Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 28
(1975)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
Prisma's en sinaasappelsEen persoon zit in een rijdende trein met op het nevenspoor een trein uit tegenovergestelde richting en op een gegeven moment ziet hij vanachter zijn treinraampje door de raampjes van de andere trein een straat met rijdende auto's. Dat is een voorbeeld van Moholy-Nagy en zo zijn er talloze andere mogelijkheden te noemen. Koherentie van tijd en ruimte in een volop gemechaniseerde wereld. Opheffing van lineariteit en causaliteit. Spiegelingen. Transparanties. In winkelruiten. Olympiese spelen op het nieuwste model t.v.-toestel achter glas, in een etalage. Vanuit lijn 3 zie je het als je naar een bioskoop gaat. Of naar een gezondheidskontrole, wat wil zeggen o.a. röntgenstraling. Zelfs het lichaam wordt glasachtig, diafaan! En ik zit in mijn stoel bij het raam [en in die stoel zat Gottfried Benn al!], lees een krant, bezie een foto van maankraters, er wordt gevochten in Azië of elders, en kijk op en naar buiten in de sneeuw: een vliegtuig zilvert over en met verkleumde handen verkoopt een groenteman kokosnoten, sinaasappels, zuidvruchten. ‘Da geschah ihm die Olive’ of beter: ‘da geschah ihm Olive’. Woorden van BennGa naar eind1.. Dat wat hij noemde de macht van het zuidelijke woord - ‘Olive’ en daar presenteren zich het azuur, de groene heuvels, het gehele mediterrane kompleks. Fascinatie die kan uitgaan van het woord, die transparantie. Inderdaad, wonderen heeft het woord zo kunnen verrichten. Tegelijkertijd zijn Benns woorden een stellingname tegen het Idealisme, dat beweert dat de wereld het resultaat is van de projektie van het subjekt, de mens. Stellingname eveneens tegen het Realisme, dat zegt dat de wereld bestaat uit onafhankelijke zijnden. Veelmeer dit: er bestaan geen dingen op zich, ‘en soi’, maar alleen ‘pour soi’Ga naar eind2.. En waarneming is geen louter aktieve, is geen louter passieve zaak, doch een dialoogvorming, een interaktie. Ook het begrip ‘gevoel’ moet in deze orde worden gezien: gevoel is dan ook altijd een relatiekwestie en daarbij een geschenk uit de | |
[pagina 609]
| |
waarneming. Een gevoel kan niet veroverd worden en pseudoniemen voor het woord gevoel moeten gezocht worden in de kontreien van woordgroepen als ‘aangedaan worden’, ‘getroffen worden’, ‘geraakt worden’. Frappante konstantie van de lijdende vorm. Gevoel als geschenk dus. De mens dringt zich op aan de wereld, maar evenzeer dringt de wereld zich op aan de mens: ‘da glühte heran der Hafenkompleks’. Het moderne mensbeeld kent dergelijke transparanties: prisma's met duidelijk te onderkennen zijdes, doch zijdes die tegelijkertijd en niet afzonderlijk kunnen bestaan [: het geluid van één hand is geen geluid...] en elkaars verschijning onophoudelijk beïnvloeden. Martin Buber, Joods filosoof die invloed onderging van Nietzsche, speurtochten ondernam in de Oosterse wijsbegeerte, steunde vooral op zijn herontdekking van het Chassidisme, een Joodse levenshouding [eerder dan -‘leer’] in het Oost-Europa van de 18e eeuw. Het Chassidisme verleent de dialoog als levensvorm alle voorrang. De dialoog tussen mensen, maar ook de dialoog tussen mens en ding, tussen mens en natuur. Geen wonder dat Buber analogieën ontdekte bij Lao-tse en het Zenboeddhisme. De Taoïstiese yin-yangschommelingen zijn in principe vergelijkbaar met de ‘Ich-Du’ of ‘Ich-Es’ verhoudingen in Bubers filosofie. Dit wil zeggen, het ‘ik’ op zich is onbestaanbaar, bestaat slechts als een ik-jij of ik-het-relatie met haar intensiteitsschommelingen. Het lijkt ook op wat andere moderne denkers, zelfs vanuit een andere hoek, opmerken: Ludwig Wittgenstein bij voorbeeld, spreekt ervan dat het subjekt, het ‘ik’ niet een deel is van de wereld: ‘Ich bin meine Welt’, het ik is met andere woorden de [flexibele] grens van zijn wereld. Dialogies karakter dus tussen mij en de wereld, met daarbij de paradoks van de onverbrekelijke eenheid tussen subjekt en wereld. Fascinerende transparantie, een fascinerend op elkaar inwerken! Maar wat kan vanuit hier gezegd worden over de kunst, over de relatie mens-kunstwerk? Wat bijvoorbeeld de poëzie betreft, hieromtrent | |
[pagina 610]
| |
maakt Buber enkele interessante opmerkingen, o.a. als hij zegt ‘Geist ist Wort’ en vervolgens dat in werkelijkheid de taal niet in de mens huist, maar dat de mens in de taal staat en vanuit de taal opereert; ‘so alles Wort, so alles Geist’. Dit betekent erkenning van de kristallisatie-potentie van de taal. En dat betekent weer dat het woord analoog kan zijn aan het ding en dat ook woordkonglomeraties tot dingen kunnen worden, kunstdingen dus, waarmee ik een gesprek kan aangaan, die mij kunnen gebeuren, evenzeer als dat ik in een dialoog kan komen met een steen, een plant, een dier, bijvoorbeeld. Het kunstding - mits voldoende gestold - herbergt de potentie voor mij een ‘jij’ te worden. En Buber weer: ‘Jedem Du in der Welt ist seinem Wesen nach verhängt Ding zu werden oder doch immer wieder in die Dinghaftigkeit einzugehen... Das ist die erhabene Schwermut unseres Loses, daß jedes Du unserer Welt zum Es werden muß.’ En bijgevolg kan ieder ding dus voor mij een dialoog-partner worden en kan ieder ‘jij’ weer verglijden in zijn dingkarakter, etcetera. Die ambivalentie. Ook bij het kunstding. Een gedicht voldoet dus, wanneer het de mogelijkheid tot dialoogvorming biedt. Dit wil echter geenszins zeggen, dat het gedicht dat mij ‘aanspreekt’ een boodschap dient te hebben. Integendeel eerder. Een boodschap immers zou het gedicht tot verbruiksvoorwerp maken, tot wegwerpverpakking, zou het gedicht bij voorbaat de kans ontnemen te boeien [= lett. vasthouden], telkens weer in een ik-jij-relatie met de beschouwer te springen. Een gedicht dus zonder geloof, hoop en liefde, zoals Benn het uitdrukte, een gedicht als een monoliet. Vandaar het monologiese karakter van het kunstding: wat dialogies is, is de verhouding [be-]schouwer-gedicht, als die ontstaat. Binnen dergelijke gegevenheden vindt de moderne lyrikus zijn werkterrein. Gottfried Benn werd reeds enkele malen eerder genoemd en hij was het ook die zei: ‘Ich bin Prismatiker, ich arbeite mit Gläsern.’ Streven naar prismatiese maaksels, die door hun deviatiemogelijkheden boeien, gedichten waarin | |
[pagina 611]
| |
iedere regel, ja zelfs ieder woord een geslepen facet van de hele steen kan zijn, een beeld op zich dus, - of gedichtenseries, waarbinnen ieder gedicht de fonkelende transparantie van dit facetachtige kan bezitten, los van de wetmatigheden der chronologika, niet plaatsgebonden, slechts gegroepeerd om een gemeenschappelijk centrum. Fragment dat de kapaciteit bezit alleen en godverlaten een eigen totaliteit te zijn, met tegelijk daarbij de kracht het geheel uit te tillen boven de som van zijn delen. Die paradoks. Ik heb buiten in de sneeuw wat sinaasappels gekocht. En hierbinnen klapt de schil open, heerlijk liggen segmenten om de kern.
Huub BEURSKENS |