| |
| |
| |
Solzjenitsyn: socialistisch realist?
Vijf jaar vóór '68 hield je het niet voor mogelijk.
Het realisme leek toen weinig meer dan een restant, een achterhaalde literaire stroming die enkel nog wat aanhang vond bij tweederangsauteurs of bij schrijvers in achtergebleven gebieden.
Vooral het z.g. Oosteuropese socialistisch realisme was daar een graag aangehaald voorbeeld van. Thans, vijf jaar na '68, ontkom je er niet aan: het realisme kent een renaissance.
De klerikale, socialistische of kleinburgerlijke keurslijven waren nauwelijks door de autonomisten en de linguïsten, de close-readingers en de merlijners opgehangen in het letterkundig museum, of daar kwamen reeds de eerste maatschappijkritische lui die de zelfstandigheid van de literatuur uitlegden als verzelfstandiging, d.w.z. als weerspiegeling van de kapitalistische arbeidsdeling, of nog als versluierde dienstbaarheid aan de heersende klasse. Onder het kapitalisme, zeiden ze, is autonomie een verkapte vorm van onderwerping, d.i. louter schijn; reële vrijheid veronderstelt een vrije, een socialistische maatschappij. In afwachting bestond de hoogste literaire vrijheid in de inzet voor de ondermijning van de bestaande strukturen. Engagement, heette dat, het opnieuw vastklinken van het literaire woord aan de politieke daad.
Realisme, heette dat evenzeer, de onbarmhartige, waarheidsgetrouwe uitbeelding van de totale, allereerst maatschappelijke werkelijkheid.
Toegegeven: de eerste realistische golfslag is voorbij; de contestatie werd opgevolgd door wat neo-romantiek. Niettemin is er een - thans vertraagde, maar geenszins beëindigde - aanzet geweest. Zij het dat deze voorlopig veeleer vruchtbaar gebleken is en blijft voor de teorie [literatuursociologie, materialistische literatuurteorie] dan voor de ‘kreatieve’ geschriften. Althans in het Wilde Westen.
| |
| |
In het Onvrije Oosten daarentegen blijken vooral de kreatieve werken door de tijdgeest besmet te zijn. Daar waar de westerse auteurs gekonfronteerd werden met een situatie waarin de relatie tussen de literatuur en de politiek opgeblazen was, vertrokken de Russische schrijvers van een diametraal tegengestelde positie: de ondialektische gelijkschakeling van literatuur en politiek, de grotendeels slaafse onderwerping van de literatuur aan de partij, het opgelegde beschrijven van een vervalste, geïdealiseerde werkelijkheid. Afgezien van nuances, stelden een aantal Russische romanschrijvers en dichters aan de literatuur dezelfde eisen als hun westerse kollega's: een persoonlijk engagement van de schrijver en een autentieke weergave van de werkelijkheid.
Van alle Russische schrijvers uit de jaren zestig heeft Alexander Solzjenitsyn door z'n niet aflatende moed en z'n uitzonderlijke werkelijkheidsdrift, zonder enige twijfel het meest bekendheid verworven. Zijn novelle ‘Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj’ betekende, einde 1962, een belangrijk moment in de destalinisatie. ‘In de eerste Cirkel’ [1964] en ‘Het Kankerpaviljoen’ [1966] werden via de ondergrondse verspreiding speerpunten van de oppositiebeweging. ‘Augustus 1914’ [1970] werd door een aantal auteurs en kritici in een in november '72 aan westerse korrespondenten toegespeelde samizdat-bundel toegejuicht, omdat: ‘Hij beantwoordt aan de nood aan een werkelijk waarheidslievend woord omtrent onze geschiedenis, onze mensen, ons vaderland; een woord bezield van levende toorn en levende liefde’. Er kan geen twijfel aan bestaan: Solzjenitsyn is in min of meerdere mate een realistisch schrijver, wat grof geschetst betekent dat hij de werkelijkheid weergeeft in haar [veranderend] wezen en in haar [komplexe] totaliteit. Blijft de vraag in wélke mate Solzjenitsyns werken realistisch zijn, of anders uitgedrukt: in hoeverre de sociaal-politieke ontwikkeling in de Sovjet-Unie na het overlijden van vadertje Stalin, het Solzjenitsyn mogelijk gemaakt
| |
| |
of belet heeft de eigentijdse realiteit waarachtig literair gestalte te geven. Daarmee nauw verbonden is de vraag naar de evolutie in de opeenvolgende literaire produkties: heeft Solzjenitsyns realisme aan kracht gewonnen of is het van lieverlede vervaagd. Een derde vraag zou kunnen zijn of en in welke mate Solzjenitsyns realisme reeds socialistisch kan genoemd worden. [Heinrich Böll bijvoorbeeld heeft ‘Het Kankerpaviljoen’ omschreven als een schakel tussen het oude en een vernieuwd socialistisch realisme.]
Een literatuursociologische methode die kan bijdragen tot de beantwoording van deze vragen, bestaat in de analyse van de gestruktureerde visie op de werkelijkheid die in het literaire werk onderkend kan worden. [Vanzelfsprekend moet in een volwaardig sociologisch onderzoek deze analyse van de literaire werkelijkheid gekoppeld worden aan een analyse van de historische werkelijkheid; uiteindelijke doelstelling wordt dan de ontlede vizie te duiden niet enkel als antwoord van de individuele schrijver op de veranderende werkelijkheid, maar ook en vooral als antwoord van de sociale groep waarvan de schrijver de ‘woordvoerder’ is. De beperkte omvang van dit essay en m'n te geringe kennis van de Russische werkelijkheid laten me niet toe hier meer dan enkele hypoteses te formuleren.]
In het gestruktureerde geheel van gedachten, gevoelens en strevingen met betrekking tot de werkelijkheid, dat men nu eens als wereldvizie, dan weer als wereldbeschouwing of als wereldbeeld aanduidt, kunnen een aantal belangrijke komponenten onderscheiden worden. Er is de vizie op de totale werkelijkheid [wordt er een totale werkelijkheid beschreven of een fragment; is die werkelijkheid louter natuurlijk of ook religieus; wordt er een ontwikkeling in herkend; wordt de werkelijkheid als veranderlijk en als veranderbaar onderkend; wordt de ontwikkeling idealistisch of materialistisch verklaard...]. Er is de vizie op de maatschappelijke werkelijkheid [zijn er sociale
| |
| |
klassen aanwezig; is er klassenstrijd; welke zijn de toekomstperspektieven van de klassen; welke milieus, beroepsgroepen worden beschreven; is er een sociale hiërarchie aanwezig]. Er is de vizie op de mens [wordt de mens gezien als individu of als sociaal wezen; wordt het menselijk handelen uitgebeeld of wordt z'n innerlijk beschreven; wordt de mens voorgesteld als geestelijk of als lichamelijk; zijn de etische normen feodaal-kristelijk, burgerlijk of proletarisch...].
Solzjenitsyns debuut, de novelle ‘Een dag van Ivan Denisovitsj’ roept het alledaagse kampleven onder Stalin op. Beheerst, op z'n hoede voor overdrijving, beschrijft de auteur het eten en het slapen, het werken en het rusten, de banale strijd om het bestaan. De karaktereigenschappen en de levensbeschouwing van de personages zijn duidelijk het produkt van hun materiële situatie, hun afkomst, hun levenslot. Om maar één, indrukwekkend, voorbeeld te vermelden: Solzjenitsyn poneert niet de gelijkheid van de gevangenen, integendeel hij beschrijft de feitelijke ongelijkheid die voortspruit uit hun positie, maar terzelfder tijd laat hij uit de gemeenschappelijke arbeid een gevoel van gelijkheid ontstaan [‘...nu had hij door het werk een gevoel gekregen of hij de gelijke van de ploegleider geworden was. Hij maakte zich dat niet bewust met de woorden: Kijk eens hier, ik ben nou niks minder dan jij, maar het gevoel was er wel degelijk’]. Daar zou kunnen tegen opgeworpen worden dat Ivan gelovig is, d.w.z. dat hij het bestaan van boven de materie verheven geestelijke krachten erkent. Deze religiositeit moet echter sterk gerelativeerd worden. Inderdaad: zit Ivan in de penarie, dan bidt hij; heeft hij geluk, dan dankt hij God.
Alles wijst er nochtans op dat de auteur gewoon de feitelijkheid registreert, duidelijk zelfs als weinig meer dan een restant: mensen die aldus handelen of denken zijn er nu eenmaal. Overigens speelt deze godsdienstigheid in het geheel van de novelle een bijkomstige rol, terwijl Solzjenitsyns toon telkens ironiserend is en Ivan zelf de nutteloosheid van
| |
| |
het gebed vergelijkt met die van de verzoekschriften tot Stalin. Hieruit zou kunnen blijken dat de auteur wel degelijk ook het religieuze fenomeen materialistisch duidt: het ontstaat op grond van de vervreemding van de onderworpenen, op grond van de hiërarchische maatschappijordening die in de Russische kampen feodale vormen aannam. Daar dient nog aan toegevoegd dat Solzjenitsyn zich, als slachtoffer van het stalinisme, solidair voelt met de overige slachtoffers: ‘Het was nog een troep ongelukkige luitjes ook, waarachtig. Wat deden ze hun medemensen voor kwaad door gebeden te richten tot God? Iedere arme bliksem die Baptist was kreeg vijfentwintig jaar’.
Diverse kritici hebben in dat verband gesteld dat Solzjenitsyn weliswaar ooit geschreven heeft dat er uit het socialisme geen weg terug is, maar dat hij daarom nog niet als socialist en nog minder als marxist beschouwd kan worden. Het marxisme interpreteert inderdaad de menselijke opvattingen en normen als bepaald door de sociaal-eonomische situatie waarin de mens hier en nu verkeert.
Solzjenitsyn daarentegen zou geloven in de onveranderlijke menselijke natuur, in eeuwige normen.
M.i. weerleggen z'n werken deze bewering, ook al kunnen enkele zeldzame passages - maar kan je die in de mond van de auteur leggen? - er een schijn van waarheid aan verlenen. Onmiskenbaar zijn z'n personages het produkt van hun maatschappelijk leven, van hun klassesituatie. Wél erkent de auteur enkele algemeen geldende, enkele fundamentele, humanistische beginselen die men voor mijn part mag verbinden met een ‘onveranderlijke menselijke natuur’ die dan nl. zo algemeen opgevat wordt dat ze op alle mensen [en zelfs dieren] betrekking heeft: de ontplooiing van de veelzijdige menselijke mogelijkheden; de behoefte aan goedheid, warmte, liefde. Ook het marxisme ontkent deze algemeen-menselijke behoeften geenszins [immers: zeer algemeen gezien bestaat voor alle mensen in alle tijden dezelfde materiële onderbouw; hun bestaan blijft berusten op water
| |
| |
en lucht, op landbouwprodukten en veeteelt, op arbeid in sociaal verband]; wel koncentreert het z'n aandacht op de konkrete bevrediging van die abstrakte menselijke behoeften. En precies dat doet ook Solzjenitsyn. Hem interesseert heus niet dat de keukenmeid een natuurlijk recht heeft op ontplooiing van haar menselijke mogelijkheden, wel dat Stalin - een verdomd konkrete man - haar feitelijke emancipatie blokkeert.
Daartegenover staat dat Solzjenitsyn in deze novelle zelden de grenzen van het werkkamp overschrijdt. Vooralsnog beeldt hij slechts één enkele voor Stalin typische situatie uit. Daardoor is dit debuut geen roman, maar een novelle geworden; dit houdt in dat hij deze ene situatie niet verbindt met het totale stalinisme en nog minder dat stalinisme grondvest op een welbepaalde materiële basis. Eén keer vraagt Ivan Denisovitsj: ‘Maar terwille van wie zit ik hier? Omdat ons land in '41 niet op de oorlog was voorbereid? Daarvoor? Was dat misschien mijn schuld? Het kampleven wordt ervaren als onrechtvaardig; naar de oorzaken wordt echter niet of nauwelijks gezocht.
Parallel daarmee wordt het kampleven geschetst als uitzichtloos. Althans in die zin dat geen enkele gevangene werkelijke hoop op een uitweg koestert: het verhaal speelt zich af onder Stalin, het is overigens de neerslag van Solzjenitsyns persoonlijke gevangenschap en tewerkstelling als metselaar in een speciale inrichting in Noord-Kazachstan.
Dit ontbreken van elk toekomstperspektief wijst erop dat Solzjenitsyns realisme niet socialistisch genoemd kan worden. Alhoewel dat niet voor rekening komt van de schrijver, maar van de situatie waarin hij verkeerde en globaler van de gehele Russische situatie onder Stalin. Behalve de uitzichtloosheid vertoont het kampleven nog talloze kenmerken van een bureaukratische organisatie. Een overgeorganiseerd tuchtsysteem verhindert elke effektieve organisatie van de produktie. Het gehele kamp is de ganse dag in de weer - er wordt zelfs af en toe geestdriftig
| |
| |
gewerkt - en toch is het uiteindelijke resultaat onbeduidend. Deze organisatie is streng hiërarchisch, autoritair opgebouwd. Het gezag is absoluut, onaantastbaar. De gevangenen mogen hun bewakers niet als ‘kameraad’ aanspreken, maar als ‘burger’. Zij worden ook uitgebuit: het produkt van hun arbeid wordt hun, op een onder het kapitalisme moeilijk te overtreffen wijze, ontvreemd. Zij kunnen overigens enkel in leven blijven door zich neer te leggen bij hun vervreemding, door het systeem te ondergaan en door te profiteren van de zwakke plekken erin. Het zweempje onvervreemde menselijkheid dat haalbaar schijnt in deze omstandigheden is gelegen in een beetje solidariteit in de ellende en in het onvoorstelbare aanpassingsvermogen van de mens. Deze schijn bedriegt nochtans enigszins. Immers: ondanks alles voel je als lezer niet enkel mee met de personages, je vat er ook enige bewondering voor op. Dat komt doordat zij niet totaal vervreemd zijn; zij verdierlijken niet kompleet.
Dit is geen naturalistische novelle, maar een volkse, een plebejische. Dit houdt in dat de personages zelf geen uitweg zien uit hun situatie, maar precies door hun persoonlijkheid bij de lezer het vertrouwen wekken in de mogelijkheid van een uitweg. Zelf koesteren ze geen hoop; toch komen ze de lezer tegemoet als onbewuste dragers van hoop. Hun vaak mensonwaardig gedrag en hun hopeloosheid blijven voorkomen als veroorzaakt door het kampsysteem, ze zijn niet inherent aan het menselijk bestaan zelf. Het noodlot is niet een God, evenmin de onveranderlijke menselijke natuur, maar de door de mens opgezette strukturen, d.i. het partijapparaat, de gezagdragers, de bewakers. Kampen kunnen echter geopend, ook als de gevangenen daar niet in geloven; en zelfs vadertje Stalin is niet onsterfelijk. Deze novelle stemt de lezer dan ook niet somber. Paradoksaal genoeg ontnemen niet zozeer de oorlogen en de koncentratiekampen de mens z'n hoop, als wel een vrede, een vrijheid, een welvaart waar hij niets mee kan aanvangen;
| |
| |
dààruit ontstonden het absurde teater [de volslagen zinloosheid van de westerse realiteit] en de nouveau roman [de mens en z'n relaties worden dingmatig, verzakelijkt]. Bij Solzjenitsyn is het kampleven niet zinloos, integendeel: de kleinste daad krijgt een uitzonderlijke betekenis; het jatten van een kop soep wordt een menselijk avontuur, het metselen van een stuk muur neemt heroïsche afmetingen aan. De mens wordt geen ding, beperkt tot z'n ‘ruilwaarde’, integendeel: elk ding wordt vermenselijkt, wordt in z'n gebruikswaarde, in z'n wezenlijke kwaliteiten dienstbaar gemaakt aan de menselijke behoeftebevrediging. De strijd om het leven dwingt de gevangenen tot een uiterste kreativiteit: elk voorwerp [een vod, een stuk metaal] wordt benut met de volwassen geworden vindingrijkheid van het kind, d.w.z. niet gericht op het spel, maar op het leven. Deze kreativiteit is nochtans niet socialistisch, want niet gericht op de vermenselijking van de gehele werkelijkheid; zij dient enkel om de als onveranderbaar ervaren werkelijkheid leefbaar te maken, om te overleven. Dit is de volkse, niet de proletarische kreativiteit.
Het hoeft geen betoog dat deze volkse kreativiteit ver af staat van de wat zielige, burgerlijke ontrafeling van het eigen zieleleven, zo kenmerkend voor het gros van de westerse auteurs. Hier staan de praxis, de daden, de handelende mens centraal. Deze praxis is evenwel zoals gezegd niet socialistisch; in de situatie van het werkkamp, d.i. van het bureaukratische, stalinistische systeem, komt de handelende mens niet tot een gemeenschappelijke arbeid, tot een groepsinzet voor de vermenselijking van de mens en z'n samenleving; z'n daden blijven gericht op de persoonlijke overleving, niet op de kollektieve opbouw.
Dat belet niet dat deze volkse kreativiteit een overvloed aan potentiële krachten bevat die in een socialistisch bestel zouden kunnen gericht op de groepsemancipatie. Deze mogelijkheid tot aanwending van de latente progressieve energie voorkomt dat deze novelle terneerdrukkend zou
| |
| |
worden. Ze maakt veeleer opstandig. Ze wijst de weg niet aan, ze bevestigt het uithoudingsvermogen van de mens, onontbeerlijk om de weg af te leggen. Na de publikatie van de novelle ‘Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj’ teerde Solzjenitsyn een tijdlang op het materiaal dat hij in de afzondering van het kampleven of van de verbanning steeds opnieuw herkauwd had. Daaruit ontstonden enkele verhalen die een splinter stalinistische werkelijkheid weerspiegelen. ‘Het gebeurde op het station’ konfronteert een idealistische jonge kommunist met de doorwerking van het stalinisme in z'n eigen daden.
‘Het huis van Matrjona’ schetst, tegen een achtergrond van kolchoze-tekortkomingen, de zielige strijd om het bestaan van een handvol doodarme boeren; Solzjenitsyn vertoeft in de nabijheid van Dostojefski in deze beschrijving van de ruwheid en de hardheid van de voor-revolutionaire Russen met daartussen hier en daar een goed mens, in dit verhaal een bewonderenswaardige oude vrouw. Schrijnender nog is ‘In het belang van de zaak’ omdat hier niet het verleden dóórleeft, maar de toekomst afgesneden wordt. Leerlingen en leraren trekken samen met revolutionair elan een nieuw schoolgebouw op. Als alles af is, slaat het apparaat toe, in werking gesteld door de zelfzucht van een arrivist: het gebouw wordt de schoolgemeenschap ontstolen en toegekend aan een of ander laboratorium dat de stad tot eer strekt.
Dit verhaal reveleert waarom de auteur geen socialistisch realist kon worden: omdat de sovjetwerkelijkheid - op z'n minst sinds het einde der jaren twintig - niet gekenmerkt wordt door de moeizame, maar ook entoeziaste uitbouw van het socialisme, maar door de verstarring, de sklerozering van de gehele maatschappelijke struktuur. Daaruit ontstond het z.g. ‘socialistisch realisme’ dat op overheidsbevel een onwaarachtig beeld ophing van de triomfantelijke opbouw van het socialisme. Een autentiek, een werkelijk realistisch auteur laat zich de werkelijkheid niet voorschrijven; hij kan niet kunstmatig optimistisch zijn, kan niet
| |
| |
socialistisch zijn als de werkelijkheid niet in die richting wijst.
In diezelfde tijd schreef Solzjenitsyn ook een aantal ‘miniaturen’, korte, moraliserende bespiegelingen.
Het kan geen toeval zijn dat deze beschouwingen, net als z'n latere kommentaren, brieven of gebeden, veel behoudsgezinder zijn dan z'n grote werken.
We vinden er vooral Solzjenitsyns persoonlijke opvattingen in verwoord, wat Lukàcs genoemd heeft de oppervlakkige laag van de wereldbeschouwing. In de grote romans daarentegen dringt de auteur dieper door, boort hij een diepere laag van z'n wereldbeschouwing aan, precies doordat die beantwoordt aan de werkelijkheid zelf. Eén voorbeeld moet volstaan. In dezelfde periode waarin Solzjenitsyn door z'n doop z'n aansluiting bij het ortodox-katolicisme bevestigde, beschrijft hij in ‘Augustus Veertien’ de gelovige generaal Samsonov. Samsonov bidt, de auteur doorziet evenwel dat hij dat pas doet als en omdat iedere menselijke oplossing van z'n problemen uitgesloten is, als enkel een mirakel redding brengen kan. Nergens blijkt uit z'n werken dat de auteur de religie als waarheid erkent; hij erkent enkel dat in bepaalde omstandigheden voor bepaalde mensen het geloof een psychologische steun kan betekenen. In z'n privé-leven daarentegen blijkt ook voor hem die psychologische steun onmisbaar. Het getuigt vanwege de sovjet-autoriteiten wel van biezonder weinig marxistisch doorzicht als zij Solzjenitsyn daar een verwijt van maken; in feite treft alle schuld de Russische werkelijkheid, d.i. allereerst de gezagdragers zelf die er schuld aan hebben dat de vervreemding in Rusland nog steeds niet opgeheven werd en dat bijgevolg iemand als Solzjenitsyn z'n toevlucht moet zoeken in de godsdienst.
Zijn eerste roman ‘In de eerste Cirkel’ voltooide Solzjenitsyn in 1964, nadat hij er reeds in 1955 aan begonnen zou zijn. De eerste cirkel van de hel is een elite-werkkamp waarin geleerden en ingenieurs zoeken naar uitvindingen die moeten
| |
| |
bijdragen tot de versteviging en bestendiging van de heerschappij van Stalin over Rusland. Net als de novelle ‘Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj’ speelt deze roman zich af onder Stalins bewind. De roman kan daardoor gezien worden als een uitbreiding in de breedte en in de diepte van de novelle. In de novelle ging het in hoofdzaak om het verhaal van één enkele dag uit het leven van één enkele gevangene; in de roman worden een paar weken beschreven uit het leven van enkele tientallen mensen die samen een gevangenengemeenschap uitmaken; daarenboven zijn er talrijke hoofdstukken die zich buiten het werkkamp afspelen: de gevangenen krijgen, ontzettend zelden en gereglementeerd, bezoek; een studentenflat wordt beschreven, een feest onder officieren, het huwelijksleven van een diplomaat en last but not least vadertje Stalin die in het Kremlin een nummertje tirannie opvoert. Afgezien van deze uitbreiding verschilt deze roman niet grondig van de novelle; dit geldt voor de overwegend materialistische benadering, voor het ontbreken van het toekomstperspektief, voor de plebejische vizie. De voornaamste aksentverschuiving is wel dat bijna alle personages in de roman intellektuelen zijn.
Dat brengt ook aanzienlijk meer teoretische, filozofische diskussies met zich mee. De auteur plaatst een ‘avant-garde’ in de ongewone situatie van het uitvinderskamp en precies dit gerukt worden uit de vertrouwde werkelijkheid, dwingt hen tot bewustwording van hun en van de Russische situatie. Ook de lezer wordt tot nadenken gedwongen; de schrijver roept hem niet op tot aktie, hij nodigt hem uit te speuren naar inzicht; daartoe geeft hij hem een krachtig gestruktureerde serie scènes die samen een totaalbeeld van de werkelijkheid oproepen. De lezer kan daar zelf z'n konklusies uit trekken.
In dit verband wordt Solzjenitsyns realisme nogal eens als ondemokratisch en verouderd omschreven. Hij ‘beheerst’ inderdaad in zekere zin z'n roman, z'n personages en situaties. Ten onrechte wordt
| |
| |
dit beschouwd als een autoritaire ingesteldheid.
Het demokratische van deze schrijfwijze is gelegen in het realisme: de overtuigingskracht van deze roman is niet ontleend aan de auteur, maar aan de beschrijving van de werkelijkheid. De lezer krijgt de werkelijkheid te zien, zij het door de ogen van een bevoorrechte getuige. Deze relatie is niet autoritair, wel ‘elitair’. De maatschappelijke strukturen blijken zowel in Rusland als in het Westen hiërarchisch; de massa blijft vervreemd, heeft geen zeggenschap. Daardoor is een ‘elite’, een kleine minderheid van genieën, avant-gardisten, schurken, kortom onaangepasten, onvermijdelijk en noodzakelijk. In een waarachtig socialistische wereld moge de artisticiteit van de uitverkorene dan al opgevolgd worden door de kreativiteit van allen, voorlopig blijft dat een wensdroom, behalve misschien kortstondig en gedeeltelijk tijdens de perioden van revolutionair entoeziasme kort na 1917 in de Sovjet-Unie, of meer recent op Cuba of in China. In afwachting zijn we aangewezen op ‘grote’ kunstenaars die door hun literaire werken een bijdrage leveren tot de bewustwording. Bij Solzjenitsyn is dat de bewustwording van de werkelijke verhoudingen; Brecht daarentegen is - in en door zijn situatie - verder kunnen gaan dan de analyse van de feitelijkheid; hij kon ook een bijdrage leveren tot de verspreiding van het inzicht in de veranderbaarheid van de werkelijkheid door de revolutie van de arbeidersklasse. Voor Solzjenitsyn was dit geen haalbare kaart. Het is kenmerkend dat in deze roman wel enkele volkse personages optreden, die vooral door de kommunistische intellektuelen bewonderd worden, maar geen arbeiders. Parallel daarmee beklemtoont de auteur dat de Russische werkelijkheid ontmenselijkt is doordat het de bureaukratie aan menselijke warmte, aan geweten, aan etische zin ontbreekt. Wie zich nauwelijks losgemaakt heeft van de klerikale, ongelijktijdige moraal [restant van een feodale ideologie], zal moeite hebben met
Solzjenitsyns vaak erg nadrukkelijke aksentuering
| |
| |
van ‘de waarheid’, ‘het goede’, ‘het kwade’, ‘het geweten’, ‘de ziel’. Daarbij dreigt het gevaar dat het klerikale [of dogmatisch-socialistische] gebruik van b.v. ‘de waarheid’ gelijkgeschakeld wordt met het gebruik dat Solzjenitsyn ervan maakt. Bij hem hebben we geenszins te maken met een versluiering van de feitelijke onwaarheid [de waarheid van de heersende klasse die als algemeen geldend opgelegd wordt aan de ondergeschikten].
Integendeel: wat aan het bureaukratisch apparaat ontbreekt is wel degelijk respekt voor de waarheid, voor de menselijkheid, voor de morele waarden.
Het humanisme dat kenmerkend is voor Solzjenitsyn, is duidelijk progressief, zij het eens te meer niet socialistisch. Net als de grimmige Louis Paul Boon van de jaren vijftig, wil hij de mensen, in casu de Russen, een geweten schoppen. Hij onderkent het tekort aan menselijkheid; hij schrijft dat ook geenszins toe aan het menselijk tekort, wel aan de strukturen, aan de maatschappelijke situatie. Hij beklemtoont de noodzaak en zelfs de mogelijkheid tot verandering; hij toont niét hoe die verandering, hoe het humanisme, kan verwezenlijkt worden, nl. door de demokratisering van de ekonomische, sociale, politieke strukturen, door de zeggenschap van allen, in de eerste plaats van de arbeiders.
Het is inderdaad opvallend dat de produktieven, de industriearbeiders zowel als de aktieve boeren, bij Solzjenitsyn in geen velden of wegen te bespeuren vallen. Dat komt niet voor rekening van de auteur, maar van de sovjet-samenleving waarin arbeiders en boeren een weinig inspirerende positie innemen. Niettemin is ook in dit opzicht de onvervreemde volkse basis voor de werkelijke demokratisering aanwezig. Verwijzen we daarvoor enkel naar de trefzekere satire waarin het anti-socialistische, anti-demokratische karakter van Stalin gehekeld wordt. Stalin zit te zwoegen op een artikel over ‘de taal is een produktie-instrument’ en stoot daarbij op Lenin, z'n wat naïeve voorganger die het ooit zover dreef te beweren dat elke keukenmeid in staat zou zijn de staat te regeren.
| |
| |
Stalin: ‘Een keukenmeid is een keukenmeid en hoort in de keuken. Mensen regeren vereist een hoge bekwaamheid, daartoe is een bijzonder kader nodig, een zelf uitgekozen kader, langjarig beproefd, een kader dat bewezen heeft het werk aan te kunnen. En deze kaderleden kunnen slechts door één hand, door de beproefde hand van de leider worden geleid’. Even later beklaagt Stalin zich [weinig materialistisch!] over de mens: ‘Vreemde mensen! Verschrikkelijke mensen! Je leert hen, je leert hen wat demokratie is, je kauwt het hun voor, je legt het in hun mond - maar ze slikken het niet’.
Uit de vlijmscherpe spot met Stalin [we laten hier vanzelfsprekend buiten beschouwing of de auteur niet iets te zeer de maatschappelijke oorzaken - het bedreigde socialisme in één land, het oprukkende fascisme, de oorlog - van Stalins opvattingen en daden verwaarloost] blijkt impliciet dat Solzjenitsyn Lenins vertrouwen in de keukenmeid deelt.
‘Het Kankerpaviljoen’ ontstond een paar jaar later dan ‘In de eerste Cirkel’. Het is ook gesitueerd na de dood van Stalin. Nogmaals heeft dit werk het persoonlijk levenslot van de schrijver tot uitgangspunt. Na z'n ontslag uit de gevangenis, werd Solzjenitsyn levenslang verbannen. Tijdens die verbanning kreeg hij kanker; daarvan werd hij door bestraling genezen in een kankerkliniek. Het hoofdpersonage uit de roman, Kostoglotov, vertoont sterke gelijkenissen met de schrijver; ook hij geneest buiten alle verwachting van een tumor.
Daaruit mag niet al te vlug afgeleid dat Solzjenitsyn optimistisch zou geworden zijn. Toch dringen er reeds veelvuldiger sprankels hoop door, niet alleen in de struktuur van het werk, maar ook tot de personages zelf. In de vorige werken waren de figuren voor de lezers dragers van hoop, ook al koesterden ze zelf geen hoop. Thans neemt de hoop op een betere toekomst ook van hen zelf bezit, zij het aarzelend en sporadisch. Dat komt bijvoorbeeld scherp tot uiting in het slot. In de vorige
| |
| |
werken was er reeds een open einde voor alle figuren. Het systeem heeft hen niet vernietigd, hun verder levenslot hangt niet af van de schrijver [wat een bevredigend, afgerond levensverhaal zou mogelijk maken], evenmin van de lezer [die zelf kreatief de roman zou moeten voltooien], maar van de ontwikkeling van de werkelijkheid. Dat geldt eveneens voor ‘Het Kankerpaviljoen’. Van geen enkel personage weet de lezer wat hem verder te wachten staat. Wel zijn er een paar schaarse, hoopvolle aanduidingen. Aan Kostoglotovs verbanning kan een einde komen: ‘Er gaan momenteel geruchten over amnestie’. En voor allen geldt dat Stalin dood is. Daardoor kon Solzjenitsyn als typische situatie een kliniek nemen: de kankerkliniek in Rusland vlak na de dood van Stalin [‘Zeg lui, 't schijnt dat die ouwe kannibaal het hoekje om is’]. Zwaar ziek, maar met bewonderenswaardige pogingen tot genezing: ‘Het werd, god beter't tijd ook: Het was ver over tijd zelfs. Het kon toch niet anders: als één mens al bezwijkt aan een tumor, hoe kan een land dan met zulke gezwellen als dwangarbeiderskampen en bannelingen in leven blijven?’.
Ook de personages zijn typisch voor deze overgangsperiode. Er zijn de patiënten. Rusanov - de laffe stalinist, opportunist, verklikker, volgens Böll ‘een kankergezwel van de maatschappij’, begint te wankelen. Komt het doordat Stalin dood is dat hij - een bevoorrechte - in een volkskliniek opgenomen wordt en niet eens een apart toilet ter beschikking krijgt? [Nochtans wordt ook Rusanov niet als een onmens afgeschilderd, ook hij is slachtoffer, en z'n onmenselijkheid heeft veel te maken met de onzekerheid van de zwakkeling.] Shulubin, de oude bolsjewiek - onvergetelijk, ontroerend geschetst - die, om z'n huid te redden, gezwegen heeft en nu meer gebukt gaat onder dat zwijgen dan onder z'n ziekte. Kostoglotov, slachtoffer, rusteloos op zoek naar inzicht, naar liefde, naar een etisch socialisme; soms hoopvol, vaker verscheurd door angst en twijfel: ‘Een
| |
| |
boosdoener had tabak in de ogen van het resusaapje gegooid. Zomaar...’.
Er zijn de genezers, de dokters. Bijna allen vrouwen. Hard werkend en zonder sentiment bezorgd om elke patiënt. Deze vrouwen zijn de voornaamste dragers van hoop, althans voor de anderen, voor de lezer. Zij het eens te meer bij Solzjenitsyn niet doordat zij de maatschappij veranderen, wel doordat hun warmte vertrouwen wekt in de menselijke mogelijkheden. We stoten hier opnieuw op een plebejische vizie. Vooral Vera Gangart wekt bij Kostoglotov hoop op, liefde zelfs. Omdat zij veel geleden heeft: ‘De mannen was de oorlog genadig: hij nam hen weg. Maar de vrouwen liet hij lijden tot het eind van hun dagen []. Ze waren ter wereld gekomen en hoefden niets tot stand te brengen.
Ze vormden een braakliggend stuk land achtergelaten door de geschiedenis’.
Toch zal Kostoglotov niet bij haar blijven; na z'n genezing reist hij af naar het verbanningsoord.
Solzjenitsyn ziet het braakliggend stuk vruchtbaar land. Aan het produktief maken komt hij niet toe.
Met ‘Augustus Veertien’ verbreedt Solzjenitsyn opnieuw z'n realisme. Onder voorbehoud [omdat dit pas het eerste deel is van een levenswerk dat vervolgd moet worden met ‘Oktober 1916’ en dat moet uitmonden in de Revolutie] dient erkend dat deze verbreding niet gepaard gaat met een verdieping. Solzjenitsyns vizie is nagenoeg onveranderd gebleven, wellicht zelfs iets behoudsgezinder geworden. Kan het anders, nu ook in Rusland sinds 1968 de hoop op een ‘socialisme met een menselijk gezicht’ de kop ingedrukt werd? Reeds ‘In de eerste Cirkel’ en ‘Het Kankerpaviljoen’ weken af van de traditionele roman: er stak nauwelijks een samenhangend verhaal in, een fabel; de held werd vervangen door een groot aantal personages die niet door een gemeenschappelijk avontuur, wel door hun gemeenschappelijk, alledaags levenslot verbonden waren. Feitelijk lagen deze werken dicht bij een indringende reportage.
| |
| |
‘Augustus Veertien’ bevat daarenboven ganse hoofdstukken kranteknipsels en dokumenten; de reportage is uitgebreid tot een ‘kroniek’ waarin een groots panorama wordt ontrold van Rusland bij het begin van de eerste wereldoorlog. Maar dan een kroniek waarin de tientallen en tientallen historische of fiktieve personages levend, konkreet, geïndividualiseerd getekend worden; terzelfder tijd echter ook als bepaald door hun maatschappelijke achtergrond, d.w.z. als eksponenten van een sociale groep, klasse. Neem bijvoorbeeld Orja, de verfijnde vrouw van een bourgeois. Zij is een type, maar dan in de Lukàcsiaanse betekenis: algemeen en toch konkreet. In haar herken je de gehele gespleten burgerlijke anti-burgerlijkheid die ook zoveel artiesten kenmerkt. Zij profiteert van de burgerlijke winst [vooral gerealiseerd door haar schoonvader, het type van de burgerlijke arrivist], kan zich daardoor ontwikkeling, verfijndheid, kultuur veroorloven. Met die kultuur kan zij nochtans niets aanvangen. Vandaar de leegte van haar dagen die zij tracht te vullen met evazieve, mysterieuze of wraakzuchtige dromen.
Solzjenitsyn plaatst talloze andere typische figuren in voor hen typische situaties. Aldus wordt de werkelijkheid veelzijdig vanuit telkens wisselende gezichtshoeken benaderd. Waardoor de subjektieve kijk grotendeels overstegen wordt. Ongetwijfeld blijven er talloze passages waarin Solzjenitsyns persoonlijke vizie doorschemert; daarenboven gebeurt elke selektie van typische personages onvermijdelijk op basis van de persoonlijke belangstelling en voorkeur van de schrijver. Daar staat evenwel tegenover dat deze belangstelling en voorkeur bij een realistisch auteur uitgaat naar wat wezenlijk is in de werkelijkheid. Waarbij z'n belangrijkheid precies en onder meer bepaald wordt door de mate waarin wat hij zelf wezenlijk acht in de werkelijkheid, beantwoordt aan wat volgens ‘objektieve’ normen inderdaad essentieel is. Solzjenitsyn kiest bijna ‘wetenschappelijk’ z'n personages en situaties uit. Daarmee laat hij het
| |
| |
westers subjektivisme decennia achter zich.
Deze ‘wetenschappelijkheid’ heeft tevens als gevolg dat over dit werk een zinvolle diskussie mogelijk is. Van ‘Augustus Veertien’ kan niet enkel onderzocht of het een mooi, een estetisch geslaagd boek is, maar ook of het de waarheid getrouw weergeeft. Dat betekent dat ‘Augustus Veertien’ ontsnapt aan de [kapitalistische, maar ook bureaukratische] arbeidsdeling die o.m. kunst en wetenschap van elkaar loskoppelt en tot antipoden maakt. ‘Augustus Veertien’ staat daarmee ook ver af van wat Bertolt Brecht als ‘invoelende’ literatuur verwierp, een irrationele letterkunde die de lezer meesleept i.p.v. hem te overtuigen. Een samizdat-kritikus heeft als z'n mening te kennen gegeven dat Solzjenitsyn te beleefd en te zachtmoedig is gebleven, dat hij ‘beter nu en dan eens flink had kunnen roepen, schreeuwen, stotteren of ademloos vertellen’. Deze uitspraak zou er kunnen op wijzen dat de samizdat, alhoewel liberaal-revolterend, toch nog verder afstaat van het socialisme dan Solzjenitsyn.
Solzjenitsyn vervalt echter evenmin in het andere uiterste: het verwerpen van het autentieke gevoel, het zich opsluiten in de rationaliteit, het plegen van koele, belerende geschriften. [Zoals bekend, was dit het voornaamste verwijt dat Lukàcs richtte tegen de Brecht van vóór 1933.] Waar dan weer tegenover staat dat bij Solzjenitsyn het bereikte evenwicht tussen gevoel en verstand grotendeels statisch blijft. Brecht wilde bijdragen tot de bewustmaking van het proletariaat als voorbereiding tot de praxis, tot de revolutie. Solzjenitsyn zoekt inzicht, bezinning, waarheid. In ‘Augustus Veertien’ is de obsessie van het verleden - gelukkig - voorbij; de auteur bezint zich nu over de oorzaken, over hoe het allemaal mogelijk geweest is, over hoe het begonnen is. Zijn personages, maar vooral z'n lezers, moeten zich bewust worden van wat er in 1914 misgelopen is. Deze bewustwording blijft echter beperkt tot inzicht; er worden geen daden aan gekoppeld. De waarheid die Solzjenitsyn
| |
| |
reveleert lijkt op het eerste gezicht weinig aktueel. In dezelfde bundel samizdat-kritieken getuigt een lezersgroep van zijn verbijstering en spijt omdat de auteur gevlucht is voor de brandende onopgeloste eigentijdse problematiek. M.i. berust dit op een aktivistisch misverstand. Literatuur hoeft geen pasklare antwoorden te geven op aktuele problemen. Solzjenitsyn is op zoek naar waarom het in de Sovjet-Unie verkeerd gelopen is. Eerste faze in die speurtocht is het katastrofale Russische offensief in Oost-Pruisen in augustus 1914.
[Die katastrofe moet in een verder deel uitmonden in de revolutie van 1917 en zal herhaald worden in 1941; vermelden we dat de auteur zelf in het strafkamp terechtkwam omdat hij aan een vriend geschreven had dat Stalin de Leninistische opvattingen verraden had en verantwoordelijk was voor de zware militaire nederlagen vóór Stalingrad.]
Zoals in al z'n werken plaatst Solzjenitsyn z'n personages in een uitzonderlijke situatie, in de afzondering van een kunstmatig milieu. Brutaal weggerukt uit hun gewone, alledaagse leven, worden ze gedwongen tot een konfrontatie met werkelijk belangrijke, wezenlijke vraagstukken. De onbekende, onaangepaste situatie waarin ze belanden, is een kans tot bewustwording. Tientallen personages gaan, verschillend naar gelang van hun sociale, hun klassepositie, op deze kans in. Solzjenitsyn geeft - in ruime mate objektief - de meest uiteenlopende antwoorden weer; de lezer kan daaruit een keuze maken, d.w.z. zelf een oordeel vormen, tot inzicht komen in de oorzaken. Dat maakt het tevens mogelijk genuanceerd te oordelen over Solzjenitsyns persoonlijke vizie. Deze vizie vertoont een paar zwakke plekken. De voornaamste is dat hij de lagere klassen niet of nauwelijks aan het woord laat. Terwijl hij zelf bijv. in ‘Het huis van Matrjona’ de grauwe ellende van de landelijke bevolking na de tweede wereldoorlog getekend heeft, gaat hij in ‘Augustus Veertien’ aan de in die tijd toch verschrikkelijke misère voorbij. Daarmee laat hij een, voor een juist begrip van de eerste grote
| |
| |
socialistische revolutie, onontbeerlijk aspekt weg. De bittere armoede en de lichamelijke en morele ontreddering die daar het gevolg van zijn, veroorzaken weliswaar geen omwenteling, zij zijn er wel de voedingsbodem van.
Belangrijker nog: ook de subjekten, de dragers van de revolutie: de arbeiders, treden in ‘Augustus Veertien’ enkel op als diskussie-stof voor intellektuelen. Zij zijn niet in levende lijve aanwezig, er wordt over hun hoofd heen over hen beslist.
De bewering als zou dit beantwoorden aan de historische werkelijkheid, is onjuist: de generale repetitie van de revolutie die in 1905 plaatsvond, had reeds onomstotelijk de sluimerende kracht van het proletariaat geopenbaard.
Maxim Gorki heeft daaruit - in ‘De Moeder’ [1907] - de kracht geput om zowel de ellende en de uitbuiting weer te geven, als het toekomstperspektief van de zichzelf bevrijdende industriearbeiders. Toegegeven: Gorki heeft geprofiteerd van het revolutionair klimaat van 1905; Solzjenitsyn moet het stellen met het Rusland van 1970. Grote, realistische en op de toekomst gerichte kunstwerken komen op z'n minst uiterst zeldzaam voor in een glansloze geschiedkundige periode.
Deze leemten, voornamelijk het ontbreken van het toekomstperspektief, liggen tevens aan de bazis van het ontbreken van epische geladenheid.
De geschiedenis stroomt wel verder in ‘Augustus Veertien’ maar niet voorwaarts, niet naar de socialistische open zee toe. ‘Augustus Veertien’ wijst bitter op de doden zonder tal; onvoorbereid werden honderdduizenden Russen op stuurloze boten gestopt, zodat ze wel moesten te pletter lopen op de eerste klippen. Terwijl de watervallen nog moesten komen. Kolonel Worotyntsev, niet zelden Solzjenitsyns spreekbuis, die als een rechter [Tolstoï was, daar had zijn tijd behoefte aan, een profeet; Solzjenitsyn is een rechter], als het geïnkarneerde Russische geweten, de waarheid
| |
| |
geanalyseerd heeft en haar op het einde van de roman in het gezicht van de schuldigen slingert, bevestigt de onverschrokken moed der soldaten en officieren. De katastrofe is de schuld van de legerleiding en de hoogste gezagdragers, die niet in staat bleken eenheden groter dan een regiment aan te voeren. M.a.w. het Russische volk steekt vol mogelijkheden die niet gerealiseerd worden door gebrek aan organisatie, aan strukturen.
Michel Aucouturier [de Franse vertaler van ‘Augustus Veertien’] beweert dat Solzjenitsyn in dit werk de levende krachten toont nl. de ‘Jonge Turken’ [soort liberale officieren] en de ingenieurs en ondernemers [de bourgeoisie]. Zij hadden door hun organisatie-talent en hun technische kennis Rusland de militaire nederlaag en de revolutie kunnen besparen. Daarmee miskent Aucouturier niet enkel Solzjenitsyns realisme maar ook de historische verhoudingen: in 1914 was de liberale burgerij in Rusland immers een progressieve faktor en Solzjenitsyn geeft die realiteit getrouw weer ook al ontstemt dat de Russische gezagdragers die elk genuanceerd denken verleerd hebben. Solzjenitsyn laat overigens de Jonge Turk [Worotyntsev] steunen op het volk. Anderzijds toont hij inderdaad ook de opkomende ingenieurs en technokraten; hij laat hen aan het woord omdat ze er in werkelijkheid waren. Dat hij achter hen zou staan, blijkt nergens uit. Hun standpunt wordt overigens verdedigd door een gewezen anarchist die nu niet precies als bewonderenswaardig afgeschilderd wordt.
Solzjenitsyn toont integendeel in de eerste plaats aan wat - in deze uitzonderlijke situatie, gekonfronteerd met een moordend harde werkelijkheid - de talloze gewone Russen waard zijn. [Wat geenszins betekent dat hij de gewone mens idealiseert.] Dat komt misschien het duidelijkst tot uiting bij een kerel als Arseenji Blagodarjow.
Aan Arseenji's moed, doorzettingsvermogen, betrouwbaarheid, gezond verstand, zelfvertrouwen ontbreekt enkel nog het bewustzijn dat hij en z'n gelijken hun eigen lot in handen moeten nemen, om
| |
| |
uit hem het prototype van de klassebewuste proletariër te laten groeien. In Arseenji ligt de kiem van het socialisme. Hij acht zich de gelijke van z'n kolonel; leiding geven berust volgens hem enkel op een taakverdeling. Overigens blijkt herhaaldelijk met hoeveel instemmende kracht Solzjenitsyn uit de gemeenschappelijke arbeid [beter: taak] de demokratische gelijkheid laat geboren worden. Worotyntsev moet in een hopeloze situatie een eenheid uitgeputte, ontgoochelde soldaten oproepen tot een nieuwe, moordende, maar noodzakelijke opdracht. Hij overweegt hoe hij die oproep kan formuleren. In naam van de eer; dat begrijpen enkel de hoge heren. In naam van de tsaar; hij veracht die man. In naam van God; maar waarom zou God de Russen helpen tegen de Duitsers? In naam van Rusland, het Vaderland; dat zullen ze niet begrijpen zover ervan verwijderd. Tenslotte deelt hij hun eenvoudig en eerlijk mee hoe de zaken staan. Hij geeft geen bevel; hij legt het hun uit.
In de ontreddering, als de legerleiding laffelijk gevlucht is, nemen de soldaten hun eigen lot in handen. Er kan geen twijfel aan bestaan dat Solzjenitsyn dit zelfbeheer, deze ware demokratische verhoudingen, bijtreedt. Op het eerste gezicht lijkt hij misschien behoudsgezind; onmiskenbaar staat hij skeptisch tegenover de revolutionairdeserteur Lenartowietsj. Bij nader toezien echter steunt z'n skepticisme op het onvoldragene, het gedeeltelijk onoprechte in de revolutionaire opvattingen en handelingen van Lenartowietsj.
Een handvol soldaten die de hel overleefd hebben, dragen het lijk van hun - inderdaad, voor één keer, hùn - kolonel mee naar Rusland. De idealistische student Jaroslaw krijgt de kriebels in de keel als hij deze verbondenheid [ontstaan uit de groepsbesluitvorming van gelijken] vaststelt. Ook Worotyntsev respekteert hun beslissing, al zal hij die beslissing later, op grond van redelijke motieven, beïnvloeden. De revolutionair Lenartowietsj daarentegen verwacht van Worotyntsev het bevel
| |
| |
aan de manschappen hun kolonel te begraven, omdat het verder meesjouwen van een lijk de behouden terugkeer naar Rusland in het gedrang kan brengen. Als de kolonel uiteindelijk toch begraven wordt, wendt de revolutionair zich misprijzend af van het religieuze vertoon. Solzjenitsyn verwerpt dit: hij ziet de godsdienstige gezangen als de - voor mijn part vervreemde - uitdrukking van autentiek menselijk gevoel. Wat kan Lenartowietsj stellen tegenover dit ontroerend afscheid? Geen gelijkwaardige menselijkheid. En dàt maakt hem ongeloofwaardig.
Solzjenitsyn huivert voor mensen als Lenartowietsj; wellicht ziet hij achter hen Stalin oprijzen. Dat betekent dat z'n huiver niet tot een konservatieve refleks kan teruggebracht. Wel kan ook in dit verband betreurd dat Solzjenitsyn geen autentieke revolutionairen ten tonele voert. We hebben reeds herhaaldelijk gewezen op Solzjenitsyns volks, plebejisch realisme. Dat brengt hem - ook in dit werk - in de nabijheid van Tolstoï.
‘Door zijn [Tolstoï's] mond spraken die miljoenen Russen die reeds de heersers haatten, doch nog niet gekomen waren tot de bewuste en konsekwente strijd tegen de heersers’, aldus Lenin die Tolstoï beschouwde als spreekbuis van de Russische plattelandse bevolking na de afschaffing van de lijfeigenschap en vóór 1905.
Solzjenitsyn kan vanzelfsprekend niet beschouwd worden als de spreekbuis van de Russische plattelandse bevolking; wel van de grote massa van arbeidenden die, net als Tolstoï's boeren, in hun diepste kern gericht zijn op de likwidering van de heersers, maar die voorlopig nog niet weten hoe dat kan gebeuren. Net als Tolstoï gelooft Solzjenitsyn in het volk; daardoor staat hij ver af van de meeste westerse kunstenaars die de gewone man, die ‘het klootjesvolk’ haten. Dat verklaart overigens in niet geringe mate de afkeer van vele westerse kunstenaars en intellektuelen voor Solzjenitsyns werken, die hen verdacht-populair voorkomen. Niettemin verwerpt Solzjenitsyn Tolstoï's
| |
| |
naïviteit die de macht van de heersers, van de strukturen, onderschat. ‘En hier zouden we troost moeten putten uit de Tolstojaanse overtuiging dat het niet de generaals zijn die de troepen aanvoeren, niet de kapiteins die de schepen en compagnies besturen, niet de presidenten en de politieke leiding die de staten en partijen besturen: maar de XXste eeuw heeft ons té veel aangetoond dat zij het met name wél doen’. Volgens Solzjenitsyn maken de gezagdragers de ontplooiing van de volkse krachten onmogelijk. Dit overstijgen van Tolstoï gebeurt evenwel op een - zoals uit de hiervoor geciteerde passage blijkt - moralizerende toon in een hoofdstuk dat weinig realistisch prààt over de werkelijkheid i.p.v. deze te beschrijven. Dat zou er kunnen op wijzen dat Solzjenitsyn enkel teoretisch en niet daadwerkelijk boven Tolstoï uitstijgt. Anders geformuleerd: de Russische werkelijkheid laat hem niet toe Tolstoï achter zich te laten omdat die werkelijkheid Tolstojaans is. Zij laat reeds het bewustzijn ontstaan - bij de vervreemde massa nog sluimerend; bij een onaangepaste voorhoede daadwerkelijk - dat een ommekeer noodzakelijk en zelfs haalbaar is.
Zij verhindert vooralsnog elk inzicht in hoe die ommekeer kan gerealiseerd worden.
Bert BROUWERS
|
|