de prijswinnaars te sorteren, die glimlach opving. En ik zag hem woedend worden. Hij bromde iets over sabotage. Ineens ging hij rechtstreeks naar de rand van het podium en nodigde Toep uit om op het toneel te komen, het was nou toch afgelopen. Ik voelde me onbehaaglijk. Toep verstrakte, ze duwde haar sigaret uit, ging langs een trapje omhoog.
Hoppink vroeg om stilte. Dit was een belangrijk moment. Hij hield de microfoon voor haar mond: waarom zij nou eigenlijk niet?
‘Nou, zei Toep wat opgewonden, je kent mijn standpunt. Een mens is vrij. Die vrijheid zul jij toch niet aan willen randen? En bovendien’, zei Toep, ‘ik vraag me af waarom jij met dit evenement begonnen bent. Om de honger te stillen, of om er zelf eer mee in te leggen!’.
In de zaal werd hier en daar in de handen geklapt.
Toep wuifde.
‘De nood’, zei ze, ‘die moet je lenigen om de nood zelf, niet om jezelf de illusie te geven een onbaatzuchtig humaan mens te zijn’.
Met rode gezichten stonden ze tegenover elkaar, en deze keer niet van verlegenheid. Hoppink zei schamper: ‘Echte nood hebt u zeker nooit gekend, wel?’. Toep wendde haar blik af.
‘Er is altijd wel ergens nood op de wereld’, zei ze bedachtzaam. ‘Als je doeltreffend gedaan hebt wat je kùnt doen, dan moet je er mee leren leven’.
Haar stem klonk zacht, en vol berusting, en ik was er het liefst tussen gekomen zodat ze weer rustig op haar stoel kon gaan zitten en een sigaret opsteken. Ik kreeg het benauwd.
‘U dùrfde natuurlijk niet’, zei Hoppink schor, ‘hier zo op het toneel...’.
Toen haalde Toep haar schouders op, ze knoopte snel haar bloesje los, ze greep met beide handen op haar rug. De rector sprong van zijn stoel op en hief bezwerend zijn korte armen omhoog, maar toen stond Toep al met ontbloot bovenlijf. Ik sloeg een hand voor mijn mond, Hoppink deed een stap achteruit. Uit de beha viel een boldikke schuimplastic vulling op de vloer. Toeps rechterborst stak fier naar voren, maar aan