarmee te maken? Veel meer dan de jongen ooit zal hebben | |
[pagina 103]
| |
vermoed. Het lag in een reusachtig spinneweb, op een kruising van steeds verder vertakte, fijner op elkaar toeschietende draden waarin hij op een gegeven moment, twintig jaar en zoveel dagen en uren later, fataal werd gegrepen: in september 1944 werd hier verbeten gevochten tegen een Duits regiment dat zich achter de vaarten had ingegraven, een chaos van Canadezen en Brusselse partizanen, slagveld vol geblakerde tanks, lijken, krengen, iedereen in het bezit van mitrailleurs en handgranaten, de kleine historie van de plaatselijke vetes - vreemdelingenhaat? rivaliteit om de meisjes?: ah, een slanke bruine zigeuner met een viool in dit hol van schonkige, raapwitte stalknechten, erfeniskwestie in deze krioeling van allemaal onder elkaar getrouwde, verwante boeren? - draait mee in het raderwerk van de grote geschiedenis: een Amerikaanse granaat in een bietenkuil, vlak voor het huis waar nu rozen en meidoorn staan, en Karoly wordt met opengereten lever in dit kamertje gebracht waar hij nog een dag heeft liggen uitbloeden. De clan heeft nors gezwegen, het gerecht had andere katten te geselen, ook het belang van een misdaad wordt door de uiterlijke situatie bepaald. Wat is het individu? Niets en alles. Niets in een reusachtige machinerie, die zonder het individuele brein niet eens zou bestaan. Alles in het concrete leven, dat zich een tijd lang vastklampt aan een glimlach en een droom, en dan weer in het niet verdwijnt.
Gedachtenspinsels in het ochtendlijke bed. Bij zoveel ernst is de erectie gekrompen tot minder dan een wulk. Pleit dit tegen de ernst, of voor het feit van ons bestaan? Op de stoel naast me ligt de lectuur van vannacht: de brieven van en documenten over Georg Büchner. Ik lees opnieuw de passus die ik had aangestreept. Een beschouwing van 1835 - Büchner is dan wegens zijn opruiende actie in de Hessische politiestaat naar Darmstadt gevlucht, waar hij onder de bedreiging van arrestatie blijft staan - over het volgend dilemma: een revolutie kan alleen door de volksmassa's worden doorgevoerd, maar deze komen | |
[pagina 104]
| |
slechts in beweging uit grote materiële nood: geef het volk te eten en je schakelt het uit. Slotzinnen: ‘Bezie de Oostenrijkers, zij zijn goed gevoed en tevreden! Vorst Metternich, de knapste van alle, heeft elke revolutionaire geest die ooit in hen had kunnen opkomen, voor altijd in hun eigen vet verstikt’. Genoteerd vóór Marx, is dit probleem een eeuw na Marx nog steeds van kracht. Hogere lonen en betere werkvoorwaarden houden het heersende systeem vaster in het zadel. Zijn de vakbonden dan de machtigste handlangers van het systeem? Of is het probleem van de loonafhankelijkheid louter theorie, een constructie op de schrijftafel van intellectuelen, terwijl de emancipatie en het geluk van de mens op heel andere terreinen liggen? Op zulke essentiële vragen bestaat geen bewijskrachtig antwoord. Zelfs geen hypothetisch antwoord in de wetenschappelijke zin van het woord. Vandaar de verbeten kracht van het politieke geloof? Of het cynisme van de politieke strategie? Bij zijn aankomst in Oost-Berlijn werd Brecht door de partijvoorzitter om de oren geslagen met de mededeling dat hij zich vergist had, dat van nu af eerst die moral en dan das fressen kwam. Prachtig, dat zegt de paus van Rome ook. Want samen met het eten lost ook de moraal in het maagzuur op. Hoe is het dan: gaat kakken nu vóór bakken, of bakken vóór kakken? Dwars door deze abstracte nevel rinkelt de concrete telefoon. Dag moeder. Of ik nog maar net op ben? nee, hoor, waarom? 't Spijt mij, maar ik zat zeker op de wc. Nee nee, geen diarree meer, gewoon. Zeg, denk je dat ik daar naar kijk? Doe wel en zie niet om, zegt het spreekwoord toch? Versta je mij niet goed? Och, 't heeft geen belang. Dat je apparaat weer zo fluit? Die accu... Heeft hij aderverkalking gezegd? Dat is beroepsmisvorming, als alle mensen van jouw leeftijd nog zo flink te been waren. Ja ja, verder alles goed. Dat ik me nog dood zal werken? Dat zeg je nu al minstens twintig jaar, en ik ben nog springlevend. Hoeveel eieren? Een stuk of tien, goed ik neem ze zondag mee. Wat zeg je? Er zit weer een andere stem op de lijn. Ah, ze hebben een zoontje..., ik wist niet dat zij | |
[pagina 105]
| |
zwanger, god nee, al die familie, je weet wel. Waar ik me dan nog voor interesseer? Voor jou alleen, dag moeder, dag. Mijn moeder, zij is ruim dertig jaar ouder dan ik, zij weet haast niets over alles wat ik denk en doe, en zij vraagt waarvoor ik me nog interesseer. Wie weet eigenlijk iets over wie? En jij, Krista, je wou zo graag van mij horen hoe ik mijn dagen doorbreng, om daar iets van over te brieven aan de jonge lezers van je progressieve blad. Hoe brengt een bekend, geprezen, gewantrouwd, verfoeid literator zijn dagen door? Het zou te mooi zijn geweest. Het gesprek vlotte niet, dat kon niet, van begin af zaten we op ongelijke golflengtes, als verschillend gekleurde kolibries schoten onze woorden heen en weer, te voorschijn en weer weg in hun onzichtbare nesten van ideeën en ervaringen, lecturen en overpeinzingen, bedoelingen en heimelijkheden, van duizenden situaties die je van mekaar niet kent. Dit gold dan wel niet in 't bijzonder voor ons misschien, maar ik ben nu geneigd aan onze ontmoeting een exemplarische betekenis toe te kennen. Temeer om dat het communicatiespel van gesprekken nog veel ingewikkelder verloopt in de omgang met literatuur. Bij sommige spelen gaan de regels aan het spel vooraf, ze bestaan buiten de historische situatie en de persoonlijkheid van de spelers om: zo in de Europa Cup-wedstrijd Dynamo Moskou-Club Brugge. Bij andere spelen ontstaan de regels samen met het spel, op grond van de historische situatie en de eensgezindheid van de spelers: zo bij voorbeeld bij het grote Atheense bevrijdingsfeest onder leiding van Theodorakis. Dit ter zijde, Krista, en dit laatste voorbeeld omdat je er op een gegeven moment zelf naar verwees. Maar ons gesprek: een steekspel tussen twee individuen van het soort homo intellectualis, zonder gemeenschappelijke code, louter persoonlijke strategie, een chaos van zetten en passen, onherroepelijk meebepaald door verschillen in leeftijd, geslacht, hersenstructuur. Een werveling van connotaties, opwolkend en weer wegtrekkend met de rook van mijn pijp en jouw sigarettenGa naar voetnoot*. Daar kwam nog van alles bij kijken, zoals het feit dat het buiten | |
[pagina 106]
| |
blauwe juli was, maar je door het schuine dakraam alleen de nog kleine goudrenetjes tussen de blaren zag hangen, waarbij je listig [listig? misschien bedoelde je het anders, maar zó interpreteerde ik het] de vraag stelde waarom wij ons eigenlijk in mijn werkkamer hadden teruggetrokken? Je zei het ook schamper, en misschien zinspeelde je op de gekunsteldheid van de situatie, maar ik zoog er al een verleidelijke toespeling op onze komende tapijtdans uit. Allemaal stuiptrekkingen van onze burgerlijke cultuur, onvermogen om met de andere in gesprek te blijven? Ook deze hypothese is weer een onderwerp voor een uitzichtloze discussie: waarom er niet een keer een forumgesprek voor de club van de Vlaamse Academici aan wijden? [Met mijn buren, keuterboeren en arbeiders, voer ik dauwheldere, ééndimensionele gesprekken waarbij ik volkomen in hun wereld word opgenomen, en die door de tralievaste omtrekken van hun concrete wereld worden bepaald: een zeug is een zeug en een beer is een beer, over een varken hebben zij het nooit. Tenzij als het ‘de prijs van de varkens’ betreft, een gegeven dat hun door een onzichtbare EEG-macht wordt opgedrongen, van uit een wereld waar zij geen greep op hebben. Maar wat is literatuur? Wat is een roman, het socialisme, links of rechts, progressief en conservatief, wetenschap, inflatie en structuur? Wij blazen damp uit, graaien in sneeuwvlokken.] Je had het er trouwens volkomen in strijd met je principes, ook naar gemaakt. Scenario 1: Binnenstad. Ruime, sober gemeubileerde kamer in oud herenhuis. Grote werktafel, slagveld van boeken, kranten en papieren. Aan de wanden posters [naar keuze, maar | |
[pagina 107]
| |
beslist niet de impressionistische fondant-erotiek van Hamilton], reproducties van Goya's El 3 de Mayo 1808 en Picasso's Guernica, een sterk vergrote foto van Bertolt Brecht in Mao-achtig jasje en met pet op. Divanbed waarop twee katten. Rechthoek zomer in het open raam, op de vensterbank de bekende volksbloemen: rode geraniums met vergeet-mij-nietjes. Meisje komt binnen, leeftijd omstreeks 25, type Elfriede Jelinek [‘meine literatur wird ihre isolation aufzugeben haben, wird nicht mehr für literaturmanager gemacht werden dürfen’], kastanjebruin haar tot beneden de schouders. Beroep: journaliste bij een links weekblad, waarin zij onder meer geregeld interviews met auteurs publiceert, met de bedoeling hun gebrek aan politiek en maatschappelijk engagement te ontmaskeren. Zij zet de pick-up aan. Paco Ibañez zingt Garcia Lorca. Meezingend scharrelt zij een bloknoot en wat papieren bij elkaar. [...] In het badkamertje met douche trekt zij een andere, meloengele jurk aan. Kijkt in de spiegel, net iets te lang en te nadrukkelijk, haalt een borstel door haar haar. Bedenkt zich even, trekt haar broekje uit, trekt een schoon aan [een gaasdunne, lichtblauwe vlinder], doet het elastiek wat naar omlaag voor een vleugje spray. Kijkt op haar horloge, zet de muziek af, pakt haar spullen, verlaat de kamer. // Scenario 2: Platteland. Ruime, als werkkamer ingerichte zolder van wat opgeknapt boerderijtje. Grote werktafel, slagveld van boeken, kranten en papieren. Aan de wanden, tussen de boekenrekken, twee decadent-erotische, romantische posters van Hamilton, reprodukties van grof satirische dada-collages van Otto Dix [Kaartspelende oorlogsinvaliden] en Horst Janssen [High Society], een perfect harmonisch geometrisch abstrakt van Swimberghe, een vergrote persfoto van de uitvaart van Pablo Neruda in Santiago, de volksschare indrukwekkend zijn naam roepend. Langwerpige rechthoek zomerblauw met de halve kruin van een appelboom in het schuine dakraam. Man aan werktafel, aantekeningen makend, kennelijk verstrooid. Leeftijd omstreeks 45, type naar keus [het liefst zuiders, donkere trekken, bruingebrand: ‘Nooit is de menselijke | |
[pagina 108]
| |
geschiedenis ontkomen aan de paradox dat concrete vormen van vrijheid slechts bestaan binnen een bepaald systeem, dat als systeem het principe van de vrijheid opheft’], kennelijk pas geföhnd haar dat daardoor weelderiger lijkt dan het is. Beroep: half leraar, half schrijver: half prozaïst, half essayist, half criticus, half wetenschapper, half of dubbel dus, zoals men wil. Toepasselijk op hem is de uitspraak van een bekend criticus: ‘X is geobsedeerd door de literatuur en haar mogelijkheden’. Maar toch is dit slechts de halve waarheid. Men voege er derhalve aan toe: ‘[...] en van haar onmogelijkheden’. Hij komt achter de tafel vandaan [is gekleed in een modieuze witte Levi's en een huidstrak zwartzijden hemd, tot aan de navel openvallend], kennelijk niet in staat te werken, verschikt hier en daar nog wat in de kamer, verschuift de kuipstoel, gaat voor een zijraampje staan, waardoor hij een grijsgesproete kat binnenlaat. Kijkt ongeduldig op zijn horlog alsof hij iemand verwacht.
[Fragment]
Paul DE WISPELAERE |
|