Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 27(1974)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 299] [p. 299] [Gedichten] Aarde paard mijn metgezel En deze reis is onophoudend handen in het landschap drukken, de dood nagaan in het verstilde oog van een gestorven rat, een grijze kat onder een auto krijgen, denkend aan het perkament waarop uw naam. Etend het waanbeeld van dit alles, ik vergeet niet dat mijn lichaam natrilt, kennelijk verbaasd noem ik de dwaasheid, de verloren aarde, de tunnel van verza- diging. Maar ik lach vreselijk: er gaat geen uur voorbij dat ik niet meerdere malen sterf; Ondanks dit levensgroot gewelf tast ik de troost: het eerste paard dat ik bereed is weer teruggekeerd, ik ruil mijn enge wandelgang voor brede lanen. De bomen lachen ieder blad een goeie vaart. [pagina 300] [p. 300] Fijner dan mijn woorden 's ochtends staat de herinnering te kiemen. Terzelfdertijd groeit ergens in de naam van stilte een verwante oever, met dit verschil dat ik het water ben. Over de heldere hoofden van beneden trek ik het dekzeil van verbazing toe. Het licht is rijp als nooit voordien en ik begrijp de zon in haar ivoren toorn, aarde paard mijn metgezel. [pagina 301] [p. 301] Van levend gras Mensen, verkleed in vele gewoonten, met de slepende onzekerheid van nevel om het hoofd, is lachen of leven eerder toevallig. De zon scheen aarzelend en opende de groene huid van wat de aarde was, en ieder uur veranderde haar kleur, dit naargelang de stand van de verwondering. Vreugde tussen de distels groeide matig, de dwaze omtrek van gesprekken werd gemeten, en onmiddellijk vergeten in een stilte van metaal en voorjaarskruid. Over de diepte van een winters avondmaal werd tergend traag gezegd: straks kunnen dieven komen. Tot aan de enkels zakten de buren in hun slaap, aan iedere deur groeide een grendel, en op de trillende lippen werd een vinger geboren. Nergens kon het stiller. [pagina 302] [p. 302] Als mij de trechter van de angst verrast in al zijn cirkels, breek dan uw hand in kruimels, strooi op mijn weg de korrels van uw adem: ik draag witte kousen en een hemd van levend gras. Walter HAESAERT Vorige Volgende